- Versie
- Downloaden 78
- Bestandsgrootte 305.89 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 18 februari 2020
- Laatst geüpdatet 18 januari 2021
29 maart 2020
Vijfde zondag van de Veertigdagentijd
Lezingen: Ez. 37,12-14; Ps. 130; Rom. 8,8-11; Joh. 11,1(3-7.17.20-27.33b-)-45 (A-jaar)
Inleiding
Ezechiël 37,12-14
We mogen ons gelukkig prijzen met de keuze van de eerste lezing voor deze zondag: Ezechiël 37. Natuurlijk, het is droevig dat we er maar drie regeltjes van mogen horen, maar wat let u om meer lezen? De lezing van Ezechiël 37 zet ons namelijk op een goed spoor om het evangelie over de opwekking van Lazarus te verstaan. De profeet Ezechiël richt zich tot zijn eigen volk dat getuige is geweest van de ondergang van het koninkrijk (in 587 vChr.). Jeruzalem bleek geen onkwetsbare stad, hoewel de Naam van de Heer over haar was afgeroepen. Ezechiël ziet een dal met dorre beenderen. De Enige zei: ‘Mensenkind, kunnen deze beenderen herleven? Ik zei: Gij weet het Heer.’ Ezechiël mag profeteren en de dorre beenderen zullen herleven. Ten tweeden male moet hij profeteren, en de Geest vervult de met vlees, spieren en huid bedekte beenderen. De uitleg van het verhaal wordt in vers 11 gegeven (dat helaas weggelaten wordt!): ‘Deze beenderen zijn het huis Israëls, zie, zij zeggen: onze beenderen zijn verdord, onze hoop vervlogen, het is met ons gedaan.’ En daarna komt de belofte (die wij wel mogen lezen): ‘zo zegt de Heer, ik ga uw graven openen.’ Als we met dit vers 12 beginnen, vallen we met de deur in huis… de tekst mag niet klinken zoals hij wil klinken. Een kans wordt dan gemist om het verhaal van Ezechiël én het verhaal van Lazarus te zien als opstandingsverhalen van het volk Israël én zijn Messias. Het verhaal van Ezechiël is een verhaal over levenden die zijn als doden, die zuchten en steunen. Zij zullen echter worden opgericht en weten wie de Heer is: Bevrijder!
Romeinen 8,8-11
Zie: S. Lamberigts, ‘Romeinen. Christus, onze gerechtigheid’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf. De zeven echte brieven, Vught 2014, 20162, 75-86
Johannes 11,1-45
‘Heer, als gij hier waart geweest…’ deze klacht in het Johannes-evangelie rijmt op de verzuchtingen van het volk bij Ezechiël. Het is een beschrijving van de wanhoop van een wereld zonder Gods genezend handelen.
Het verhaal van de opwekking van Lazarus staat op een bijzondere plaats in Johannes’ evangelie. Jezus heeft rondgetrokken door het Joodse land. Het begint langzamerhand duidelijk te worden waar zijn weg toe leiden zal, naar de dood. Tot de dood van Jezus, deze rechtvaardige, zal in dit zelfde elfde hoofdstuk besloten worden (vv. 45-57). Toch kan Jezus niet zonder Jeruzalem. Onmiddellijk na Kana was hij al naar de tempel getrokken (Joh. 2,13). Jezus ontloopt Jeruzalem niet… de kruisweg ligt in het verschiet, de oude weg langs ellende en dood. De mysterieuze inleiding van vers 8-10 vertelt dat Jezus, als licht der wereld, in de volle openbaarheid wil opgaan naar een nieuw leven. De oorzaak van zijn dood zal zijn dat hij te licht is. Het licht wordt gehaat, het licht is leven en men wil eigenlijk het leven niet!
Betanië: huis van smarten
Jezus komt in Betanië, het huis van de kwalen. Het ligt tegen de Olijfberg aan, de berg waarop de Schrift de opstanding der doden op het einde der tijden programmeert. Zo is er droefenis en hoop tegelijk! Lazarus is de Griekse weergave van de Hebreeuwse naam Eleazar = God is Israëls helper. In deze naam heeft Israël zich herkend: uit die hulp leeft het volk. Een naamgenoot komt voor in Lucas 16. Hij beeldt het arme volk uit dat hulp nodig heeft. Hij zal worden verheven tot Abrahams schoot!
De twee vrouwen
Over de beide zusters valt ook nog veel te zeggen. Het is pijnlijk om te merken hoe simpel er over hen gepraat wordt. Marta het huishoudelijk sloofje en Maria de luisterende. In het jodendom is de keuken een heiligdom. Als een vrouw niet in staat is de joodse huishouding te voeren, zijn de mannen met al hun vroomheid nergens. De vrouw is ook degene die bepalend is bij de doorgave van het geloof. Een joodse vader alleen is niet genoeg, een joodse moeder alleen wel. Marta lijkt de behoedster te zijn van de orthodoxie en Maria... die hoort. Marta is de huisbazin. Zij voert het woord en zegt de geloofsbelijdenis (v. 24). Zij houdt in alle ellende het geloof overeind. Marta (het ene deel van Israël, het belijdende deel) roept de mensen die thuis zitten en zich overgeven aan geklaag, op om te komen (v. 28). De beide zusters en heel het volk zullen zien de glorie van God die de dood overwint.
Marta, een andere Petrus
Het moet voor de volgelingen van Jezus een bittere teleurstelling geweest zijn dat ze zagen hoe de ondergang van het volk Israël ondanks de komst van de Messias toch een feit werd. Jeruzalem zal verwoest worden, het volk verstrooid. Marta is echter volhardend in haar verkondiging: ‘Ik weet dat hij zal verrijzen bij de verrijzenis op de laatste dag.’ Wederom pijnlijk hoe onnozel deze regel wordt uitgelegd ! Marta wordt beschreven als een domme vrouw die de geloofsbelijdenis uit haar hoofd kent en zomaar wat zegt. Dat is niet het geval. Zij heeft het geheim bewaard dat God uiteindelijk overwinnaar is door alles heen (dat is bedoeld met ‘op de laatste dag’). Jezus bevestigt haar geloofsbelijdenis door te zeggen dat hij instaat voor die opstanding. Hij leeft uit God en zal als Messias nieuwe deuren openen. Inderdaad, Marta, de laatste dag is aangebroken: de Messias is daar !
Gezegend zijt Gij die de doden doet leven
De opstanding wordt in dit evangelie als een zekerheid verkondigd. Bij het graf van Lazarus bidt Jezus tot zijn Vader: ‘Ik dank U dat Gij Mij verhoord hebt.’ Het is de gebedsvorm die in de joodse gebeden steeds voorkomt. In het Achttiengebed bijvoorbeeld wordt na iedere bede vastgesteld dat God inderdaad degene is die de hoorn van de bevrijding doet ontspruiten, de hongerigen spijzigt, de zieken geneest. Als Jezus roept: ‘Lazarus, kom naar buiten,’ doet hij dat in naam van de Enige, die Israël uit Egypte riep, die het volk dat hulp nodig heeft (Eleazar = Lazarus) redt en die de doden doet leven. Dat zal werkelijkheid worden voor Israël (voor Lazarus), voor de Messias (Jezus zelf) en voor de zijnen (de doden die Gij doet leven). Ezechiël zag de levenden als doden en zag ze weer overeind staan. Opstanding is een totaalgebeuren van levende mensen die door God uit hun ketenen worden losgemaakt.
Het is in dit verband belangrijk de tweede lofzegging uit het Achttiengebed in herinnering te roepen. De lofzegging heet Gevoerot (de machtige daden) of Techijatha-metiem (herleving van de doden): ‘Jij bent machtig voor altijd, Heer, Jij doet de doden leven. Jij bent groot in het bevrijden, … Jij onderhoudt levenden in verbondenheid, doet doden leven in grote barmhartigheid, steunt die vallen, geneest de zieken. Gezegend jij die gevangenen bevrijdt en je trouw gestand doet aan hen die slapen in het stof.’
Jezus zelf zal ook verrijzen
Op die God zal Jezus, hier vandaag, niet tevergeefs een beroep doen. Dat zal ook gelden als hijzelf stervende is. Aan het kruis hangend roept Hij: ‘God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten? (Ps. 22,2) Die psalm gaat echter verder en dan klinkt: ‘Op U hebben onze vaderen vertrouwd en gij hebt hen geantwoord.’ En verder: ‘Daarom zal ik uw Naam aan mijn broeders verkondigen en in het midden van de gemeente zal ik U lofzingen’ (v. 5 en v. 23).
De komende dagen
De Veertigdagentijd verdiept zich naar de Passie. Het paars omgeeft het kruis, wij rouwen. Niet om ons zelf te kwellen maar om stil te staan bij het lijden van onze Heer. Ook dan weer niet om stil te staan bij bloederige details maar om na te denken over het schandaal van dit lijden en van alle lijden waar ter wereld ook.
Lijden is slecht, afschuwelijk, dat geldt vooral voor het lijden dat mensen elkaar onnodig aandoen naar lichaam of naar geest. Iedere verwonding die een ander toegebracht wordt is er een teveel; ieder arrogant woord dat pijn doet had niet gesproken mogen worden. Wij mensen zijn geroepen tot de liefde, en die overwint de dood.
Literatuur
Over de schriftlezingen die de oud-christelijke kerk bij het verhaal van Lazarus las, zie P. Elderenbosch in zijn boek Het onderricht van de Messias (’s-Gravenhage 1976) blz.100, geciteerd in mijn boek In het Leerhuis van Matteüs blz. 55-57.
Preekvoorbeeld
Twee verhalen vandaag over mensen in nood, mensen oog in oog met de dood, verhalen over mensen als wij.
In het eerste verhaal bemoedigt een profeet zijn volk in ballingschap. Zijn mensen zijn vluchtelingen, berooid in een vreemd land. Ze zuchten en steunen. Ze zijn als een dal vol dorre beenderen. God ziet het en stimuleert zijn profeet om te voorspellen dat Gods Geest deze dorre beenderen weer tot leven zal wekken.
Deze beenderen zijn het huis van Israel. God zal hen uit dit graf weghalen, zoals hij hen uit Egypte heeft geleid. Hij zal hen weer leiden naar veilige grond.
Vluchtelingen in onze tijd verstaan dit woord direct. Deze woorden kunnen ook ons bemoedigen. God zal ons wegvoeren uit ons graf van zelfgenoegzaamheid, uit ons graf van eenzaamheid of verdriet. God zal alles ten goede keren!
Versta jij deze woorden? Als jij dood of eenzaamheid van nabij meemaakt, zijn dit misschien holle woorden. Want onze geliefden die weggerukt zijn door de dood zijn verdwenen. We kunnen ze niet meer voelen en liefhebben. Dat verdriet willen we hier niet mooipraten met een belofte. De dood, het schandaal van vluchtelingen die opgejaagd worden, het schandaal van mensen die honger moeten lijden of geen dak boven hun hoofd hebben, het zijn harde pijnlijke feiten. Kunnen we toch erop vertrouwen dat er hoop en leven is ondanks de dood van de harde feiten?
Ook in het tweede verhaal hebben de harde feiten niet het laatste woord. Jezus is vlak voor zijn dood, de kruisweg ligt het verschiet. Letterlijk volgende week in deze kerk, maar ook in dit verhaal over Jezus. Hij komt nu in Betanië, die naam betekent: huis van smarten.
Het verhaal heeft weet van onze smarten. Maar het dorp ligt ook tegen de Olijfberg aan, daar waar nu vele joodse mensen zijn begraven, omdat ze verwachten dat de opstanding der doden hier zal beginnen! Precies op deze plaats is Jezus’ vriend Lazarus gestorven. Zijn naam Lazarus komt van Eleazer, dat betekent: ‘God is Israëls helper’. Hier komen de twee verhalen samen.
Het volk Israel wordt opgeroepen om te vertrouwen op de hulp van God. Jezus vertrouwt zo dicht bij zijn dood op Gods hulp. In het verhaal zegt hij: ‘Ik ben de opstanding en het leven; wie op mij vertrouwt, zelfs als hij gestorven is, zal leven.’
Laten we nog meer inzoomen op het verhaal. Er staat dat Jezus veel hield van Maria en Marta en hun broer Lazarus. We kennen die zussen uit het verhaal over Marta die werkt en Maria die luistert. Marta is hier niet de huissloof, zij is de baas in huis, zij voert het woord. Zij loopt Jezus tegemoet en zegt dat haar broer Lazarus al dood is en zij vraagt toch om zijn hulp bij God. Jezus zegt ‘Ik ben de verrijzenis en het leven, je broer zal opstaan uit de dood’. Marta spreekt dan haar geloof uit in Jezus Messias en dat God door hem zal redden. Het geloof in Jezus en in de opstanding wordt in dit evangelie als een zekerheid verkondigd.
Als dan de andere zus Maria huilend erbij komt moet Jezus diep ontroerd huilen.
Wij mogen geloven dat Jezus ook ten diepste ontroerd wordt als hij ons verdriet ziet.
Hij huilt als wij geslagen worden door de dood, als wij elkaar de dood aandoen. Aangekomen bij de steen voor het graf huilt hij opnieuw. Zoals hij ook huilt om de slachtoffers onze samenleving, die bedolven zijn onder zware schuldenlasten. Onze samenleving waarin de rijken rijker worden en de armen armer.
Nog voordat de steen is weggerold heeft Jezus al God bedankt. Zo toont hij uit wiens kracht deze opstanding gaat gebeuren. Dan roept hij met luide stem: ‘Lazarus kom naar buiten!’ Zijn Vader, die Israel uit Egypte redde, doet ook de doden leven… Als hij zelf aan het kruis hangt, zal hij weer met luide stem roepen om Gods kracht.
Medegelovigen, medezoekers, durven wij vertrouwen op Gods kracht?
Jij die gevangen zit in verdriet? Jij die vast zit in je graf van eenzaamheid, in je dichtgepleisterde graf van valse zekerheden? Kom naar buiten, kom uit je graf! Het leven is meer dan een aflopende zaak. Laat je niet lamslaan door welke angst dan ook! We worden begraven door angsten! Angsten voor vreemdelingen, angsten voor een aarde die sterft, angsten voor wat wij mensen elkaar aan doen. In het verhaal horen we over de angsten van de leerlingen. Ze willen niet naar Jeruzalem omdat ze bang zijn dat men Jezus zal doden.
Wij lijken op de leerlingen, wij denken vaak vooral aan eigen veiligheid en te weinig aan het leven van anderen. Dwars tegen deze harde feiten in roept de Schrift ons vandaag op om te vertrouwen op Gods woord dat ons uit het graf van onze angsten roept. Gods woord dat de hoop in ons tot leven brengt. Gods woord dat ons hier samen heeft gebracht.
Hier mogen we vieren en voelen dat we ons niet hoeven te laten leiden door angst maar door de liefde. Hier mogen we vieren dat we brood voor elkaar kunnen zijn en dat er al een is geweest, die zichzelf heeft gegeven voor ons allemaal.
inleiding Hein Jan van Ogtrop
preekvoorbeeld drs. Paulus van Mansfeld