- Versie
- Downloaden 86
- Bestandsgrootte 214.26 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 6 juni 2020
- Laatst geüpdatet 13 januari 2021
23 augustus 2020
Eenentwintigste zondag door het jaar
Lezingen: Jes. 22,19-23; Ps. 138; Rom. 11,33-36; Mat. 16,13-20 (A-jaar)
Inleiding
Jesaja 22,19-23
De verbinding van deze lezing van de profeet Jesaja met het Evangelie uit Matteüs roept vragen op. Waarom heeft het lectionarium hiervoor gekozen? Waarschijnlijk omdat in deze lezing wordt gesproken over de ‘sleutelmacht’, de macht om te openen en te sluiten. In het Evangelie krijg Simon Petrus de volmacht van Jezus om in het rijk der Hemelen te binden en ontbinden. De vraag is of hier hetzelfde wordt bedoeld?
Een complicerende factor van de eerste lezing uit de profeet Jesaja 22,19-23 is dat dit verhaal waarschijnlijk door een latere redactie in de tekst is toegevoegd. De context wijst erop dat het staat tussen verschillende uitspraken over steden in de buurt en verder, die de ondergang te wachten staan, zoals Babel en Tyrus. Deze uitspraken zijn afkomstig van de profeet Jesaja (proto-Jesaja), die werkzaam was in de achtste eeuw tot begin zevende eeuw in Jeruzalem. Hij behoorde tot de hogere kringen van de maatschappij en had waarschijnlijk relaties met het koninklijke hof. Hij was vroom en geleerd en werd gezien als raadgever.
Tijdens de regering van koning Achaz heeft Jesaja de koning afgeraden zich aan te sluiten bij de coalitie van kleine Palestijnse stadsstaten in de Syrisch-Efraïmitische oorlog het jaar 733, tegen de grootmacht van Assur. Vergelijk de Immanuël-profetie, Jesaja 7,10-17.
Onze tekst geeft een situatie aan tijdens het bewind van koning Hizkia en de belegering van Jeruzalem in het jaar 701. Het is een rumoerige tijd met politieke spanningen. De opkomende grootmachten Assur en Egypte vechten met elkaar en betrekken hier de kleine stadsstaten bij die gedoemd zijn tot ondergang of vazal worden. De profeet Jesaja richt zijn kritiek ook op de leiding van Juda en Jeruzalem: zij houden zich niet aan het verbond met de Eeuwige, ze laten sociale misstanden toe en neigen tot syncretisme en aanbidding van vreemde afgoden.
Vooraf aan onze tekst, in vers 1-19, krijgt Jesaja de opdracht van de Eeuwige om de hofmaarschalk Sebna een niet mis te verstane boodschap te brengen. Als hofmaarschalk was Sebna de bestuurder van het Koninklijke paleis. De regerende koning Hizkia in Juda had in het jaar 701 onder grote bedreigingen verdragen gesloten met koning Sanherib van Assur. Hizkia had geen keuze en wilde Juda, maar vooral Jeruzalem een vernietigende oorlog besparen. In het begin van zijn regeringsperiode, 715 en later, heeft hij uitgebreide voorzieningen getroffen, de stadsmuur versterkt en waterreservoirs gebouwd voor het geval dat de stad belegerd zou worden. Van deze voor de stad Jeruzalem positieve uitgangspositie heeft Sebna gebruik gemaakt. In plaats van te zorgen voor de inwoners, het volk, en in dienst te staan van de ware heer heeft hij voor zichzelf praalwagens laten maken en een grafmausoleum laten bouwen. Hiervoor wordt hij nu bestraft.
Hier begint onze lezing, vers 19-23. Sebna wordt afgezet en zijn opvolger wordt Eljakim, wiens naam betekent: ‘God heeft doen opstaan’. Hij wordt door de Eeuwige ‘mijn dienaar’ genoemd, en ‘vader voor de bewoners van Jeruzalem’. Hij ontvangt de sleutel van het huis van David, de sleutel van de macht. Als hofmaarschalk was hij naast de koning de belangrijkste man. Hij kon de bezoekers van de koning toelaten of afwijzen. Daarin bestond zijn macht. Men zou kunnen zeggen: een soort Messiaanse opdracht. Hij wordt door deze benoeming vergeleken met een ‘pin in stevige grond’. Hij wordt een man van eer en betekenis voor zijn voorvaderen en nageslacht.
Helaas stopt hier onze lezing. In vers 24 wordt gezegd dat ook hij zijn positie kwijtraakt net zoals Sebna voor hem, omdat Eljakim waarschijnlijk zijn uitverkoren positie onder andere gebruikt heeft om zijn familie aan rijkdom en macht te laten komen. In Jesaja 36 wordt het verhaal verder verteld. Daar is Sebna weer aanwezig, maar dan als secretaris. Samen met Eljakim voert hij een gesprek met de stafchef over de voorwaarden om zich en de stad over te geven aan de belegeraars. Dit verhaal is ook terug te vinden in 2 Koningen 18,13-37 en 2 Kronieken 32,1-19. Het verhaal dat is bijgevoegd in de tekst van Jesaja na de ballingschap 200 jaar later wil herinneren aan wat er toen gebeurde. De belegering van Sanherib werd opgeheven en hij is snel vertrokken. Volgens Jesaja werd het leger met de pest geslagen en hij zelf is teruggegaan naar Nineve, waar hij door twee van zijn zoons werd vermoord. (Jes. 37,36-38)
Met hoofdstuk 39 wordt de eerste Jesaja beëindigd. Ondanks de bedreigingen van Juda en Jeruzalem van buitenaf heeft de profeet altijd volgehouden in volhardend geloof en voortdurende hoop in de Eeuwige, de God van de heerscharen. Zijn optreden bij koning Achaz en later bij koning Hizkia wil dat duidelijk laten zien.
Romeinen 11,33-36
Zie: S. Lamberigts, ‘Romeinen. Christus, onze gerechtigheid’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf. De zeven echte brieven, Vught 2014, 20162, 75-86
Matteüs 16,13-20
Jezus is op weg samen met zijn leerlingen. Misschien wil hij de Farizeeën en religieuze leiders ontlopen omdat hij met hen in vele discussies verzeild is geraakt. (Mat. 15,1-20 en 16,1-12) In de afgelegen plaats Caesarea in de provincie van de tetrach Fillipus aan de voet van de berg Hermon, stelt Jezus zijn leerlingen de vraag wie zij denken dat hij is. Het antwoord dat wij bij Matteüs lezen wijkt af van Marcus 8,27 en Lucas. In ons evangelie is het uitvoeriger. Alleen de vraag is bij Matteüs anders. Bij Marcus vraagt Jezus: ‘Wie zeggen de mensen dat Ik ben’, maar in onze lezing: ‘Wie is volgens de opvatting van de mensen de Mensenzoon’. Deze zelfaanduiding wordt vaker door Matteüs gebruikt, zoals in 8,20; 9,6; 10,23; 11,19. Mensenzoon blijft een raadselachtige aanduiding omdat het nooit echt duidelijk wordt of Jezus daar bewust voor kiest en zich zo presenteert, of dit in het midden laat. De titel refereert aan Daniël 7,13v, een profetie over het einden der tijden, dat iemand die lijkt op een mens komt op de wolken des Hemels.
De leerlingen worden aangesproken door Jezus, maar Simon Petrus is degene die het antwoord geeft. Waarom? Zij zijn toch allemaal uitgekozen leerling of apostelen? Waarschijnlijk omdat Simon Petrus later als woordvoerder wordt gezien in het apostelcollege. Die ontwikkeling is te zien in het boek Handelingen met de teksten van de eerste gemeente van Jeruzalem (zie Hand. 2,14 enz.).
Bij Marcus is het antwoord ook kort en krachtig; ‘Gij zijt de Christus’, en verder geen antwoord van Jezus wie nu Simon Petrus is. Bij Matteüs is het uitvoeriger; ‘Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God!’ Dit wordt een zeer belangrijke uitspraak, die zich herhaalt in de ondervraging van de Hogepriester tijdens de veroordeling van Jezus. Matteüs 26,63: ‘Ik bezweer U bij de levende God ons te zeggen of Gij de Christus zijt, de Zoon van God’. Hier sluit ook het antwoord van Jezus aan op de vraag van de Hogepriester: ‘U zult de Mensenzoon zien zitten aan de rechterhand van de Macht en komen op de wolken des hemels.’ Daarom wordt het aannemelijk dat Matteüs de titel Mensenzoon gebruikt in verband met het belijden van de Messias.
De verzen 17-19 vormen een duidelijke eenheid. In vers 17 wordt Simon Petrus erom geprezen dat zijn antwoord niet van mensen komt maar is geopenbaard door de Eeuwige. Petrus wordt ‘zalig’ genoemd; een formule die in de Talmoed gebruikt wordt voor leerlingen die het goed doen en veel verstand van de zaak hebben. Jezus noemt ook de naam van zijn vader: ‘Simon, zoon van Jona’. Dat ‘Jona’ hoeft niet de naam van de vader van Petrus te zijn, het kan ook duiden op de profeet Jona, die vóór onze perikoop genoemd wordt in vers 16,4. De mensen en vooral de ongelovige Farizeeën en Sadduceeën vroegen naar tekenen, maar zouden geen ander teken krijgen dan het teken van Jona. Simon Petrus zou vergeleken kunnen worden met de profeet Jona. Net zoals Jona probeert Petrus een eigen weg te gaan met zijn poging Jezus tot andere gedachten te brengen, wanneer hij de eerste lijdensvoorspelling heeft gehoord (Mat. 16,22). Petrus gaat Jezus ook drie keer verloochenen na diens gevangenneming. Van de ene kant is Petrus een zwakke en kwetsbare mens maar tegelijk is hij ook vastberaden en neemt hij uiteindelijk zijn verantwoordelijkheid. Later zal hij op zijn laffe gedrag worden aangesproken door Paulus, in Galaten 2,14.
Het tweede wat Jezus tegen Simon Petrus zegt is; ‘Op mijn beurt zeg ik u: Jij bent Petrus, en op deze steenrots zal ik mijn kerk bouwen en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen.’ Dat Petrus deze bijnaam (Kefas in het Aramees) heeft gekregen, wordt bevestigd in de brieven van Paulus en later in de traditie. Als symbool kunnen we denken aan het voorbeeld van een verstandig man die de woorden van Jezus hoort en ernaar handelt en die zijn huis op rotsgrond bouwt (Mat. 7,24). Het Griekse woord: ekklèsia – ‘kerk’, wordt twee keer gebruikt bij Matteüs (zie ook Mat. 18,17). Een vraag is of dat een latere invulling is geweest en of Jezus van plan was om een eigen kerk/geloofsgemeenschap te stichten. Volgens vele exegeten was Jezus gezonden om de verdwaalde schapen van het huis van Israël te verzamelen. Vergelijk het verhaal van het geloof van de Kananese vrouw (Mat. 15,24).
Vers 19 gaat over de sleutels om te binden en ontbinden. Hier zit een verbinding met de sleutelmacht van de hofmaarschalk Eljakim in de eerste lezing. In de tekst van Jesaja gaat het over de macht om de poorten van het koninklijk paleis te openen of dicht te doen. In de opdracht aan Simon Petrus gaat het over vergeven en niet vergeven. In Johannes 20,23, in de ontmoeting met de verrezen Heer wordt duidelijk gezegd dat het belangrijkste is elkaar te vergeven. Wie dat niet doet wordt in de zonden gebonden. Deze sleutelmacht wordt dan niet alleen aan Simon Petrus toevertrouwd maar ook aan de andere aanwezige apostelen. Indirect betekent dat dat wij allemaal die Jezus navolgen hier zijn inbegrepen.
Literatuur
Internationaal Commentaar op de Bijbel; 2001 Kok – Averbode
The Jerome Biblical Commentary; London 1976
J.C. Fenton, ‘Saint Matthew’, in: The Penguin New Testament Commentaries
Hein Jan van Ogtrop, In het Leerhuis van Matteüs, KBS/Tabor
van den Akker-Savelsberg, ‘Van visser tot mensenvisser. Petrus in het evangelie van Matteüs’ en J. van den Eijnden ofm, ‘Jij bent Petrus, de rots waarop ik mijn kerk zal bouwen’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Steenrots en struikelblok, Vught 2017, 19-26 en 48-50
Preekvoorbeeld
‘Op deze steenrots zal ik mijn kerk bouwen’ zei Jezus tegen Simon Barjona. Een stevige uitspraak. Maar is deze visserszoon wel zo’n stevige rots die niet bij de eerste storm omvalt? Wat zouden wij vandaag blij zijn met een kerk sterk als een rots in de branding! Hoe zouden we haar koesteren! Onze werkelijkheid is echter anders: de kleine kudde schapen hier in de kapel krimpt. Soms lijkt het even mee te vallen, maar dan is er weer sprake van een inzinking. Kalft de rots, het fundament waarop de kerk staat af, zoals de bergen in de Alpen langzaam inkrimpen?
De evangelist Matteüs overlevert als enige de Petrustraditie van de rots en de sleutels van het hemelrijk. Slechts enkele verzen later noemt Jezus Petrus satan: ‘Weg daar, achter Mij, satan’ (Mat. 16,23). Petrus is de eerste die namens de leerlingen antwoord geeft op de vraag van Jezus: ‘Wie denken jullie dat ik ben?’ Hij belijdt: ‘U bent de Messias. De Zoon van de levende God’. Een volmondige belijdenis van de Heer. Hoe kun je deze bekentenis rijmen met zijn reactie op de eerste lijdensaankondiging en de verloochening van zijn Heer op de binnenplaats van het paleis van de hogepriester? Waarom deze extreme tegenstellingen? De belijdenis van Petrus is het begin van het leerproces wie Jezus is, wat de betekenis van Messias, van Zoon van God is. Het is een lange weg, een moeilijke weg met veel misverstanden. Messias is niet degene die opeens wereldkoning is en het lijden en de onderdrukking in een klap beëindigt. Messias is hij die het lijden op zich neemt, die door de duisternis en de dood heen gaat. Hem vergeet God niet, hij wekt hem op tot leven. Dat is de hoop die de leerlingen straks doet leven en ook ons.
In de brieven van Paulus en de Handelingen van de Apostelen lezen wij dat Petrus tot de belangrijkste leerlingen van Jezus behoort. Hij trekt erop uit naar Klein-Azië, naar Rome. Maar hij is geen heilig boontje: hij is ook een man die brokken maakt, een man van vlees en bloed. Is dat niet bemoedigend voor ons? Het betekent dat ook wij, u en ik, die mensen zijn van de Weg, zoekend mogen zijn naar de juiste woorden om antwoord te geven op de vraag: ‘En jullie, wie ben Ik volgens jullie?’ Wie is Jezus Christus voor mij? Er zijn vele antwoorden, antwoorden die onze weg in het geloof weergeven zoals leraar, raadsman, trooster, aangezicht van God, licht, brood van leven, bron van liefde Er is niet één antwoord, er zijn vele antwoorden.
In de oudtestamentische lezing van deze zondag spreekt de profeet Jesaja namens de Heer tot Sebna, de hofmaarschalk van de koning. Hij zal van zijn post verstoten worden. Een ander zal zijn ambt bekleden, aan wie de sleutel van Davids huis wordt overhandigd. Wat is dat voor een sleutel? Hij is groot en zwaar, een ereteken, en tevens geeft hij toegang tot de zaal waar de koning audiëntie houdt. Praktisch gezegd: deze man bepaalt wie er bij de koning binnen mag komen. Wie het niet lukt langs deze man heen te komen, die kan zijn verzoek of zijn klacht niet aan de koning voorleggen. Sebna heeft misbruik gemaakt van zijn sleutelmacht en zichzelf door middel van steekpenningen verrijkt. Daarom is hij niet langer de koninklijke deurwaarder.
Zo’n functie is de achtergrond voor de belofte van Jezus aan Petrus. Het ambt brengt verplichtingen mee. Woorden alleen zijn niet genoeg, het is niet voldoende de Heer ‘Heer’ te noemen. Je moet ook de weg gaan, doen naar zijn woord.
In mij doemt het beeld op van de frescowand in de Bovenkerk van de Basilica San Francesco in Assisi. Hierop is het leven van de heilige Franciscus afgebeeld, en beeld nummer zes laat een pauselijke figuur zien met de tiara op zijn hoofd, slapend onder een hoog baldakijn. De Paus droomt en ziet zijn eigen grote basilica San Giovanni in Laterano heel scheef staan, ja zij lijkt om te vallen; edoch één man in een eenvoudige bruine pij heeft zijn schouder onder het voorportaal geplaatst om de kerk overeind te houden. De legende vertelt dat kort na deze droom Franciscus bij de Paus komt en hem om toestemming vraagt voor zijn nieuwe orde. De Paus herinnert zich zijn droom, keurt mondeling de oerregel goed en vertrouwt aan die kleine onaanzienlijke bedelmonnik de herbouw toe van de kerk. Dat gebeurt, dat is wat Franciscus samen met zijn broeders in een sneltreinvaart doet. Hij predikt, legt het evangelie, de goede boodschap van Jezus Christus uit, niet alleen met woorden, ook met daden van barmhartigheid. In alle eenvoud, in armoede, in het afzien van rijkdommen en in het zien van mensen. Hij en zijn broeders leven de evangelische boodschap en brengen nieuw leven in de kerk tot de uiteinden van Europa en verder. Franciscus en zijn broeders en zusters zijn als de rots voor de kerk in de dertiende eeuw.
Paus Franciscus laat zich door deze droom inspireren in zijn woorden en in zijn werken van barmhartigheid.
Het zou goed zijn voor alle kerken wanneer we de historische Petrus meer voor ogen hebben: iemand die trouw was aan zijn Heer én die door diepe dalen heenging. Petrus was een kerkbouwer, een missionaris, hij werkte in samenspel met de overige apostelen, hij trad met hen in discussie en hij moest leren ook het gezag van een Paulus te aanvaarden.
Petrus, Paulus, de apostelen en evangelisten: zij herinneren ons eraan dat wij ons geloof ontvangen en niet maken: van onze ouders, van een leraar, priester en pastor, en uiteindelijk van de Vader (Mat. 16,17). Zij zijn allemaal mensen die de sleutel tot het geloof in handen houden en proberen om ook ons tot sleuteldragers te maken. Mensen die voor anderen de deur tot het geloof openen. We zijn dan misschien geen rots, zoals Petrus, maar we kunnen wel een steentje bijdragen aan de opbouw van de kerk. Ook wij zijn mensen die leven vanuit het geloof en het aan anderen doorgeven.
Mogen wij allen, hoe beperkt ook, sleuteldragers zijn!
inleiding Bengt Wehlin ofm
preekvoorbeeld Bärbel de Groot-Kopetzky