- Versie
- Downloaden 72
- Bestandsgrootte 106.50 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 2 april 2020
- Laatst geüpdatet 18 januari 2021
7 juni 2020
Drie-eenheid
Lezingen: Ex. 34,4b-6.8-9; Dan. 3,52-55; 2 Kor. 13,1-13; Joh. 3,16-18 (A-jaar)
Inleiding
Exodus 34,4-9
We zouden het boek Exodus kunnen opvatten als een biografie van Mozes. Toch is de echte hoofdpersoon niet Mozes, maar het volk. Daarmee begint het, met het zuchten van het volk in slavernij. Mozes komt pas later (Ex. 2) en God nóg weer later (Ex. 3), hetgeen gezien de Godsverduistering waarin het volk in Egypte leeft als slaven begrijpelijk is. Het draait dus om het volk en heel de existentie van Mozes, zijn profetische handelen, wordt alleen van daaruit begrijpelijk. Het centrale thema van Mozes’ handelen is de verbondenheid met het volk, de solidariteit. We kunnen dit nederigheid noemen, maar zullen nog zien dat dit begrip een heel specifieke betekenis heeft, niet die van een innerlijk besef niets waard te zijn. Die identificatie met het lot van het volk is zelfs de rode draad voor alle lezingen.
De geboden op de stenen tafelen zijn geen geheime openbaring of mystieke leer, nee, ze zijn gericht op een rechtvaardige samenleving, met het oog op het leven in het land. Mozes is de leider die zijn volk tot eenheid moet smeden. Hij heeft de neiging de mensen te overschatten, ongetwijfeld omdat hijzelf, meer dan Aäron, gegrepen is door Gods openbaring, veertig dagen boven op de berg. Mozes is wel een ideale leider, maar Aäron begrijpt het volk beter! (zie mijn boekje: Mozes de manager, Pardes 2017, en ook de opera van Schönberg: Moses und Aron).
De eerste stenen tafelen leiden niet tot enthousiasme, maar tot catastrofe: Mozes gooit ze stuk. Rabbijnen leggen uit dat Mozes dat deed uit compassie: als het volk rond het gouden kalf de stenen tafelen zou aannemen zouden ze meteen veroordeeld zijn: je zult geen afgoden maken. Dus brak Mozes ze: zonder Wet geen zonde! Kerkvaders mogen graag betogen dat de tweede set tafelen van minder allooi was dan de eerste: allerhande spijswetten en reinheidsvoorschriften zouden er bij zijn gekomen, die dan later weer afgeschaft kunnen worden. Maar de directe boodschap van de bijbeltekst zelf geeft daar eerlijk gezegd geen aanleiding voor, al kan men 34,4 zo lezen dat niet God, maar Mozes de tweede set vervaardigde. Het vastleggen van een verbondstekst (want dat zijn de geboden) op stenen was gebruikelijk, men denke aan de zuil waarop de codex Hammurabi is gebeiteld.
Ook het uitroepen van de Naam van God (34,5) zou zowel door God als door Mozes gedaan kunnen zijn. Dan zou ook de hele lofprijzing van God als barmhartig en genadig door Mozes zijn uitgesproken. Hoe dan ook, in beide gevallen gaat het uiteindelijk om het lot van het volk. Het lijkt dat God het volk wil verlaten: de zonden worden bestraft tot in het derde en vierde geslacht. Een harde formulering; de Bijbel benadert de mens echter niet individualistisch, maar ingebed in familie en generaties. Ook kan dit zo gelezen worden dat daden van mensen doorwerken tot in komende generaties, een gedachte die gezien onze omgang met de aarde steeds logischer wordt. Tevens is er de andere bijbelse visie dat de kinderen géén stroeve tanden krijgen als de ouders zure druiven hebben gegeten!
Mozes als echte profeet treedt voor het volk in het krijt en bepleit het herstel (of het voortgaan) van het verbond. Als Mozes nederig is, gaat het niet om een individuele eigenschap, maar om zijn verbondenheid met het lot van het volk, zonder welk hij niet wil leven (indrukwekkend in 32,32).
Mozes ging niet zozeer op de knieën (v. 8) , maar wierp zich ter aarde, een specifieke gebedshouding die we wel ook van Abraham kennen, maar die in onbruik is geraakt (behalve bij de katholieke priesterwijding of intrede in het klooster). Dat in 34,10 over een verbondssluiting wordt gesproken alsof tevoren dat niet al is gebeurd, is voor historisch-kritische exegese aanleiding om van verschillende bronnen te spreken. Men kan er echter ook de vasthoudende trouw van Mozes aan zijn volk in zien. ‘Trek met ons mee’ (34,9), is wat vlak: trek mee bekirbenoe, ‘te midden van ons’. Een christelijk perspectief zal hierbij ook aan Immanuël denken: God met ons.
Mozes pleit voor zijn ‘hardnekkige’ volk, een kwalificatie die we niet als oordeel van buitenaf over het jodendom mogen zien, zoals kerkvaders stelselmatig hebben gedaan, maar slechts als appel aan onszelf.
2 Korintiërs 13,1-13
Het thema van de nederigheid of zwakte die in werkelijkheid een kracht is, zoals we dat bij Mozes hebben gezien, komt bij Paulus in alle hevigheid terug. Er is een gezagscrisis: de Korintiërs zijn niet overtuigd dat Paulus namens Christus spreekt. Zoals altijd weten we niet precies wat de Korintiërs wilden, omdat we alleen het antwoord van Paulus hebben en dat als brief, niet als theologisch traktaat. Het lijkt erop dat de kwestie van het gezag al in hoofdstuk 10 is begonnen en samenhangt met de klacht dat Paulus als hij aanwezig is niet zo’n krachtige indruk maakt. Wellicht zijn er andere predikers die veel méér van wanten weten en wellicht zowel hun Joodse identiteit (11,22) als hun spreken namens Christus benadrukken. Kennelijk is Paulus vooral in zijn brieven krachtig, maar blijft daarvan niet zoveel over als hij fysiek aanwezig is. Dat is een menselijk trekje, maar Paulus probeert dat nu te corrigeren met behoorlijk dreigende taal (zij het uiteraard wéér per brief). Rondreizende predikers konden een probleem vormen: hoe lang blijven ze en eten ze gratis, op kosten van de plaatselijke gemeente? Veel charisma kan ook leiden tot hoge kosten! Paulus is daarover helder: hij heeft de Korintiërs niets gekost! (11,9; 12,12). Zijn rivalen vergelijkt Paulus met de satan die zich als engel van licht voordoet (11,15): een gewaagde vergelijking die een oplossing niet naderbij zal brengen. Dat Paulus een visioen van de hemelen heeft gehad strekt hem zeker tot eer (12,4), maar zal evenmin de doorslag geven. Uiteindelijk zal Paulus dezelfde legitimatie vinden als Mozes: spreken met het oog op het heil van de mensen, en zo namens God. ‘Het gezag van de Heer is bedoeld om op te bouwen, niet om af te breken’ (13,10).
Zie: P.J. Tomson, ‘2 Korintiërs. De heidenapostel in het nauw geraakt’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 59-68
Johannes 3,16-18
De mysterieuze evangelist Johannes trekt een vergelijking tussen de koperen slang in de woestijn die genezing bracht voor eenieder die ernaar opzag en Christus die aan het kruis werd verheven. Als enige evangelist waagt Johannes het om in het kruis zelf de verborgen glorie te schouwen, in de vernedering de verheerlijking, haast alsof er niet eens meer iets op de kruisdood hoeft te volgen. Het lijden van Christus is uiting van Gods liefde voor de wereld (3,16), een nauwelijks te bevatten gedachte, waarbij in elk geval de toorn van God niet vooropstaat, zoals in de satisfactieleer van Anselmus. ‘God heeft zijn Zoon niet naar de wereld gezonden om een oordeel te vellen’, het zijn lapidaire uitspraken waar gemakkelijk andere bijbelteksten tegenover gesteld kunnen worden die het omgekeerde beweren: ‘meen niet dat ik gekomen ben om vrede te brengen... maar het zwaard’ (Mat. 10,34-37). Het evangelie van Johannes is echter geen dogmatiek, maar verkondigt vanuit een hoger inzicht en wil de lezer die hogere werkelijkheid ontsluiten. Vandaar telkens die paradoxen, die, net als zenspreuken, óf niets doen óf heel de werkelijkheid in een nieuw licht tonen, zoals het kwartje dat valt: in de vernedering zelf schuilt de verhoging, Christus komt niet om te oordelen, maar de mens oordeelt zichzelf als hij zich afsluit voor de hogere wijsheid van Christus. Wie de duisternis zoekt sluit zich af voor het licht, wie slecht handelt vermeerdert zijn eigen duisternis (3,19).
Typerend voor Johannes is dat deze wijsheidspassages ingebed staan in concrete gebeurtenissen die er niet zoveel mee te maken lijken te hebben. Zo lijkt er een zekere rivaliteit te zijn tussen de leerlingen van Jezus en die van Johannes de Doper. Johannes de Doper zelf raakt er niet door van streek en – daar ligt toch het innerlijke verband met het voorafgaande – toont de ware nederigheid. ‘Wie door God is gezonden spreekt de woorden van God (3,34). We zouden even kunnen denken aan de episode dat mensen Mozes komen waarschuwen dat er ook anderen zich als profeten laten horen. Mozes: ‘Ik wilde wel dat iedereen profeteerde!’ (Num. 11,29).
De overvloed van Gods inspiratie betekent dat velen namens God kunnen spreken! Hier past geen angstvalligheid. En ook getuigt Johannes de Doper hiervan op grootste wijze: ‘Hij moet groter worden, ik kleiner’ (3,30). Dat is de ware geest van bescheidenheid die samengaat met het besef namens God te spreken, tot heil van de mensen, niet voor eigen glorie.
Preekvoorbeeld
Het feest van deze dag nodigt ons uit om heel expliciet stil te staan bij de werkelijkheid die wij aanduiden als wij het woord ‘God’ in de mond nemen. Ik herinner mij hoe op mijn lagere school de juffrouw het geheim van de Drie-eenheid probeerde uit te leggen door drie lucifers in één keer aan te strijken. Het waren drie lucifers en toch één vlam. Uit mijn pastorale praktijk heb ik de indruk gekregen dat het geheim van de drie-ene God voor veel gelovigen helaas een theorie is gebleven. Een speeltje voor geleerde theologen maar zonder veel betekenis voor het geloofsleven hier en nu.
Dat is niet alleen een vergissing maar ook een hoogst ernstige zaak. Want met het spreken over God als Vader, Zoon en Geest raken wij het hart van het klassieke christendom. Het belijden van de drie-ene God behoort tot het fundament van het katholicisme. Het spreken over de Drie- eenheid is allereerst een geloofsbelijdenis. Een belijdenis die ons denken en spreken over het Godsgeheim wil ordenen en richten.
Misschien moeten wij, zo kort na het Pinksterfeest, maar beginnen met de Geest. Wij kunnen de Geest beschouwen als een soort goddelijke zuurstof die ons doet leven. De Geest als grondwater die het geloof mogelijk maakt en doet groeien. De Geest draagt niet alleen ons bestaan maar ook ons geloof en ons gebed. Gods Geest maakt ons tot mensen van vertrouwen. In goede en kwade dagen laat de Geest ons op God vertrouwen. Graag citeer ik in dit kader de prachtige woorden van de dichter Willem Barnard: ‘Gods goedheid is te groot voor het geluk alleen; zij gaat in alle nood door heel het leven heen.’
Gods Geest opent ons de ogen voor Gods werkzaamheid in de geschiedenis, heel bijzonder in de geschiedenis van Israël. In de eerste lezing uit het boek Exodus wordt verhaald hoe Mozes het slavenvolk wegvoert uit Egypte. Op de Sinai sluit God zijn verbond met het Joodse volk en geeft hij de tien geboden als regels die het leven met God en de medemens ordenen en regelen. In de Bijbel is de mens altijd een sociaal wezen, ingebed in familie, volk en tradities.
God toont zich hier geen monoliet; geen onbewogen Beweger. Integendeel, God openbaart zich als een Bevrijder; als een liefdevolle en bevrijdende God. Deze God is als een reisgenoot. Hij honoreert het verzoek van Mozes en trekt met zijn volk mee, op weg naar het land van belofte; het land van melk en honing. Intens is God betrokken op al zijn mensen en hij wil midden onder hen zijn.
In de christelijke traditie heeft deze God een gezicht gekregen in Jezus. Of zoals de evangelist Johannes het vandaag zegt: ‘Zozeer heeft God de wereld liefgehad dat Hij zijn Zoon heeft gegeven.’ De trouw van Jezus aan zijn opdracht tot op het kruis, is de uiting van Gods liefde voor de wereld. De Vader is zichtbaar in de Zoon. Hij is gekomen om ons op te zoeken; om ons te troosten en te redden. Maar hij is ook gekomen opdat wij hem achterna gaan. Hij daagt ons uit om radicaal het evangelie van dienstbare liefde en vergeving gestalte te geven.
Gods Geest opent ons de ogen voor Jezus als de Zoon. En de Zoon brengt ons bij de Vader. Dat is het kostbare hart van ons christelijk geloof. Gods mensenliefde is ondubbelzinnig zichtbaar in Christus. De Vader is zichtbaar in de Zoon, in kracht van de Geest. Zonder de Geest blijft Jezus een historische figuur van vele jaren geleden. Door de Geest kunnen wij hem ontmoeten als de levende Heer.
Deze bewogen God zet mensen in beweging. Vandaag spreken wij veel over de missionaire Kerk. Wij mogen het geloof niet alleen voor onszelf houden. Wij zijn geroepen om de liefde en trouw van God door te geven aan anderen. Gezegende mensen kunnen zelf tot zegen zijn.
Vanuit een biddende houding gaan wij delen in de bevrijding en redding van God. Hij wil ons maken tot instrumenten van zijn troost en vrede. Hij wil ons gebruiken om kleine en kwetsbare mensen te behoeden en geborgenheid te bieden. Hij wil ons maken tot mensen van vergeving die anderen hun fouten niet nadragen maar een tweede kans bieden.
Broeders en zusters, de Drie-ene God, Vader, Zoon en Geest, wil heel dicht bij ons zijn. In kracht van de Geest kunnen wij de Vader eer brengen door consequent de Zoon na te volgen en zijn evangelie te leven, iedere dag die wij uit Gods hand mogen ontvangen.
inleiding prof. dr. Marcel Poorthuis
preekvoorbeeld mgr. dr. Gerard de Korte