- Versie
- Downloaden 93
- Bestandsgrootte 306.18 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 12 oktober 2020
- Laatst geüpdatet 18 januari 2021
22 november 2020
Christus Koning
Lezingen: Ezech. 34,11-12.15-17; Ps. 23; 1 Kor. 15,20-26.28; Mat. 25,31-46 (A-jaar)
Inleiding
Ezechiël 34,11-17
Een van de belangrijkste vragen bij de uitleg van de Schrift is: waar te beginnen? Het is duidelijk dat de liturgische schikking de bijbelteksten leest vanuit het Nieuwe Testament. Dat is een goede gewoonte, maar het gevaar is dat de Hebreeuwse Bijbel niet veel meer dan een vooraankondiging wordt.
‘Het tegoed van het Oude Testament’, om met een uiterst belangrijke notie van de protestantse theologie te spreken, dreigt daarmee te verschralen.
Dat is ook het geval bij de lezing van de profeet Ezechiël. De keuze van de perikoop en van de enkele verzen impliceert al een perspectief dat de volle rijkdom onzichtbaar maakt en die inherente spanningen wegneemt. Als we heel het hoofdstuk lezen, zien we dat het om meer gaat dan een vroom: ‘de Heer is mijn herder’. De leiders van het volk, religieus en politiek, worden als profiteurs afgeschilderd terwijl het volk omkomt. De mensen worden hier als ‘de schapen’ aangeduid. Dat is hier niet een metafoor voor volgzaamheid (zoals het vaak is misbruikt), maar voor kwetsbaarheid. De mensen dreigen verstrooid te raken en daarmee kwetsbaar voor aanvallen van buiten, terwijl de leiders zich alleen om zichzelf bekommeren. Dáárom kondigt God aan dat hijzelf de zorg voor de schapen zal overnemen, en de leiders, of dat nu de politieke of de religieuze leiders zijn, terzijde zal schuiven.
Maar de profeet Ezechiël is zelfs met die snijdende kritiek nog niet uitgesproken. Het volk kan niet achterover leunen, terwijl de verfoeide leiders worden aangepakt: ‘Het verloren dier zal Ik zoeken, het afgedwaalde terughalen, het verwonde verbinden’ (34,16), onze behoefte aan troost komt ruimschoots aan zijn trekken. Maar dan vervolgt de profeet met de beschrijving hoe God zelf zich opwerpt als rechter tussen het ene schaap en het andere (34,17vv). De weide is vertrapt, de magere schapen terzijde gedrongen, de kudde zelf is een bron van strijd. Het ware herderschap veronderstelt geen homogene massa volgelingen, maar zorg om recht en gerechtigheid, ook al snijdt dat in het vlees van de kudde.
Dat werpt nieuw licht op de goede herder uit het Nieuwe Testament, die kennelijk meer doet dan troost bieden en mensen bevestigen. Ook het feit dat Ezechiël koning David noemt als herder door God aangesteld, legt een verbinding tussen David en Jezus, die zoon van David wordt genoemd, een synoniem voor Messias.
Psalm 23
Maar laten we eerst kijken naar de overbekende (maar daardoor wellicht weinig gekende) Psalm 23: ‘de Heer is mijn herder’. Met deze zin antwoordde een joodse filosoof op de christelijke claim dat de ander als jood de openbaring in Christus miste: ‘het ontbreekt mij aan niets’, zei hij. Deze psalm wordt vaak verbonden met het hiernamaals, ook een mooie traditie. Als we er echter van uit gaan dat de Hebreeuwse Bijbel niet zo’n uitgesproken opvatting heeft van het hiernamaals, kunnen we deze psalm ook lezen als beschrijving van het leven hier met God. Een zin waar vaak overheen gelezen wordt is vers 5: ‘Een tafel richt Gij mij aan ten overstaan van mijn belagers.’
Het lijkt wel alsof het genoegen van een gezegend leven nog vergroot wordt door het leedvermaak tegenover de vijanden, die al die zegeningen zien. Een menselijk, al te menselijk trekje: we genieten meer als we anderen jaloers zien. Nietzsche ziet hierin het ressentiment van de gelovige, de wraakzuchtigheid jegens de niet-gelovige. Inderdaad biedt de psalm ruimte voor zulke gevoelens, waardoor ze ook herkenbaar blijven voor ons mensen die niet bovenmenselijke heiligen zijn. Maar met de lezing van Ezechiël erbij begrijpen we dat zelfkritiek onvermijdelijk ook dient op te treden en zelfs het uiteindelijke doel van de bijbelverkondiging is. Nogal wat psalmen (de zogeheten twee-stemmingen psalmen) laten na genoegen om de val van de belagers persoonlijke vertwijfeling de overhand krijgen, zodat in die dynamiek een groeiproces van wrok en jaloezie naar openheid naar de ander en een nieuwe opstelling in het leven optreedt. Ook in Psalm 23 is het uiteindelijke uitzicht (v. 6) bevrijdend en niet benauwend wrokkig. Die boodschap is zeker niet alleen voor het hiernamaals bedoeld; de dood zelf is voor de psalmist niet het perspectief van waaruit hij leeft maar de verbondenheid met God en het leven. Dat dient als levensprogram.
1 Korintiërs 15,20-26.28
Gewapend met deze inzichten uit de Hebreeuwse Bijbel hebben we ook een kans om het Nieuwe Testament op nieuwe wijze te begrijpen, als levensprogram. Paulus spreekt over de heerschappij van de dood die vanaf Adam over iedere mens heerst. De universaliteit van de Adam Kadmon, de Oermens correspondeert echter voor Paulus met die van de tweede Adam: Christus. Met andere woorden: het perspectief van de dood kan zwaar worden aangezet omdat Paulus al weet heeft van Christus die de dood heeft overwonnen. Speculaties over de nietswaardigheid van de mens door de erfzonde zijn niet op hun plaats, want dit alles dient slechts om de vreugde van de ‘gelukkige schuld’ van Adam (felix culpa) aan het licht te brengen. Christus heeft niet alleen zijn eigen dood overwonnen, maar dé dood. Ondanks al deze glorie vergeet Paulus niet dat uiteindelijk God degene is die alle heerschappij toekomt: de Zoon zal alles aan de voeten van de Vader neerleggen en zal zichzelf aan de Vader onderwerpen. Toen men aan de joodse denker Franz Rosenzweig vroeg of de particuliere eigenheid van het Joodse volk, zeg maar: de uitverkiezing, nog bestaansrecht had antwoordde hij: ‘die zal verdwijnen, op hetzelfde moment dat Christus de heerschappij aan de Vader overdraagt.’
Zie: H.M.J. Janssen ofm, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 41-56
Matteüs 25,31-46
De overbekende tekst van de Mensenzoon die zal rechtspreken (Mat. 25,34-46) krijgt vanuit de belichting van het voorgaande een nieuwe betekenis. Allereerst: deze tekst gaat over het leven en wordt ons nú aangezegd. Vandaar dat Kafka kan zeggen: het Laatste Oordeel is eigenlijk standrecht, dus vindt nú plaats. Ook is de tekst door en door levenbeamend: het gaat over voedsel, drank, kleding, onderdak, veiligheid, en – in onze tijd opnieuw relevant – ziekenbezoek. Dat laatste is iets waar je tegenop kan zien, maar ieder kent de ervaring dat je achteraf juist een heel goed gevoel overhoudt. We weten dat rabbijnse teksten deze werken van barmhartigheid aan God toeschrijven: God die Adam en Eva kleedde, Abraham bezocht toen hij niet lekker was na de besnijdenis (Gen. 18), en zelfs Mozes zelf begroef. Deze ‘theologie’ is geen kennis over God sec, maar alleen van belang als navolging: de imitatio Dei maakt deze wonderlijke informatie over het goddelijk handelen tot een levensprogram voor de mens.
Datzelfde geldt voor het verhaal over de Mensenzoon. We kunnen ons hoofd breken over de vraag of Christus hiermee zichzelf heeft aangeduid of niet en of deze eschatologische voorstelling ontleend is aan apocalyptische geschriften zoals 1 Henoch. De levensechtheid van het verhaal blijkt echter pas als we het lezen als navolging. Merken we nog even op dat niet alleen degenen aan de linkerhand niet wisten dat ze de Mensenzoon hadden ontmoet, maar ook die aan de rechterhand, de rechtvaardigen wisten het niet. Bekend zijn de schilderingen van de Meester van Alkmaar (zie Google images), waarop een vrouw brood uitdeelt, gevangenen bezoekt enzovoort. Dat de kijker telkens onder de mensen ook Christus ontwaart weet die vrouw niet, want zij ziet hem niet...Handelen zonder bijbedoeling van (hemelse) beloning is kennelijk de ware spirit. Dat betekent dat we als gelovigen respect mogen opbrengen voor mensen die zonder te geloven toch goed doen. Wij kennen het geheim van de geschiedenis – het Laatste oordeel is het Ultieme oordeel, dus niet aan mensen – en dienen dus helemaal daarnaar te handelen!
Keren we nog even terug naar de profeet Ezechiël, dan zien we dat ook bij de Mensenzoon geen behaaglijke troost en een zich vermeien in de eigen groep van gelijkgestemden de boventoon voert. Net als bij de profeet gaat het hier om een oordeel dat dwars door de kudde heen gaat en misschien zelfs dwars door ieder mens. Het is van belang te bedenken dat het ook hier weer gaat om een perspectief op het leven, niet om een benauwende gedachte aan het leven na de dood, immers hongerigen voeden en naakten kleden zal dan niet langer nodig zijn. Wel is het zo dat denken aan de dood, (misschien vandaag de dag niet populair, maar wellicht onmisbaar voor een ruim perspectief) ons kan opwekken ons leven echt een messiaanse wending te geven: als niet nu, wanneer dan?
Preekvoorbeeld
Thema: Christen zijn om mens te worden*
Volgende week begint in de kerk de periode van advent. Vier zondagen in het teken van ‘verwachting’. Vanuit een diepe behoefte aan perspectief voor ons leven, vaak zo ernstig bedreigd, zo omgeven door dood, rechteloosheid en onbarmhartigheid, gaan we ons richten op de toekomst, op heil dat we verwachten … van God, de eeuwige.
De Matteüslezing van déze zondag, waarmee we het kerkelijk jaar afsluiten, heeft ook iets met ‘verwachten’. Maar dan met wat het evangelie van óns verwacht. We kijken niet van onszelf weg naar Christus, maar Christus, aldus Matteüs, verwacht iets van ons … Spannend is dat.
Nu komt het er immers op aan. Wie zijn we? Hoe leven we? Wat doen we? Waardoor laten we ons inspireren? Wat laat mij onverschillig en wat motiveert mij? Door wie of wat laten wij ons leiden?
Die vragen zijn geen lood om oud ijzer. Dat blijkt ook wel, want Matteüs schrijft daar zelfs over in de vorm van een gericht. De herder, die de schapen en de bokken van elkaar scheidt. Er vallen ongemakkelijke woorden zoals ‘eeuwig vuur’ en ‘bestraffing’.
Maar is dát de boodschap van Matteüs, een boodschap van angst? Eerlijk is eerlijk, zo is dit bijbelgedeelte vaak gelezen en zo zijn mensen ook wel bang gemaakt. Maar kennen wij uit de Bijbel de herder als iemand die hardvochtig en zonder genadig optreedt?
Misschien moeten we voor een goed begrip terug naar de lezing uit het Eerste Testament. Bij de profeet Ezechiël hoorden we hoe ook God in een gelijkenis als een herder optreedt. Als een goede herder, die zich inzet voor zijn schapen. Hoe dan? Nou, door voor ze op te komen. Als een politiek commentator, zouden wij misschien zeggen, beschrijft Ezechiël de wantoestanden in Israël. Hij tekent de leiders van het volk vol van eigen belang en winstbejag. De mensen, de schapen van de kudde dreigen er onderdoor te gaan. Dan, zegt Ezechiël, grijpt God in. Als een herder zal hij zelf de zorg voor de schapen op zich nemen.
Snoeihard is de kritiek op de leiders, die niet het welzijn van de mensen, maar dat van zichzelf vooropzetten. Dáár treedt God tegenop, niet uit willekeur maar vanuit een bewuste keuze. Hij zal die leiders terzijde schuiven zodat de schapen weer aan bod komen.
Deze herder – God, zegt Ezechiël – maakt dus een duidelijke keuze. Hij neemt in bescherming de schapen die het onderspit dreigen te delven. Díe mensen, daar wil hij voor zorgen.
Als u vandaag een rustig moment hebt, kunt u misschien dat hele hoofdstuk van Ezechiël 34 eens lezen. In een prachtige, maar ook duidelijke beeldspraak roept God de mensen op tot zelfonderzoek. Waar sta je? Hoe doe je? Niet alleen de foute herders komen aan de beurt, maar ook de vraag naar het onderling gedrag van de schapen. Hoor jij bij de mensen, die hun ellebogen gebruiken om naar voren te komen als er wat te krijgen, wat te grijpen, te graaien valt. Kijk je nog wel eens achterom, naar wie je verdrongen hebt en die nu aan de kant staat? Ikzelf, zegt God, ikzelf zal dan wel naar hen omkijken …
Het zijn troostende woorden voor mensen die zich geslagen voelen. Je wordt gezien. Je moeiten, je verdriet; het is niet onopgemerkt gebleven. En er is er één die aan jouw kant staat als anderen aan je voorbijlopen.
Tegelijk schuilen er heldere, kritische vragen in voor wie tevreden achteroverleunen omdat het hen zo goed gegaan is. Denk nog eens na over jezelf. Is er reden voor gezapige tevredenheid? Ezechiël kijkt kritisch naar de samenleving en houdt die een spiegel voor.
Gaan we nu terug naar de evangelielezing, naar Matteüs 25, dan wordt die gelijkenis daar opeens ook veel duidelijker.
Gaat het Jezus om een gericht tussen de mensen? Nee, daar gaat het niet om. Het gaat hem er allereerst om dat mensen tot hun recht komen. Die woorden over het gericht zijn vooral een aansporing aan iedereen om met hem mee te werken aan dát visioen dat het hart vormt van wat hij preekte, namelijk het koninkrijk van God. Zo noemde hij dat. In dat koninkrijk drááit het om gerechtigheid en barmhartigheid. En het gáát erom dat mensen tot hun recht komen en terecht kunnen komen omdat er warmhartig naar elkaar omgekeken wordt.
Dat koninkrijk van God, waarin mensen opleven en opbloeien – het is vlakbij, zegt Jezus. Het is onder handbereik. Je hoeft maar een stap te zetten richting de ander en je bent er. En díe beweging, dat is wat hij vervolgens beschrijft. Als een goede herder wijst Jezus ons: op wie honger hebben en die dús eten nodig hebben; op wie dorst hebben en dús moeten kunnen drinken; op wie geen kleding hebben, maar dat voor een menswaardig bestaan wél behoeven; op wie vreemdeling zijn en die dús opgenomen moeten worden; op wie in het gevang zitten, maar het nodig hebben om gezíen te worden.
Tot vier keer toe wordt het herhaald, heel concreet, in dingen die je kunt doen voor mensen. Wat kun je betekenen als mens tussen de mensen?!
In die opsomming van Jezus herken je de noden van zijn tijd. Misschien is er in onze samenleving nog wel meer bijgekomen. Zeker in dit jaar. De grilligheid van een virus en de effecten daarvan op het leven van mensen: eenzaamheid, angst, ziek worden, stress om werk en inkomen, gesappel … Er zijn veel noden en er is veel verdriet. Velen, die gebukt gaan door wat hen overkwam. De dood die hun leven binnenkwam. Een liefde die achter de horizon verdween, een man, een vrouw, een kind. Het gebrek aan perspectief voor wie moest vluchten. De veroordeelde die daar nooit meer van los komt. De zieke achter een raam, waar u altijd langs loopt als u naar de bakker gaat… Ach, ik hoef dat niet allemaal op te noemen. U kunt gewoon om u heen kijken. Hier, je naaste en daar, je naaste.
Het gaat niet per se om grote sommen en om weidse gebaren. Nee, het gaat minstens ook om menselijkheid in het omgaan met elkaar, om wie ben jij voor de ander. Velen denken bij christen zijn aan wat je dan wel niet allemaal moet geloven. Maar daar gaat het hier Matteüs niet om. Hier gaat het om iets doen, een stap zetten.
Weet u, vanaf het moment dat ik over Matteüs 25 begon na te denken, speelde er een prikkelende zin door mijn hoofd. Het komt uit een boek dat ik lang geleden las en dat nu zo maar weer m’n geheugen binnen floepte. Het hield mijn gedachten zo bezig, dat ik ‘m ook maar aan u doorgeef. Prikkelende zin: ‘Wij zijn niet mens om christen te worden, maar christen om mens te worden.’
Christen zijn om mens te worden … mens tussen de mensen …
Is dat niet precies waarin Jezus ons is voorgegaan met zijn visioen op een andere wereld en waarin hij ons wil meenemen?
* Het thema is ontleend aan de zin van Van Ruler: A.A. van Ruler, Die christliche Kirche und das Alte Testament (Beiträge zur evangelischen Theologie. Theologische Abhandlungen, hrg. von E. Wolf), München, Chr. Kaiser Verlag, 1955, S. 65: ‘Wir sind nicht Menschen damit wir Christen sein könnten, sondern wir sind Christen, damit wir Menschen sein könnten.’
inleiding prof. dr. Marcel Poorthuis
preekvoorbeeld prof. dr. Jaap de Lange