- Versie
- Downloaden 39
- Bestandsgrootte 114.04 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 2 april 2020
- Laatst geüpdatet 18 januari 2021
21 mei 2020
Hemelvaart van de Heer
Lezingen: Hand. 1,1-11; Ps. 47; Ef. 1,17-23; Mat. 28,16-20 (A-jaar)
Inleiding
Handelingen 1,1-11
Het boek Handelingen, waarvan Lucas de auteur is, evenals van zijn evangelie, begint met een globale samenvatting van het evangelie van Lucas, het eerste boek, en gaat bijna naadloos verder met wat door Jezus begonnen is en door de apostelen moet worden voortgezet. Ook dit geschrift is, evenals het evangelie, aan Theofilus gericht, ‘hij die door God is bemind’ of ‘vriend van God’. Misschien mogen we hier denken aan allen die God liefheeft, dus ook aan ons, gelovigen, waarmee de tekst ook direct aan ons is gericht.
De structuur van de tekst
De raamvertelling of doorlopende vertelling: vers 1-2 en vers 10-11. Vers 3 en vers 9 kaderen Jezus’ optreden te midden van zijn apostelen, met de belangrijkste of ‘dragende’ woorden: ‘aan wie hij zich toonde ‘als levende’ (v. 3), en ‘hij werd opgenomen en een wolk onttrok Hem aan hun ogen’ (v. 9). Hiertussen staan enkele korte ‘gesprekken’ of woorden van Jezus met zijn leerlingen:
4 de opdracht niet van Jeruzalem te wijken en te wachten op de belofte van de Vader
5 de belofte van de heilige Geest
6-7 de vraag over het herstel van het Koninkrijk
8a de belofte van de heilige Geest als een kracht
8b de tweede opdracht getuige te zijn van Jezus Christus, te beginnen in Jeruzalem
De verzen 1-3 leggen kort en in meer algemene zin het verband met genoemd evangelie. Dat beschreef alles wat Jezus begonnen was zowel te doen als te leren, tot de dag waarop hij werd opgenomen, nadat hij zijn apostelen, die hij door de heilige Geest had uitgezocht, instructies had gegeven.
Het ‘opgenomen worden’, zowel hier als in vers 11, is een algemene aanduiding voor Jezus’ Hemelvaart. De beide keren waarop Lucas de eigenlijke hemelvaart van Jezus nauwkeuriger beschrijft, in Lucas 24,51 en Handelingen 1,9, spreekt hij over ‘omhoog gedragen worden’ respectievelijk ‘omhoog geheven worden’, passivum divinum (in Luc. 9,51 gaat het over de dagen van zijn ‘opneming’; niet een bepaalde dag maar meerdere dagen blijkbaar.) Dit duidt aan, dat het niet alleen gaat om een voor de ogen zichtbaar verdwijnen van Jezus, maar vooral dat hij, met heel zijn aardse werkelijkheid, vanaf zijn geboorte tot zijn sterven en verrijzenis, inclusief wat hij gedaan en gezegd heeft, in de hemelse werkelijkheid van de Vader werd opgenomen.
De opdrachten in vers 2 verwijzen direct naar Lucas 24,46-49, waar Jezus tegen zijn leerlingen gezegd had, dat de Christus volgens de Schriften moest lijden en op de derde dag uit de dood opstaan én dat in zijn naam bekering en vergeving van de zonden gepredikt moesten worden. De leerlingen zullen daarvan de getuigen zijn. En daarvoor zal Jezus hen, ter bemoediging, de belofte van de Vader, dat is de heilige Geest, zenden en gebiedt hij hen niet te wijken van Jeruzalem, maar te wachten tot de kracht vanuit de hoogte, dat is de heilige Geest, over hen is gekomen. Deze thema’s zullen in vers 4-8 uitgewerkt worden.
In vers 3, een overgangsvers maar beslist geen te veronachtzamen bijzin, verschuift de aandacht naar de leerlingen en wordt gesproken over de centrale rol die de leerlingen spelen omdat Jezus zich na zijn lijden ‘als levende’ aan hen getoond heeft, door zijn vele daden en woorden (tekenen), en met ze gesproken heeft over Gods Koninkrijk gedurende veertig dagen. De veertig dagen duiden op een zekere volheid en omvatten hier niet zozeer veertig dagen maar staan voor het hele leven van Jezus. Ze verwijzen ook naar de veertig dagen van de verzoekingen, Lucas 4,1-13; eveneens een aanduiding voor het hele leven van Jezus. In de tekenen, dat is zijn aardse werkelijkheid zoals hij die ten volle geleefd heeft, is Jezus herkenbaar voor de apostelen. Voor het Koninkrijk, over de dingen die het koninkrijk van God aangaan, zie verder bij vers 6.
De verzen 4-8 vormen een samenvatting van enkele ‘gesprekken’ van Jezus met zijn leerlingen. Vers 4 bericht van het moment waarop Jezus met de apostelen samenkwam en hun de opdracht gaf om niet uit Jeruzalem weg te gaan maar er te blijven wachten op de belofte van de Vader – en hier gaat de zin over in een directe rede van Jezus tot zijn apostelen – ‘die jullie van mij gehoord hebben.’ Zie ook Lucas 24,44-49.
Vers 5 gaat in op de genoemde belofte van de Vader, namelijk dat zij, zoals Jezus bij het begin van zijn optreden door Joannes de Doper werd gedoopt, met de heilige Geest gedoopt zullen worden.
Een andere keer, vers 6-7, vroegen de apostelen, toen ze samengekomen waren, of Jezus voor Israël weer het Koninkrijk (het koningschap, zoals dat bestond ten tijde van de koningen David en Salomon) zou herstellen, een kwaliteit die aan de Messias werd toegedacht. Daarop antwoordde Jezus dat het de apostelen niet toekwam te weten welk tijdstip de Vader daarvoor voor ogen heeft. Maar voor de apostelen geldt iets anders.
In vers 8a verduidelijkt Jezus het eerdere ‘gedoopt worden met de Heilige Geest’. De apostelen zullen namelijk de kracht van de Heilige Geest ontvangen (en daarmee de opdracht en de bemoediging) om getuige van Jezus Christus te zijn.
Hoezo getuige zijn? Vers 8b verduidelijkt: om te gaan verkondigen te beginnen in Jeruzalem (Luc. 24,47), en, wat hier wordt aangevuld, in het omliggende gebied tot het uiteinde van de wereld. Zo is vers 8 een climax binnen deze samenvattende gesprekken.
Vers 9a sluit de ‘gesprekken’ van Jezus met zijn apostelen af. Het vers herhaalt wat Lucas eerder in Lucas 24,51 gezegd heeft, waar het optreden van Jezus op aarde eindigde.
Vers 9b sluit aan op vers 3 (‘hij toonde zich als levende’). Met de wolk wordt het beeld bevestigd, dat Jezus voor het oog verdwijnt. Maar deze wolk duidt op eerste plaats op de aanwezigheid van God; zie Exodus 24,15vv, waar God vanuit de wolk spreekt, en Exodus 24,15-18, waar Mozes bij God verbleef in een wolk. De wolk verbergt weliswaar de fysieke, met de ogen waarneembare Jezus, maar wijst nog meer op zijn aanwezigheid in de heerlijkheid van God de Vader.
In vers 10-11 gaat het verhaal verder met twee mannen in witte kleren, twee getuigen van uit de hemel (vergelijk de twee mannen bij het graf van Jezus, Luc. 24,4), die de aandacht van de apostelen richten op een ander, een nieuw perspectief. Ze spreken de apostelen aan als ‘Galilese mannen’, zie Matteüs 28,16. Enerzijds wijzen deze boodschappers de leerlingen erop dat Jezus niet meer zichtbaar is maar wel aanwezig in de hemel, in de heerlijkheid van de Vader of aan de rechterhand van de Vader. Anderzijds bieden ze het perspectief dat Jezus, die nu voor hun ogen is opgenomen in de hemel, op eenzelfde manier zal terugkomen. In die tussentijd (tijdspanne) moeten de leerlingen getuigen zijn van Jezus, geleid door de heilige Geest, vers 8.
Vers 10-11, met vier keer ‘naar de hemel’ benadrukt heel sterk, dat Jezus, hoewel fysiek afwezig, in de hemel bij de hemelse Vader is.
In deze perikoop wordt in het Hemelvaartgebeuren van Jezus, met de teksten over opdrachten die Jezus aan de apostelen gaf en over de belofte van de heilige Geest, voor de apostelen (en hun opvolgers) het perspectief verlegd van behalve volgeling van Jezus te zijn naar het getuige zijn van Jezus, door de kracht van de heilige Geest, in de hele wereld tot de wederkomst van Jezus.
Zie: H.M.J. Janssen ofm, ‘Petrus de verkondiger’ (Handelingen 1,1–6,7), in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Steenrots en struikelblok, Vught 2017, 60-73
Efeziërs 1,17-23
Paulus vat hier kort samen, als in een gebed, dat de christenen van Efese van de God van Jezus Christus, de Vader van de heerlijkheid, de heilige Geest ontvangen, de Geest van wijsheid die de kennis van God op een juiste wijze zal openbaren. Anders gezegd: moge God hun verstand verlichten om de hoop van zijn roeping, dat is de verwachting die gewekt is door zijn beloften, te leren kennen. Alsook de rijkdom van zijn heerlijkheid, dat is zijn macht waardoor hij doden ten leven kan wekken.
En tot hoeveel Gods kracht in ons, gelovigen, in staat is. Een kracht die hij heeft laten zien, toen hij Jezus uit de dood opwekte en aan zijn rechterhand zette in de hemel. Daarmee plaatste hij Jezus boven alle macht en kracht in de wereld en de komende wereld. Op die manier heeft hij ook iedereen en alles aan hem (Jezus) onderworpen. Die Jezus heeft hij tot hoofd gegeven aan de gelovige gemeente (de Kerk). De Kerk is het levende lichaam van Christus en bedoeld als de vervulling van hem die alles vervult, die al Gods beloften tot voltooiing brengt.
Zie: R. Hoet, ‘De brief aan de Efeziërs. Opbouwwerk’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), In naam van Paulus, Vught 2015, 47-53
Matteüs 28,16-20
De lezing uit het evangelie van Matteüs is het slot van dit evangelie. Het is een bondige tekst waarin de evangelist Jezus voor een laatste keer gezaghebbend laat optreden.
De tekst is een direct vervolg op Matteüs 28,7 waar een engel van de Heer bij het lege graf tegen de vrouwen zegt, dat ze de leerlingen moeten berichten dat hij is opgestaan; dat hij hen zal voorgaan naar Galilea, waar ze hem zullen zien. En op vers 10, waar Jezus zelf hetzelfde zegt tegen deze vrouwen.
De elf leerlingen – pas na Jezus’ hemelvaart (zie Hand. 1,4vv) zal een opvolger gekozen worden voor Judas, die Jezus verraden had – gaan naar Galilea, zoals de vrouwen hen hadden bericht, en gaan naar de berg die Jezus hen opgedragen had.
Galilea staat symbool voor de wereld buiten Jeruzalem. Het is de plek waar Jezus eerder zijn tocht naar Jeruzalem begon (Mat. 4,13vv). Hier begint opnieuw een tocht van de apostelen met Jezus, hoewel Jezus voor het oog afwezig is. De berg duidt de plaats aan van de Bergrede en vooral die van de Verheerlijking (vergelijk Mozes die op de berg Sinaï – Ex. 31,18 – de tien woorden ontving).
De elf leerlingen, hoewel ze een gemankeerde groep vormen, zien Jezus. Dat wil zeggen, ze zien hem als levende, als de Messias. Daarom aanbidden ze hem. Dat wil zeggen: ze geloven in hem. De zin ‘doch sommigen twijfelden’ kan direct verwijzen naar sommigen van deze elf leerlingen. Maar kan ook een uitleg zijn van de gemankeerde groep. Een van de leerlingen, Judas, geloofde niet en heeft hem verraden. Daarnaast kan het verwijzen naar de toekomst wanneer sommige mensen in Jezus geloven en sommige niet. Eveneens kan het verwijzen naar gelovigen die soms ook niet geloven. Het geloven of vertrouwen hebben in de Messias is niet zonder twijfel. Het ‘zien’ van Jezus door de apostelen gaat hier in de tekst vooraf aan zijn komst en ontmoeting met hen.
Wanneer Jezus dan zelf bij de leerlingen komt, spreekt hij ze toe en bemoedigt ze. Hij zegt van zichzelf dat aan hem, door de Vader, alle macht is gegeven, in de hemel en op aarde. Daarna volgt de opdracht van Jezus op de berg: ‘Gaat en onderwijst alle volkeren (dat wil zeggen: verkondigt het evangelie aan alle volkeren) en maakt ze tot mijn leerlingen (zoals Jezus zelf had gedaan met hen, zijn apostelen), en doopt hen in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Leert hen alles te onderhouden wat ik geboden heb’. Om te besluiten met: ‘Zie Ik ben met u alle dagen tot de voleinding van de wereld’.
De feitelijke en moeilijke opdracht (v. 19) tot verkondiging van het evangelie aan alle volkeren over de hele wereld en tot de voltooiing van de wereld wordt omsloten door de bemoediging: ‘Mij is alle macht gegeven in de hemel en op aarde’, een lokaal aspect (v. 18). En met: ‘Ik ben met u tot de voleinding van de wereld’, een aspect van tijd (v. 20).
Zowel uit de eerste lezing als uit de evangelielezing wordt duidelijk dat Jezus, hoewel voor het oog onzichtbaar, in de heerlijkheid van God de Vader aanwezig is. Aan de apostelen en hun opvolgers heeft hij de opdracht tot verkondiging gegeven, te beginnen in Jeruzalem tot het einde van de aarde. Ter bemoediging zal men de kracht van de heilige Geest, de Geest van wijsheid, ontvangen bij dit werk van verkondiging en doop.
Zoals Jezus zijn leerlingen opdraagt te verkondigen en ze tegelijk daartoe bemoedigt, zo doet hij dat ook ons, gelovigen. In dat perspectief kunnen we op het feest van Pinksteren wachten, waarin ook wij de kracht van de heilige Geest zullen ontvangen.
Preekvoorbeeld
Hemelvaart doet me denken aan een liedje van Stef Bos: ‘Toen ik klein was, was de hemel – Ergens boven in de lucht – En je kon er enkel komen – Met een allerlaatste zucht – Iedereen droeg witte lakens – En je liep langs gouden straten – Over pleinen met fonteinen – Vol met rode limonade.’ Maar het eind van het liedje is: ‘En ik weet niet meer – Waar de hemel is.’ Stef Bos is niet de enige die het niet meer weet. Volgens het opinieonderzoek ‘God in Nederland’ zijn er in Nederland op de 100 katholieken 87 die het niet meer weten.
Het geeft te denken dat zoveel katholieken niets kunnen met bepaalde beelden die in de Bijbel een belangrijke rol spelen. Tegelijk kun je je afvragen hoe erg het is wanneer iemand zich bij ‘de hemel’ weinig kan voorstellen. De laatste gesprekken van Jezus met zijn leerlingen gaan niet over de hemel, maar over de aarde, over leerlingen die gedoopt worden met heilige Geest, zodat ze de nodige kracht en energie krijgen om van Jezus te getuigen ‘tot het einde der aarde.’ Aan het slot van het evangelie van Mattëus, dat we zojuist gelezen hebben, wordt zelfs met geen woord over een hemelvaart gerept. Niet de hemel staat in dit stukje centraal. In de hemel heerst God. Daarover hoeven de leerlingen zich geen zorgen te maken. De vraag is hoe Gods bedoelingen op aarde gestalte krijgen.
Het feest van Hemelvaart zegt ons dat dit gebeurt door mensen die zich laten inspireren door de Geest van Jezus die in de hemel en dus bij God is en aan wie God zijn scheppende en bevrijdende kracht heeft toevertrouwd. Mattëus sluit zijn evangelie dan ook af met de plechtige verklaring van Jezus: God heeft mij alle macht gegeven, niet alleen in de hemel, maar ook op aarde. Maak alle volkeren tot mijn leerlingen, doop alle mensen en leer hun alles in praktijk te brengen wat ik heb bevolen. En weet dat ik bij jullie zal zijn, alle dagen tot aan de voleinding van de wereld.
Jezus bedoelt zijn woorden als bevrijdend en grensverleggend. Hij maakt zijn leerlingen tot ‘missionarissen zonder grenzen’. De Blijde Boodschap is niet alleen voor Joden bestemd, maar voor alle volkeren en de doop is niet bedoeld voor een select gezelschap, maar voor alle mensen. Zijn laatste woorden op aarde zijn een oproep tot vertrouwen. Hij zal bij zijn leerlingen zijn, ‘alle dagen’, ‘tot aan de voleinding van de wereld’, dus niet alleen als ze grote dingen doen, maar juist ook als ze er weinig van terecht brengen.
Indrukwekkend allemaal, maar toch hebben sommige mensen moeite met deze woorden van Jezus. In ons bijbelgroepje zei iemand dat de uitspraken van Jezus hier iets totalitairs hebben. Immers hem is ‘alle’ macht gegeven. Dus geen scheiding der machten. ‘Alle’ volkeren moeten zijn leerlingen worden. Dat klinkt niet zo vriendelijk naar moslims en boeddhisten toe. ‘Alles’ wat hij bevolen heeft, moet in praktijk gebracht worden, dus geen ‘geloof à la carte’, waar ieder bestelt waar hij zin in heeft. En alle zinnen staan in de gebiedende wijs: ‘Ga!’ – ‘Maak alle volken tot leerlingen!’ – ‘Doop hen!’ - ‘Leer hun alles in praktijk te brengen wat ik bevolen heb!’, bepaald niet de non-directieve aanpak die we in onze pastorale opleiding geleerd hebben. Niet voor niets zijn deze woorden van Jezus als zijn ‘missiebevel’ de geschiedenis ingegaan.
Jezus gebruikt inderdaad een gezagvolle taal. Maar hij doet dit niet om een kerk te stichten die gebaseerd is op macht en overheersing, maar omdat hij weet dat alles op het spel staat. Het gaat in zijn evangelie niet om wat vrijblijvende adviezen. Zijn evangelie is een kwestie van leven of dood. Het gaat om niets minder dan het geluk van mensen, van alle mensen. Hem is alle macht gegeven, niet om te heersen over mensen, maar om ze juist te bevrijden van machten die hun geluk bedreigen. Beter dan wie ook weet Jezus dat de groten der aarde misbruik maken van hun macht over mensen. ‘Maar zo mag het bij u niet zijn… ook de Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen’. De macht die Jezus van de Vader krijgt en die hij doorgeeft aan zijn leerlingen, is macht over ziekten en demonische obsessies en verslavingen, die het geluk van mensen aantasten, geen macht die neerdrukt, monddood maakt en kwetst, maar een macht die mensen gelukkig maakt, ze opricht, mondig maakt en geneest.
Paulus heeft het vandaag in de tweede lezing over die macht van Christus, geen macht over mensen, maar in mensen. Dietrich Bonhoeffer, die in 1944 gevangen zat in Berlin-Tegel, moet iets van die macht van Christus hebben uitgestraald. Hij voelde het zelf niet zo, maar hij had zoveel aandacht en respect voor iedereen, zelfs voor zijn cipiers, dat zijn medegevangenen soms het gevoel hadden dat de cipiers de gevangenen waren en hij, Bonhoeffer, hun behoeder. Door de doop is de macht van Christus werkzaam in elke gelovige. Bidden we vandaag met Paulus dat Christus ons innerlijk oog moge verlichten zodat we merken ‘hoe overgroot zijn macht is in ons die geloven.’
inleiding Wim van Stiphout
preekvoorbeeld dr. Jan Hulshof sm