- Versie
- Downloaden 47
- Bestandsgrootte 213.26 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 18 februari 2020
- Laatst geüpdatet 18 januari 2021
12 januari 2020
Doop van de Heer
Lezingen: Jes. 42,1-4.6-7; Ps. 29; Hand. 10,34-38; Mat. 3,13-17 (A-jaar)
Inleiding
Op het feest van de Doop van de Heer lezen we dit jaar uit het evangelie volgens Mattëus.
Hij legt eigen accenten in zijn vertelling van de doop van de Heer. Reeds bij de doop wordt duidelijk wat centraal staat in zijn zending: het vervullen van de gerechtigheid. Instaan voor het recht, het recht belichamen, blijkt ook kenmerkend voor de dienstknecht van JHWH in de eerste lezing, uit de profeet Jesaja. En Petrus verkondigt in de Handelingen van de Apostelen dat aan God welgevallig is ‘ieder die godvrezend is en gerechtigheid doet’.
Jesaja 42,1-4.6-7
De lezing uit de profeet Jesaja bevat het eerste van de vier knechtsliederen (42,1-4). Deze dienstknecht zal recht brengen (vv. 1 en 4). En dat is het waar het volk van Israël zo naar uitkijkt, want het gaat nog steeds gebukt onder de Babylonische ballingschap.
Vanaf Jesaja 40 wordt een ommekeer in die situatie aangekondigd: ‘Troost, troost mijn volk’, zegt uw God. ‘Spreek tot het hart van Jeruzalem en roep het toe dat zijn diensttijd voorbij is.’ In Jesaja 41 spreekt JHWH over zijn bijzondere band met Israël: ‘U, Israël, mijn dienstknecht, Jakob, die ik uitverkoren heb, nazaat van Abraham, mijn vriend… Wees niet bang want ik ben bij u’ (41,8.10). Met deze woorden probeert JHWH zijn volk ervan te overtuigen dat hij zijn volk terzijde staat. En met de aanstelling van de dienstknecht maakt hij die woorden concreet: ‘Ziehier mijn dienstknecht, die ik ondersteun… Ik heb mijn geest op hem gelegd en hij maakt het recht bekend’ (v. 1).
’Dienstknecht’ is niet de aanduiding voor een bepaalde functie. Het duidt op een bijzondere verhouding tot JHWH, een sterke onderlinge verbondenheid. Die verhouding wordt gekenmerkt door trouwe dienstbaarheid van de ene kant en bescherming van de andere kant. In bijbelse verhalen worden aartsvaders, Mozes en profeten ‘dienstknechten’ genoemd. Even hiervoor verwees ik naar Jesaja 41,8 waar ook Israël wordt aangesproken met ‘mijn dienstknecht’. In de relatie tussen JHWH en Israël blijkt het wederzijdse karakter niet altijd uit de verf te komen. In Jesaja 40–55 ligt het accent wel erg eenzijdig op Gods zorg en ondersteuning.
Met de aanstelling van een dienstknecht, die instaat voor het recht, weerlegt JHWH de klacht van het volk dat hij zijn volk in de steek heeft gelaten. Een klacht die we verwoord vinden in Jesaja 40,27: ‘Mijn weg is verborgen voor JHWH, en wat mijn recht is, ontgaat mijn God.’
De dienstknecht is de belichaming van het recht dat God voorheeft met zijn volk. God heeft zijn geest op hem gelegd. En dat betekent dat hij met een bijzondere kracht is toegerust om zijn taken en opdrachten te vervullen, om rechtvaardige omstandigheden te realiseren.
De verzen 2 en 3 typeren de dienstknecht met enkele ontkennende zinnen: dingen die hij niet doet. Zou het niet beter zijn hem in positieve termen te beschrijven? Door deze negatieve, ontkennende beschrijving treedt het kenmerkende van de dienstknecht sterker naar voren. Het roepen en schreeuwen om hulp, de stem verheffen op straat, het geknakte riet en de kwijnende vlaspit geven precies de situatie van het volk aan. Zo reageren zij en zo ervaren zij hun eigen situatie, hopeloos en hulpeloos.
Staande in diezelfde realiteit, blijft de dienstknecht echter overeind. ‘Hij zal niet zwak worden en niet worden geknakt, maar hij vestigt het recht op aarde’ (v. 4).
Het slot van het eerste knechtslied heeft nog een verrassing in petto. Daar horen we dat ook de eilanden, de kustlanden, ‘uitkijken naar de boodschap van de dienstknecht’ (v. 4). In de voorafgaande verzen leek het recht alleen een zaak van Israël, tegen de volken. Hier onthult JHWH dat het recht dat hij door zijn dienstknecht laat brengen, niet exclusief vóór Israël en tégen de volken gekeerd is.
JHWH heeft met het recht iets anders en ruimers op het oog dan Israël. Zoals het later in Jesaja staat: ‘Luistert naar Mij, mijn volk, mijn natie, luistert naar Mij; want onderricht gaat van Mij uit en mijn recht is een licht voor de volken. In een oogwenk breng Ik mijn gerechtigheid nabij, mijn heil verschijnt, met machtige arm breng Ik de volken recht; de eilanden kijken naar Mij uit en mijn arm is hun hoop’ (51,4v).
Jesaja 42,6 en 7 zijn woorden van JHWH gericht tot de dienstknecht. Daarin horen we over diens roeping en opdracht. Duidelijk is de bijzondere relatie van JHWH met de dienstknecht: Hij neemt hem bij de hand. Een uitdrukking die de sfeer oproept van een installatieritueel.
De taak en bestemming van de dienstknecht zijn in te staan voor het verbond van JHWH met zijn volk en een licht voor de naties te zijn. De dienstknecht als belichaming van Gods verbond met Israël en van Gods licht voor de naties. Zoals elders Abraham werd geroepen om een zegen te zijn, een zegen zelfs voor alle geslachten op aarde (Gen. 12,2v).
Verbond betekent eigenlijk ‘verplichting’. God verplicht zich ten aanzien van Israël. Hier betekent het dat God zich verplicht tot heil voor zijn volk. Het wederkerige aspect van een verbond, waarbij er ook een verplichting rust op de verbondspartner, in dit geval Israël, is een latere ontwikkeling.
De dienstknecht krijgt ook de opdracht om zich te richten tot de naties, de volken. Maar er is wel een onderscheid in het karakter van de zending: met betrekking tot Israël gaat het om een verbond, met betrekking tot de volken gaat het om licht (v. 6).
Vers 7 spreekt over het onderscheid in doelen van de zending. Doel van de zending tot de volken is het ontsluiten van de blinde ogen en doel van de zending tot Israël is de bevrijding uit gevangenschap, als beeld voor de ballingschap, waaronder het volk gebukt gaat. De gevangenis wordt elders in dit hoofdstuk ook gebruikt als beeld voor de ballingschap (42,22).
Handelingen 10,34-38
In deze lezing horen we het begin van een toespraak van Petrus. Hij is terecht gekomen bij een zekere Cornelius, een Romeinse legerleider, die godvrezend is en de leden van de synagoge in Caesarea zeer ter wille is. Door visioenen geleid zijn Petrus en Cornelius op elkaars pad gekomen. Dat wil zeggen dat Gods leiding hier werkzaam is geweest.
Deze ervaring brengt Petrus ertoe te erkennen dat Jezus ‘Heer is over allen’ (10,36) en ‘dat iedereen, ongeacht het volk waartoe hij behoort, God welgevallig is, als hij (tenminste) godvrezend is en gerechtigheid doet’ (v. 35).
Zie: dr. J.H.A. Brinkhof, ‘Petrus naar de volkeren’ (Handelingen 8,4-25; 9,32–12,23 en 15,7-21) en prof. dr. E.H. Hoet, ‘Nu weet ik zeker dat God geen aanzien des persoons kent’ (Preekvoorbeeld bij Handelingen 10,34v) in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Steenrots en struikelblok, Vught 2017, 74-86.91-92
Matteüs 3,13-17
In het evangelie horen we over de doop van Jezus in de rivier de Jordaan door Johannes. Ook de andere evangelies spreken op een of andere manier over de doop. De versie van Matteüs is op enkele punten uitgebreider en er vallen twee dingen op.
Als Jezus bij de Jordaan komt met de bedoeling zich te laten dopen, probeert Johannes hem daarvan te weerhouden. Als motief daarvoor geeft Johannes aan, dat hij door Jezus gedoopt zou moeten worden, terwijl het omgekeerde dreigt te gebeuren.
Deze afwerende reactie van Johannes is al voorbereid in de voorafgaande verzen, waar Johannes spreekt tot allen die naar hem zijn uitgetrokken. Daar zegt hij: ‘Ik doop u met water… Hij die na mij komt, is krachtiger dan ik… Hij zal u dopen in heilige Geest en vuur’ (13,11). Johannes kan het aanvankelijk niet aanvaarden dat de sterkere buigt voor de zwakkere.
Jezus dringt er echter bij Johannes op aan om hem niet tegen te houden, maar hem toe te laten tot zijn doop. Sommige kerkvaders voeren daarvoor als motief aan dat Jezus zich solidair wil tonen met de zondaars. Een uiting van vrijwillige nederigheid.
Matteüs zelf voert echter een ander motief aan: hij ziet in het ondergaan van de doop van Johannes een vorm van gehoorzaamheid. Jezus zegt namelijk: ‘Zo behoren wij de gerechtigheid volledig te vervullen’ (v. 15). Alle gerechtigheid vervullen betekent: alles vervullen wat er geschreven staat in de Wet en de Profeten (Mat. 5,17). Dat thema is zeer sterk aanwezig in het evangelie van Matteüs (3,15; 5,6.10.20; 6,1.33). Die taak neemt Jezus op zich bij zijn doop in de Jordaan.
Vervullen van de Wet kent twee verschillende betekenissen. De eerste betekenis is: dat Jezus in zijn leven profetieën uit het Oude Testament verwerkelijkt.
De tweede betekenis van vervullen is de radicale beleving van de woorden van de wet, de Tora. In de Bergrede wordt er in die zin over gesproken (5,20). Daar spreekt Jezus over een gerechtigheid die méér inhoudt dan die van de schriftgeleerden en Farizeeën. Het gaat om meer te doen dan er gevraagd wordt, meer dan het gewone.
Nadat Jezus zijn stap gemotiveerd heeft, laat Johannes hem begaan en doopt hij Jezus.
Na diens doop horen we over een viertal handelingen of gebeurtenissen met betrekking tot Jezus. Allereerst stijgt Jezus op uit het water. Dit opstijgen veronderstelt een voorafgaand afdalen. Een verwijzing naar de symboliek van dood en opstanding. Tevens roept het opstijgen van Jezus uit de Jordaan herinneringen op aan de intocht in het beloofde land onder leiding van Jozua, lang geleden (Joz. 4,16-19). Jezus gaat voor op de weg naar het beloofde land.
Vervolgens horen we dat de hemel zich opent. Dat duidt op een visioen, een inkijk in een nog verborgen wereld: in de goddelijke wereld ófwel in dingen die nog moeten gebeuren. Zo zal Jezus na zijn doop inzicht krijgen in zijn bestemming.
Dan horen we over de Geest van God, die afdaalt en als een duif op Jezus neerkomt. Het gaat niet om de fysieke gelijkenis van de Geest en de duif, maar om de neerdalende beweging. Net als in het eerste scheppingsverhaal waar de Geest van God over de wateren zweefde, is ook nu de Geest erbij: als behoedende en sturende kracht.
Ten slotte is er de stem uit de hemel. Een stem die waarneembaar is niet alleen voor Jezus zelf, maar ook en juist voor anderen die ter plekke aanwezig zijn. Deze stem citeert woorden uit Jesaja 42, en spreekt die uit óver Jezus ten aanhoren van de aanwezigen.
De stem brengt echter wel enkele opvallende wijzigingen aan in de woorden uit Jesaja.
De ‘knecht’ uit Jesaja, wordt ‘zoon’ bij Matteüs en de ‘uitverkorene’ wordt ‘geliefde’.
Deze wijzigingen komen niet uit de lucht vallen. Matteüs put ze uit andere Schriftteksten. De term ‘zoon’ komt uit Psalm 2. Die psalm gaat over de ware koning, de gezalfde van de Heer. Van die ware koning zegt JHWH: ‘Jij bent mijn zoon, vandaag heb Ik je verwekt’ (Ps. 2,7). Maar uit het geheel van de psalm blijkt dat deze gezalfde leeft in een complexe en onstuimige wereld.
De term ‘geliefde’ komt uit Genesis 22, waar God tot Abraham zegt: ‘Ga met Isaak, uw zoon, uw enige, die u liefhebt, naar het land van de Moria’ (Gen. 22,2). Ook van dit verhaal weten we dat deze enige, geliefde zoon veel moet doorstaan. Het is bepaald geen sinecure aan de zending trouw te blijven en ‘gehoorzaam’ alle gerechtigheid te vervullen.
Literatuur
W.A.M. Beuken, ‘Jesaja deel IIA’. In: De prediking van het Oude Testament, Callenbach, Nijkerk 1979
Alberto Mello, Mattheüs, de schriftgeleerde. Het Evangelie als midrasj, Kok, Kampen 2002
Preekvoorbeeld
Ik heb eens een geboortekaartje gekregen van Jan. Het is me altijd bijgebleven. De trotse vader was grafisch ontwerper. Op het kaartje was een vogeltje afgebeeld, een mus, die een landing maakte op de aarde. Zijn tere pootjes had het naar voren gestrekt en de vleugels wijd gespreid om zijn snelheid bij de landing tot nul te reduceren. Het zou anders ook zeker de pootjes breken! De vleugels leken de aarde te willen omhelzen. Zo landt een vogel. Hij valt niet als een steen uit de lucht, maar hij landt bijna onmerkbaar. De geest komt over je als een duif; dat is zacht; hij zal je niet uit je evenwicht brengen. Hij is een zachte bries.
Het kan zijn dat Matteüs het iets anders bedoeld heeft. De geest ‘landt zoals een duif landt’, of de geest heeft ‘de gestalte van een duif’. Duiven zijn hemelvogels. Ze maken hoge hemelvluchten en duiken neer op de aarde. Sommige buurvolken van Israël zetten duiventillen op hun grafvelden.
Jan beeldde dus de komst van zijn dochter uit als een wonder, een zachte landing op aarde, een omhelzing van de wereld. ‘Dit is mijn allerliefste dochter’, zegt hij ons met het kaartje. ‘Kijk eens naar haar.’ En als die dochter later, na veel tegenslagen of teleurstellingen, ooit eraan gaat twijfelen of haar leven wel zin en betekenis heeft, dan kan dit kaartje haar hopelijk weer blij maken. ‘Jij bent mijn lief kind.’ ‘Je bent er niet toevallig, niet voor niets.’ ‘Je hebt een taak, een roeping’, ‘er is naar je uitgezien.’
Van Jesaja en van Jezus wordt verteld dat ze door God geroepen zijn. Geroepen en bemind.
God welgevallig, en met de opdracht belast om recht te brengen op aarde. Geliefd, en op de proef gesteld. Het is alsof die twee gevoelens bij elkaar horen, alsof ze binnen- en buitenkant zijn van dezelfde ervaring. Door God bemind worden dat ís je verantwoordelijk voelen voor de wereld! En andersom. Je het lot van iemand ter harte nemen, dat ís Gods liefde ontmoeten. Jesaja voelt dat hem een bijna onmogelijke taak is opgelegd: hij wil recht schaffen voor zijn gevangen genomen volk in Babylon. Op het moment dat hij daar aan gaat staan, ervaart hij de liefde van de Eeuwige. Hij is zijn genade! Of zeg je het beter omgekeerd? Jesaja had de God lief die het volk uit Egypte had geleid, en hij voelt zich uitgedaagd om hun bevrijder te worden.
Het woordje ‘uitverkozen’ roept oude herinneringen wakker. Ik sta als kind of als tiener aan de rand van een grasveld. De gymnastiekles begint. De leraar wijst twee captains aan, en die mogen om beurten een teamlid uitkiezen. Wat is het heerlijk om bij de eerste te horen. Dat geeft je vleugels, het brengt je in extase. Welk uitzinnig geluk als een jongen van twaalf wordt opgebeld door ‘iemand van Ajax’ met de uitnodiging om bij hun jeugd te komen spelen? Hoe fijn is het om gekozen te worden als klassenvertegenwoordiger? En hoeveel pijn doet het als jij nooit eens aan de beurt komt? Door de ouders altijd wordt overgeslagen? Als je met moeder een tante bezoekt en bij het openmaken van de deur de eerste vraag van de tante is: ‘Waar is Pimmetje?’ Uitverkoren worden is een diep gevoel, dat zelfs gevaarlijke vormen kan aannemen. Menig dictator beroept zich erop uitverkoren te zijn, door het volk, door de gerechtigheid, door de geschiedenis en zelfs door God. Daarmee kunnen ze onverbiddelijk en meedogenloos worden. Het kan hun grootheidswaan voeden.
Door God geroepen worden is in het evangelie iets totaal anders. Het geeft je geen macht. Het is geen eigen verdienste. Het is niet omdat je de beste bent in handballen of een of ander computerspel. God roept je als je verantwoordelijkheid voelt voor anderen. Als het recht van je naaste je ter harte gaat. Als het leven op aarde je niet onverschillig laat.
Jan de Doper protesteert. Jezus moest hém dopen! Van dit soort competentiekwesties wil Jezus echter niets horen. Hij wil de doop ondergaan en doen wat al Gods kinderen doen. Hij gaat ons voor. Wij zijn allemaal kinderen die door God bemind zijn, en we ervaren dat als we ons aan de wereld en aan onze naasten verplicht weten.
inleiding drs. Theo van Adrichem
preekvoorbeeld Harrie Brouwers