- Versie
- Downloaden 72
- Bestandsgrootte 168.45 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 5 december 2020
- Laatst geüpdatet 5 december 2020
17 januari 2021
Tweede zondag door het jaar
Lezingen: 1 Sam. 3,3b-10.19; Ps. 40; 1 Kor. 6,13c-15a.17-20; Joh. 1,35-42 (B-jaar)
Inleiding
Na de Kersttijd opent de eerste Zondag door het jaar met de Doop van Jezus, al naar gelang het jaar, volgens het evangelie van Matteüs, Marcus of Lucas. Maar elke tweede zondag komen we weer terug bij het evangelie van Johannes, het evangelie voor de Kersttijd, dat we ook weer zullen lezen in de Passietijd en de Tijd van Pasen. De lezingen voor de tweede Zondag hebben een sterk programmatisch karakter: de identificatie van Jezus als het ‘Lam Gods’ (a-jaar én b-jaar), de roeping van de eerste leerlingen (b-jaar) en het stellen van het eerste teken: de bruiloft van Kana (c-jaar). Zo wordt er telkens opnieuw een boog gespannen van het begin van Jezus’ optreden naar het einde, naar zijn lijden, sterven en verrijzen. De keuzes voor de eerste lezing uit Tenach en voor de antwoordpsalm zijn daarop afgestemd.
1 Samuël 3,3b-10.19
Het roepingverhaal van Samuël is misschien wel een van de meest karakteristieke roepingverhalen uit de Schrift: niet weten waar de Stem vandaan komt en er toch gehoor aan moeten geven. Immers, Samuel wist niet Wie er tot hem sprak, want tot dan ‘was hem een woord van de Heer nog nooit geopenbaard’ (v. 7). Tot driemaal toe hoort Samuël de roep van de Heer, telkens in de veronderstelling dat het de stem van Eli is. Dan pas wordt het Eli duidelijk wie er werkelijk spreekt: ‘Ga slapen en mocht Hij u roepen dan moet ge zeggen: Spreek Heer, uw dienaar luistert’ (v. 9). En de Heer komt opnieuw bij Samuël staan om tot hem te spreken. En Samuël luistert (v. 10).
De woorden die de Heer tot Samuël spreekt, worden in het kader van dit roepingverhaal door de samenstellers van het lectionarium weggelaten. Begrijpelijk, maar tegelijk jammer, want het zijn woorden die ook aan het roepingverhaal uit het evangelie meer context kunnen geven. Het zijn woorden zowel van oordeel als van heil. Want wat Samuël te horen krijgt liegt er niet om.
Ik heb hem (Eli) te kennen gegeven dat Ik over zijn huis altijd gericht zal oefenen om de ongerechtigheid, waarvan hij geweten heeft; immers zijn zonen brachten een vloek over zich en hij heeft hen niet eens berispt.
Daarom heb Ik het huis van Eli gezworen: Nooit zal de ongerechtigheid van het huis van Eli worden verzoend door slachtoffer of door spijsoffer.
(vv. 13-14)
Daarom ook zullen eerdere tot Eli gesproken woorden in vervulling gaan:
Ik zal Mij een betrouwbaar priester aanstellen,
die naar mijn hart en in mijn geest handelt
en Ik zal voor hem een duurzaam huis bouwen,
zodat hij te allen tijde voor het aangezicht van mijn gezalfde wandelen zal.
(1 Sam. 2,35).
Met deze woorden is ook de opdracht gegeven voor Samuël en wordt duidelijk, waar zijn dienstwerk op gericht is: op het herstel van Israël. En wel door het herstel van betrouwbaar priesterschap en het herstel van een zuivere eredienst, uitmondend in het vinden van een Koning naar Gods hart. Een beloftevolle opdracht. ‘En Samuël groeide op; de Heer was met hem en liet niet een van zijn woorden onvervuld’ (v. 19).
1 Korintiërs 6,13c-15a.17-20
Zie: H.M.J. Janssen ofm, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 41-56
Psalm 40
Instemmen met je roeping en zó dienstbaar worden aan het herstel van de gemeenschap is ook het centrale thema van Psalm 40. Evenals de juiste gesteldheid van waaruit die opdracht vervuld kan worden.
Uw wil te doen, mijn God, dat is mijn vreugde,
Uw wet is in mijn hart gegrift.
In de bijeenkomsten verkondig ik uw gerechtigheid
Mijn lippen sluit ik niet Heer, Gij weet het.
(v. 9v)
Johannes 1,35-42
Jammer van die standaard tijdsaanduiding aan het begin van elke evangelielezing in het missaal: ‘In die tijd...’ (v. 35). De evangelietekst zelf spreekt over ‘De volgende dag...’ Dat is van belang, temeer daar op de voorafgaande dag, eerder in het verhaal, dezelfde Johannes de Doper Jezus tot zich ziet komen en zegt: ‘Zie, het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt’ (v. 29; het begin van de evangelielezing van het a-jaar). Bovendien, Jezus wordt op de derde dag (!) ter bruiloft uitgenodigd in Kana (Joh. 2,1v; de lezing van het c-jaar). Drie betekenisvolle dagen in opeenvolging dus. Deze precieze tijdsaanduidingen hebben zin en betekenis, zowel literair als theologisch, ook binnen de context van de leesordening van het lectionarium. We staan immers aan het begin van het jaar aan het begin van het evangelie, dat zó onze oriëntatie en ons ijkpunt wordt.
Déze dag dus is de dag die volgt op het getuigenis van Johannes over de doop van Jezus: ‘En ik heb gezien en getuigd, dat deze de Zoon van God is’ (Joh. 1,29-34 in het a-jaar). Nu staat hij daar weer, dit keer met twee van zijn leerlingen. En opnieuw zegt hij bij het zien van Jezus: ‘Zie, het Lam Gods’ (v. 35). Deze woorden en hun herhaling zijn veelbetekenend.
Zagen we in de proloog van het evangelie een dichterlijk situeren van Jezus in de Schepping en in zijn relatie tot God, tot tweemaal toe nader aangeduid bij monde van Johannes de Doper in zijn getuigenis van het Licht (Joh. 1,6v.15), hier horen we opnieuw een nadere duiding bij monde van diezelfde Johannes de Doper. En wel met het tweevoudig uitroepen van de naam Lam Gods. Een naam, waarmee een aantal motieven en lijnen uitgezet wordt, die van betekenis zijn voor de literair-dramatische ontwikkeling doorheen dit evangelie, en wel heel specifiek in het Passieverhaal. En alle zijn motieven en lijnen ontleend aan Tenach.
Allereerst verwijst het Lam Gods naar het Paaslam dat in de nacht van de Exodus geslacht wordt en waarvan het bloed, gestreken aan de deurpost, het volk van Israël bewaart voor de Engel des Doods. Israël dient het staande te eten, de lendenen omgord, aan de vooravond van de |Uittocht (Ex. 12)
Een tweede lijn, en misschien wel de meest dramatische voor elk van de4 evangelies, is die van het lied van het Lied van de Lijdende Dienaar, het vierde lied van de zogeheten Liederen van de Knecht uit de profeet Jesaja (Jes. 52,13–53,12).
Hij werd mishandeld, maar hij liet zich verdrukken
en deed zijn mond niet open,
als een lam dat ter slachting geleid wordt
en als een schaap dat stom is voor zijn scheerders,
zo deed hij zijn mond niet open.
(v. 7)
Wellicht de meest dramatische weerspiegeling in elk Passieverhaal van wat lijden is. Het is het beeld van een onschuldig, zwijgend mens, mishandeld en met stomheid geslagen…
Een derde lijn vol motieven en toespelingen is die van de Hogepriester, die optreedt op Grote Verzoendag in het boek Leviticus (Lev. 16). Hij is het die alle zonden van Israël op de door het lot aangewezen geitenbok legt, die deze wegdraagt, met zich mee de woestijn in, een gewisse dood tegemoet (Lev. 16,20vv).
De vele parallellen met dit hoofdstuk uit het boek Leviticus zijn door de evangelist heel verfijnd vervlochten met de verhaallijn die hij in zijn Passieverhaal verder ontwikkelt. Jezus omgordt zich aan het begin van het laatste Avondmaal met een linnen doek om zijn dienstwerk op zich te nemen en verricht, evenals de Hogepriester op Grote Verzoendag, de noodzakelijke wassingen (Joh. 13,1-5; vgl. Lev. 16,4). Zo moet overigens ook het Paaslam aan de vooravond van de Uittocht gegeten worden: de lendenen omgord (Ex. 12,11).
Jezus verricht hier in alle waardigheid zijn dienstwerk en vermaant zijn leerlingen, soeverein wetend wat er staat te gebeuren (Joh. 13,3vv). Later, in de Hof en tijdens het proces zal hij van rol wisselen en zal zijn totale ontlediging voltrokken worden, van Hogepriester naar zondebok. Jezus wordt afgevoerd, ontkleed en geslagen en in een gefingeerd proces aangewezen als het Lam, dat ter slachting moet worden geleid. Zo komen de belden van de Lijdende Knecht, van de zondebok en van het Paaslam samen in één en dezelfde persoon (Joh. 18–19).
Ook in het proces zelf vinden we heel subtiel moetieven uit Leviticus verwerkt. In de keuze vóór Barabbas (= Zoon van de Vader!) en tegen Jezus wordt het werpen van het lot weerspiegeld over de beide bokken in Leviticus. Eén bok voor de Heer, één bok voor Azazel (Joh. 18,39v; Lev. 16,7-10.20vv22). Dat alles onder het toeziend oog van Pilatus, die, zelf inmiddels bekleed met de rol van Hogepriester, het vonnis laat voltrekken (Joh. 19,16; vgl. Lev. 16,21v).
In het vervolg van het Passieverhaal vormen verwijzingen naar Tenach opnieuw het stramien voor de verdere ontwikkeling van het drama dat zich voltrekken ‘moet’. Aan het kruis wordt Jezus doorstoken en geen van zijn beenderen zal gebroken worden, opdat ‘de Schriften vervuld worden’ (Joh. 19,36). Ook hier vinden we verwijzingen naar het Paaslam (Ex. 12,46) en naar het Lied van de Knecht (Jes. 53,6v; vgl. Zach. 12,10).
Het drama is pas werkelijk ten einde wanneer Simon Petrus op de Eerste Dag der Week de linnen windsels in het lege graf aantreft. Dat brengt ons weer terug bij de linnen kleding waarmee Jezus zich omgordde (Joh. 13,4). Jezus’ taak als Hogepriester is nu werkelijk volbracht (Joh. 20,2-7; Lev. 16,23; Ps. 22,23).
Wanneer Johannes de Doper Jezus nu bij herhaling aanwijst als het Lam Gods, heeft dat dus een bijzondere betekenis, het is een naam die staat voor een programma. Voor twee van zijn leerlingen blijkt die naam dan ook de reden om Jezus achterna te gaan. En vanaf dat moment volgt er een opeenstapeling van nog meer bijzondere namen: Rabbi/Meester en Messias/Gezalfde (v. 39.42).
Jezus op zijn beurt geeft Simon, de broer van Andreas, een naam met een bijzondere betekenis: Kefas/Petrus – Rots (v. 43). Betekenisvol met het oog op Petrus’ bijzondere positie. Na Maria van Magdala is ook hij een van de eerste getuigen van de Verrijzenis. Hij krijgt de zorg voor de leerlingen toevertrouwd, maar niet eerder dan na een pijnlijke en berouwvolle toetsing (Joh. 21,15-23).
Deze bijzondere namen stapelen zich nog verder op bij de roeping van de andere leerlingen. Zo bij Filippus, die tot Natanaël spreekt over ‘Hem, van wie Mozes in de wet geschreven heeft en de profeten, Jezus, de zoon van Jozef, uit Nazaret’ (Joh. 1,46). En deze Natanaël komt tot slot eveneens tot de bekentenis: ‘Rabbi, gij zijt de Zoon van God, gij zijt de Koning van Israël’ (Joh. 1,50). Programmatische namen die alle als verschillende dimensies cirkelen rondom die ene naam van het Lam Gods. Namen ook die extra lading krijgen tegen de achtergrond van de woorden uit de eerste lezing van de profeet Samuel, die de Heer tot Samuël sprak aangaande het herstel van Israël en het herstel van betrouwbaar Priesterschap. En over het vinden van de ware Koning. Kenmerkend voor Jezus is, hoe hij zichzelf plaatst temidden van al deze namen: ‘Gij zult de hemel open zien en de engelen Gods opstijgen en nederdalen op de Zoon des Mensen’ (Joh. 1,52; vgl. Gen. 28,12). Het evangelie is begonnen!
Preekvoorbeeld
In de vieringen van deze week wordt het boek Samuël gelezen. Voor mij een van de aantrekkelijkste boeken in de Bijbel. Vandaag lezen we daaruit de passage over de roeping van Samuël. Ook in het evangelie van deze dag gaat het over roeping, namelijk van de eerste apostelen.
Opvallend in het verhaal van Samuël is het feit dat God hem tot vier keer toe roept. De vierde keer zelfs tweemaal zijn naam: ‘Samuël, Samuël’. Dat is een verwijzing naar Abraham, bij het offer van Isaak (Gen. 22). Tweemaal roept God zijn naam. Ook Mozes bij het braambos wordt tweemaal geroepen (Ex. 3). Daarmee geeft de auteur aan dat Samuël bij die grote figuren hoort uit de geschiedenis van Israël. Hij staat in de lijn van Abraham en Mozes. Samuël is de profeet die Saul en David tot koning van Israël heeft gezalfd. Door zijn tussenkomst zijn de twaalf stammen één volk geworden.
In de roeping van de apostelen – in het evangelie van vandaag – zitten ook enkele opvallende trekken. Jezus gaat voorbij. Johannes (de Doper) staat daar en aan de twee mensen die bij hem zijn zegt hij: ‘Daar is het lam Gods’. Met andere woorden: daar is de Messias waar wij Joden al zo lang op hopen. De twee gaan naar Jezus toe en vragen: ‘Waar woont ge?’ Ze gaan met Jezus mee. Onderweg ontmoeten ze Simon (Petrus) en ze nemen hem ook mee. Het zijn de twee apostelen die het initiatief nemen. Hun roeping begint niet wanneer Jezus hen uitnodigt om mee te gaan. Hun belangstelling, hun hart, hun verlangen was al op de Messias gericht. Ze begrijpen onmiddellijk wat Joannes bedoelt wanneer hij zegt ‘Daar is het lam Gods’.
Dat doet nadenken over wat het is: roeping, geroepen worden. Dat hoeft niet te zijn: ineens een stem horen die wijst naar iets nieuws, onverwachts. Het kan ook zijn zoals hier in het evangelieverhaal, inspelen op iets wat in iemand al leefde, zij het misschien niet zo bewust of niet helemaal duidelijk.
Jezus heeft ook niet naar speciale figuren gezocht. De drie eerste apostelen waar het hier over gaat – Andreas, Johannes, Petrus – zijn vissers, gewone volksmensen. Dat herinnert ons aan het feit dat Jezus ook gewoon een man uit het volk was. Men zal het hem aanwrijven: ‘Wat denkt hij wel, die zoon van de timmerman? Niets bijzonders, we kennen trouwens heel zijn familie. En hij komt dan nog uit Nazaret, een dorp van niks.’
Natuurlijk, die drie worden geroepen om zich bij Jezus aan te sluiten, en zijn ‘apostelen’ te worden. Dat wil zeggen, zijn naaste volgelingen, die later zijn werk zullen voortzetten. De grondleggers van het christendom. Wellicht heeft dit roepingverhaal ertoe bijgedragen dat ‘roeping’ soms verkeerd of eenzijdig verstaan wordt. Namelijk als Gods oproep tot iets speciaals. Uit het gewone leven weggaan, bijvoorbeeld in het klooster treden. Of priester worden; of iets nieuws en ongewoons doen.
Dat is niet juist. God roept iedereen, ieder van ons, bij onze eigen naam, zoals hij Samuël riep. Iedere mens heeft een eigen taak. Ook al zijn onze taken veelal gelijkend, toch vormen zij telkens een persoonlijke opdracht. Er zijn zoveel vaders, moeders, buren… maar dat maakt het niet minder belangrijk om een goede vader, een goede moeder, een goede buur … te zijn. Er zijn zoveel mensen die min of meer het zelfde werk doen, maar dat maakt het niet minder belangrijk dat ik mijn werk zo goed mogelijk doe. ‘Gewoon’ betekent niet ‘minder belangrijk’. Een doodgewone vader en moeder betekenen zoveel voor hun kinderen. En als we rondom ons kijken zien we mensen die zich inzetten: voor de parochiegemeenschap, voor de verenigingen, voor zieken en bejaarden, voor het klimaat, voor de vluchtelingen …Zij beantwoorden aan een oproep, zij hebben een ‘roeping’. Want God roept ons in veel gevallen door de stem van mensen rondom ons.
Daarom zijn de lezingen van vandaag voor ieder van ons. Daarom loont het ook de moeite om er stil bij te staan. God roept Samuel vier keer. Wij horen niet altijd waar onze weg ligt, waar anderen mij nodig hebben. Maar ook: God roept niet met geweld. Hij geeft ons de tijd. Hij roept ons door wat zich voordoet rondom ons, hij roept ons langs de vraag van mensen. Hij weet dat wij het niet altijd begrijpen. En dat wij het soms laten afweten. Elders in het evangelie staat dat wij telkens opnieuw moeten vergeven, tot zeven maal zeventig keer. Dat is omdat God zelf zo is. Omdat hij zoveel geduld heeft met ons.
Wij komen hier regelmatig samen om te vieren. Om hem te horen. Wanneer wij hier samen zijn is het om naar zijn woord te luisteren, naar zijn stem, naar zijn roepen. Niet alleen in het algemeen, maar ook voor ieder van ons persoonlijk. Misschien heb ik iemand horen roepen, maar niet beseft dat daarin Gods stem klonk. Dat ik voor de vraag sta: voor wie of wat moet ik beschikbaar zijn?
inleiding drs. Jo Beckers
preekvoorbeeld Walter Verhelst ofm