- Versie
- Downloaden 86
- Bestandsgrootte 306.11 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 6 juni 2020
- Laatst geüpdatet 13 januari 2021
19 juli 2020
Zestiende zondag door het jaar
Lezingen: Wijsh. 12,13.16-19; Ps. 86; Rom. 8,26-27; Mat. 13,24-(30)43 (A-jaar)
Inleiding
Op de vijftiende, zestiende en zeventiende zondag door het jaar A wordt hoofdstuk 13 van het evangelie van Matteüs, de parabelrede, integraal gelezen. Op deze zestiende zondag lezen we dus het hart ervan. Dat is een goede reden om bij de structuur van de gehele parabelrede stil te staan.
Matteüs 13,24-43
In de literaire analyse van de Bijbel wordt met vaak veel vrucht gezocht naar de zogenaamde concentrische structuren. Semitische teksten zijn in de regel concentrisch opgebouwd, waarbij de centrale boodschap in het midden te vinden is. De Joodse cultuur is semitisch, zodat alle boeken van het Oude Testament, maar ook vele van het Nieuwe onder die noemer vallen. Dat geldt zeker voor het evangelie van Matteüs, dat geschreven is in een christelijke gemeenschap van Palestijns-Joodse origine. Dit gegeven maakt dat het niet onverantwoord is om speciale aandacht te schenken aan het feit dat hoofdstuk 13, gewijd aan de zogenaamde parabelrede, zich ongeveer op de helft van het evangelie bevindt. ‘Het is met het koninkrijk van de hemel…’ lijkt een gewichtig thema voor de gemeenschap van Matteüs. Hier wordt uitgewerkt wat Jezus direct aan het begin van zijn openbare leven al aankondigde: ‘Het koninkrijk van de hemel is nabij!’ (3,17). Maar misschien is een ander thema nog belangrijker in deze rede. We zullen zien.
De parabelrede zelf is een fraai voorbeeld van een betekenisvolle concentrische structuur. Het loont de moeite om die wat preciezer te bekijken.
A 1-3a inleiding
B 3b-9 parabel 1 – de zaaier
C 10-23 onderbreking: vraag van de leerlingen aan Jezus: ‘Waarom spreekt u in gelijkenissen?’. Volgt een lang antwoord van Jezus plus een uitleg van parabel 1.
D 24-30 parabel 2 – het KdH (koninkrijk van de hemel) is als een man die goed zaad zaaide...
E 31-32 parabel 3 – het KdH lijkt op een mosterdzaadje...
F 33 parabel 4 – het KdH lijkt op zuurdesem...
G 34-35 samenvatting
H 36 afscheid van de menigte en toenadering van de leerlingen.
G' 37-43 uitleg van parabel 2
F' 44 parabel 5 – het KdH is als een verborgen schat...
E' 45-46 parabel 6 – het KdH is als met een koopman...
D' 47-50 parabel 7 – het KdH is als met een net...
C' 51 onderbreking: vraag van Jezus aan de leerlingen: ‘Hebben jullie alles begrepen?’ Ze antwoorden: ‘Ja’.
B' 52 parabel 8 – iedere schriftgeleerde die leerling in het KdH is geworden...
A' 53 conclusie
Naar aanleiding van deze concentrische structuur is het volgende op te merken:
- De parabelrede valt in tweeën uiteen: de verzen 1-35 en 37-53. Het hoofdthema van het eerste deel is dat duidelijk wordt dat er een grote groep is die de boodschap van Jezus, ‘het woord van het koninkrijk’ (v. 19), niet begrijpt. In het tweede deel richt Jezus zich uitsluitend tot de groep die zijn boodschap wél begrijpt, de leerlingen. Vers 36 is het scharnierpunt. Jezus neemt afscheid van hen die niet begrijpen, en de leerlingen, die dat wel doen, komen dichterbij en nemen de plaats van de menigte in.
- Gelijkenis 1 begint niet met de voor de andere gelijkenissen kenmerkende woorden: ‘Het is met het koninkrijk van de hemel als…’ Dat is omdat deze een andere functie heeft. Hier wordt niets uitgelegd over het koninkrijk, maar wordt het eigenlijke hoofdthema van de parabelrede uiteengezet: er zijn mensen die de boodschap over het koninkrijk begrijpen, maar de meerderheid doet dat niet.
- Er volgt een onderbreking. De leerlingen komen naar Jezus toe (voor het eerst al die toenadering, die in vers 36 opnieuw genoemd wordt) met de vraag: ‘Waarom spreekt u in gelijkenissen tot hen?’ Jezus antwoordt dat er mensen zijn die de geheimen van het koninkrijk zullen kennen en anderen niet. En vervolgens legt Jezus ongevraagd de gelijkenis haarfijn aan de leerlingen uit, zodat ze het nog beter zullen begrijpen - ‘want wie heeft zal nog meer krijgen’ (v. 12).
- In de eerste helft van de rede volgen nog drie gelijkenissen meer (D, E en F). We weten al dat de menigte ze niet begrijpt. Jezus spreekt tegen dovemansoren.
- De drie volgende gelijkenissen (D', E' en F') vormen hiermee een contrast. Nu begrijpen de toehoorders wél waar het over gaat (v. 51).
- De eerste twee gelijkenissen, die ook de langste zijn, hebben een uitleg. Dat heeft een speciale reden. We zagen al dat het er bij de eerste om ging te onderstrepen dat het de toehoorders, de leerlingen, gegeven is de geheimen van het koninkrijk te begrijpen. De tweede – de lezing voor deze zondag – heeft een functie die daar nauw mee verwant is. Het is een waarschuwing aan de leerlingen en een troost voor de ‘dove’ menigte: zij die de geheimen van het koninkrijk niet begrijpen kunnen niet zomaar afgeschreven worden. Dat moeten de leerlingen goed in de oren knopen: ‘Laat wie oren heeft goed luisteren!’ (v. 43).
- De samenvatting G (vv. 34-35) en de uitleg aan de leerlingen in G' (vv. 37-43) staan tot elkaar in tegenstelling. Tot de menigte spreekt Jezus alleen in gelijkenissen, maar aan de leerlingen legt hij uit wat hij bedoelt. Dit onderstreept nogmaals de twee tegengestelde groepen in heel de parabelrede.
- In de onderbreking in vers 51 (C') stelt Jezus een vraag aan de leerlingen, terwijl in de eerste onderbreking C de leerlingen een vraag aan Jezus voorleggen. In deze onderonsjes tussen Jezus en de leerlingen wordt het hoofdthema van de rede nogmaals onderstreept.
- In de laatste gelijkenis (B') valt op dat het daar draait om een Schriftgeleerde die leerling in het koninkrijk van de hemel is geworden. Binnen de context van het evangelie van Matteüs, waar de Schriftgeleerden tot de meest geharnaste tegenstanders van Jezus behoren, is dat haast een onmogelijkheid. Maar je kunt deze gelijkenis opvatten als een onverwacht antwoord op B, de parabel van de zaaier: de meeste toehoorders zullen de boodschap over het koninkrijk niet begrijpen, maar zelfs de Schriftgeleerden kunnen behoren tot de minderheid die wél begrijpt. En het is ook een nadere toelichting op gelijkenis 2, de lezing van vandaag: schrijf zelfs de grootste tegenstanders niet zomaar af.
Al met al is duidelijk dat het hoofdthema van de parabelrede de tegenstelling is tussen hen die Jezus begrijpen en hen die hem niet begrijpen. Het gedeelte van de evangelielezing van vandaag vraagt clementie voor de grote groep die afhaakt. Die moet niet zomaar worden afgeschreven.
Waarom krijgt dit thema op deze centrale plek in het evangelie zoveel aandacht? Het kan wel niet anders dan dat het als een urgent probleem beschouwd werd in de kringen waarin het evangelie van Matteüs is ontstaan, kringen die we hier gemakshalve ‘de gemeenschap van Matteüs’ noemen.
In de jaren rond 85 was er een grote groep aanvankelijke christenen die afviel, die niet begreep waar het om ging, die onder druk van ongunstige omstandigheden het nieuwe geloof vaarwel zei. We weten dat in de jaren na de Joodse opstand tegen de Romeinse overheersing, die eindigde met de verwoesting van de Tempel en van de stad Jeruzalem, het de Joods-christelijke gemeenschappen in Palestina, waaronder de gemeenschap van Matteüs, niet mee zat. Niet alleen het directe oorlogsgeweld, waardoor velen het land moesten ontvluchten, maar ook de toenemende conflicten met de orthodox-joodse autoriteiten, maakten dat het voor vele christenen van Joodse komaf weinig aantrekkelijk was om vol te houden op de ingeslagen weg. Wie weet nog waar het om gaat bij de koninkrijk van de hemel? Dat is de vraag die in de parabelrede voortdurend gesteld wordt. Maar daar komt dus nog iets bij volgens de parabel van het graan en het onkruid. Het gaat er in het koninkrijk van de hemel ook om dat degenen die ‘het niet begrijpen’, die orthodox-joods bleven of naar het jodendom terugkeerden, niet afgeschreven worden. We moeten definitieve oordelen uitstellen, dat oordeel komt uiteindelijk alleen God toe.
Wijsheid 12,13.16-19
Het boek Wijsheid is geschreven in Alexandrië, waarschijnlijk in de eerste eeuw vóór Christus. Alexandrië was een van de grootste steden van het Romeinse Rijk, centrum van de hellenistische cultuur. Er woonde een grote minderheid van Joden, misschien wel een derde van de totale bevolking. Die Joodse gemeenschap was al oud. Vanaf het begin van de Babylonische ballingschap (586 vChr.) kwam er een constante stroom van migranten van het platteland van Palestina naar Alexandrië, op zoek naar betere economische omstandigheden en meer religieuze of politieke vrijheid; kortom, er speelden de motieven voor migratie die van alle tijden zijn.
De Joodse gemeenschap in Alexandrië was, ondanks haar grote omvang, vaak in het defensief, en dat gold zeker ook in de eerste eeuw voor het begin van de christelijke jaartelling. De dominante hellenistische cultuur oefende druk en aantrekkingskracht uit op de binnenkomende migranten. Veel Joden ruilden hun geloof en cultuur in voor de Grieks-hellenistische. Er zijn ook aanwijzingen voor een zekere vijandige bejegening of misschien zelfs vervolgingen (Wijsh. 2,10-20). Binnen dat krachtenveld probeert het boek Wijsheid het project van God met zijn volk levend te houden: een leven in trouw aan de Wet en hopend en strevend naar gerechtigheid. Voor de laatst geschreven boeken van het Oude Testament, dus ook voor het boek Wijsheid, geldt dat de begrippen wijsheid, Wet en gerechtigheid praktisch synoniem zijn. Gods gerechtigheid drukt zich uit in de Wet en in de wijsheid.
Hoofdstuk 12 van Wijsheid is onderdeel van het derde en laatste gedeelte van het boek. Daarin is het centrale thema de ontplooiing van de gerechtigheid van God in de geschiedenis, van Adam tot aan de exodus. Onder de Joden van Alexandrië, op Egyptische bodem, nam de herinnering aan de exodus, de bevrijding van het volk uit de Egyptische onderdrukking, een speciale plek in als een bron van hoop dat ook vanaf nu de gerechtigheid het zal winnen. De rechtvaardigen zullen bevrijd worden en de onrechtvaardigen gestraft, ook al wijst de realiteit ogenschijnlijk op het tegendeel. God zelf is daarvoor de garantie. We zien hier dus ook, net als in Matteüs 13, het thema van de straf voor de onrechtvaardigen, maar ook hier is die straf aan God voorbehouden.
Romeinen 8,26-27
Zie: S. Lamberigts, ‘Romeinen. Christus, onze gerechtigheid’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf. De zeven echte brieven, Vught 2014, 20162, 75-86
Literatuur
Luz, Ulrich: Das Evangelium nach Matthäus 2. Teilband (Mat 8-17), Zürich-Braunschweig 1990 (Evangelisch-katholischer Kommentar zum Neuen Testament)
Weren, Wim: Matteüs, KBS ’s Hertogenbosch 1994
Preekvoorbeeld
Het kwaad in ons midden
Vandaag geeft Jezus antwoord op een belangrijke levensvraag, of eigenlijk op twee levensvragen:
- Waar komt het kwaad vandaan?
- En hoe moeten wij omgaan met het kwaad in ons midden?
Jezus geeft antwoord niet door een redenering op te zetten, maar door een verhaal te vertellen, een gelijkenis. Hij vergelijkt God met een zaaier die goed zaad heeft gezaaid. Waar komt dan het kwaad, het onkruid, vandaan? Jezus laat er geen twijfel over bestaan: dat komt van een vijand. Het kwaad komt dus niet van God. Soms wordt een goed iemand getroffen door narigheid of ziekte. Zo iemand zou dan kunnen reageren met de verzuchting: ‘Waaraan heb ik dit verdiend? Waarom doet God mij dit aan?’ Of: ‘Waarom laat hij dit toe?’ Welnu, Jezus is duidelijk: de narigheid, de ziekte: ze komen niet van God, maar van een vijand.
Of misschien gebruikt u zelf wel eens de uitdrukking: ‘God straft onmiddellijk.’ Welnu, God straft niet. Dat is het werk van de vijand. Hoe zegt de schrijver van het boek Wijsheid dat ook al weer: Gij behandelt allen met zachtheid. Met veel zachtheid spreekt Gij uw oordeel uit. God is een God van zachtheid, niet van gestrengheid of straf. Het goede is van God; het kwaad komt van de vijand.
We merken op dat Jezus verder niet ingaat op de vraag, hoe dat kan. Als God alles gemaakt heeft, waar komt dan die vijand vandaan?
Nee, hij is meer geïnteresseerd in de vraag, hoe wij met het kwaad in ons midden dienen om te gaan. Moeten wij het uitroeien? Dat is niet wat Jezus voor ogen staat: ‘Laat het uiteindelijke oordeel aan God over.’ Maar in die tussentijd... Wat moeten wij dan in die tussentijd doen met het kwaad in ons midden?
Laten we kijken hoe Jezus zelf dat deed.
Hij leert zijn leerlingen: Bemin je vijanden en bid voor wie je vervolgen (Mat. 5,44); bemin je vijanden en doe goed (Luc. 6,35). Hijzelf deed dat bijvoorbeeld toen hij zichzelf uitnodigde bij Zacheüs de tollenaar, iemand die terecht door zijn eigen volksgenoten gehaat werd: een bedrieger en uitzuiger. Uitgerekend met zo iemand ging Jezus aan tafel. Waarom? Hij hoopte in hem de liefde te wekken door hem te overladen met goedheid. In het geval van Zacheüs is dat gelukt. Maar dat is nog geen garantie dat het altijd lukt. Ook dat heeft Jezus zelf aan den lijve ondervonden.
En misschien herinnert u zich nog die gelijkenis van die tuinman die een boom had waar geen vruchten aan kwamen. Die boom zonder vruchten was het beeld voor een persoon die geen vrucht droeg; iemand dus die niet aan naastenliefde deed. De eigenaar van de boom zegt: ‘Hak hem maar om. We hebben er niks aan.’ Die tuinman zegt: ‘Laat het me nog één jaar proberen. Ik ga er extra aandacht besteden; extra zorg en liefde aan geven. Misschien dat hij dan wél vrucht draagt, een persoon van de liefde wordt’ (Luc. 13,6-9). U hoort het goed: die tuinman gaat extra liefde, zorg en aandacht geven aan iemand die dat helemaal niet verdient; aan iemand die geen liefde toont. Die tuinman: is dat niet een beeld voor Jezus zelf?
Hij gaf veel liefde, genade, vergeving; hij bevrijdde mensen van allerlei narigheid. Zelfs als de mensen die narigheid aan zichzelf te wijten hadden, zei hij niet: ‘Eigen schuld, dikke bult.’ Hij vergaf, genas en zorgde ervoor dat men een nieuwe start kon maken.
Eigenlijk deed hij wat we hoorden in eerste lezing uit het boek Wijsheid: Door goed te doen en met zachtheid te werk te gaan hebt Gij uw volk geleerd dat de rechtvaardige een vriend van de mensen moet zijn, en dat Gij – daar waar gezondigd wordt – de kans tot inkeer biedt.
Die kunst zouden wij – net als Jezus – van God moeten afkijken. Zoals God doet met ons, met mij, zo zouden wij..., zo zou ik moeten doen met anderen. Als het gaat om het geven van liefde zouden wij geen onderscheid moeten maken. Want – aldus Jezus: dat doet mijn Vader in de hemel ook niet. Hij laat zijn zon opgaan over goeden én slechten; en Hij laat het regenen over rechtvaardigen én onrechtvaardigen (Mat. 5,45).
Die levenshouding heeft hem veel pijn en verdriet bezorgd. Hij noemde dat ‘zijn kruis’. Maar hij wenste van die levenshouding niet af te wijken. Ook niet toen het hem moeilijk werd gemaakt; toen hij het zelfs met zijn leven moest bekopen. Hij bleef trouw: hij bleef kwaad met goed beantwoorden. Dat deed hij toen hij het oor genas van één van zijn agressors (Luc. 22,51). Dat deed hij toen hij bad op het kruis: Vader, vergeef het hun... (Luc. 23,34). Dat deed hij toen hij – nota bene gekruisigd – tot die misdadiger aan zijn rechterhand beloofde: Vandaag nog zul je met mij zijn in het paradijs (Luc. 23,43).
Verbijsterend. Ongelooflijk. En wij zouden hem daarin moeten navolgen...? Dat is nogal wat voor een eenvoudige zondag aan het begin van de vakantietijd.
inleiding drs. Marc van der Post
preekvoorbeeld drs. Dries van den Akker