- Versie
- Downloaden 22
- Bestandsgrootte 310.02 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 18 februari 2020
- Laatst geüpdatet 18 januari 2021
1 januari 2020
H. Maria, Moeder van God
Lezingen: Num. 6,22-27; Ps. 67; Gal. 4,4-7; Luc. 2,16-21 (A-jaar)
Inleiding
Op 1 januari wordt het feest van ‘Maria, moeder van God’ gevierd. Maria verwijst altijd en ook hier naar haar zoon. Vandaag is de octaafdag van de menselijke geboorte van haar zoon die verwijst naar zijn zegenrijke betekenis voor heel de mensheid.
Numeri 6,22-27
De eerste lezing gaat over de concrete zegen die Aäron en zijn zonen, de eerste priesters uit het Oude Verbond, moesten uitspreken. De zegen zelf is een van de poëtische teksten uit de Pentateuch en bestaat uit drie verzen met telkens twee parallelle delen. Daardoor is hij gemakkelijk te onthouden, en een bewijs voor het belang ervan.
Het oude Godsvolk toonde hierin zijn geloof in één God tegenover het veelgodendom van zijn heidense omgeving. Het vertrouwde op de almacht van deze ene God, die dit volk had uitgekozen en er een verbond mee had gesloten. Aäron, zijn zonen en hun opvolgers brachten namens het volk de offers van het verbond in de tempel.
In 1979 werden door Gabriel Barkay (Universiteit van Tel Aviv) in Ketef Minnom aan de voet van de Schotse kerk in Jeruzalem, opgravingen aangevat die ondermeer grafkamers uit de zevende en zesde eeuw vChr. blootlegden. Onder vele grafgiften – aardewerk, juwelen, pijlpunten – trof men ook twee onooglijke zilveren kokertjes aan, ter grootte van een sigaret, met daarin een door de vele kreukels moeilijk leesbaar schrift gegrift.
Deze zilveren rolletjes blijken amuletten te zijn – ‘Dat liefde en trouw u niet verlaten! Bind ze om uw hals…’ (Spr. 3,3) –, waarin ondermeer een voorstadium van de priesterzegen staat gegraveerd:
Hij zegene u, de Heer
en hij behoede u.
Verlichte de Heer zijn aangezicht over u
en hij geve u vrede.
Dat is Numeri 6,24-26 minus vers 25b en 26a. Dit droeg men dus letterlijk op zijn of haar hart en het ging vervolgens mee de grafkamer in. Dergelijke grafgiften roepen wel vragen op bij wat men lange tijd voetstoots aannam: dat het oude Israël van een hiernamaals hoegenaamd niets weten zou. Waartoe dan, wanneer in het knekelhuis de doden tot hun vaderen vergaderd worden, dit alles meegegeven?
Wie de Ketef Hinnom-amuletten vergelijkt met de Bijbel, valt vooral op hoezeer de uiteindelijke versie in het boek Numeri liturgisch gestileerd is:
- Driemaal is sprake van JHWH, te midden van twaalf (!) woorden die van zegen spreken en dat alles steeds breder en omvangrijker: vers 24 bestaat uit drie woorden, vers 25, uit vijf, vers 26 uit zeven.
- Het individueel enkelvoud is een collectief enkelvoud geworden en ziet op het volk (‘de kinderen Israëls’, vv. 23 en 27) als geheel en als eenheid.
- De Godsnaam JHWH is nu expliciet ingebed in een theologie van de naam: Zij zullen mijn naam op de kinderen Israëls leggen’ (v. 27).
Lucas 2,16-21
Lucas vertelt in het evangelie van vandaag wat er volgens hem onmiddellijk na de geboorte van Jezus gebeurde. Hij laat drie groepen ‘acteurs’ optreden: de herders, de ouders en het kind. Ieder heeft zijn eigen rol in het verhaal. Of het allemaal historisch ook werkelijk zo het geval is geweest, is niet zo belangrijk, want het gaat over de boodschap die de evangelist wil geven aan de lezer of hoorder.
Herders komen in de Schrift vaak voor. Ze hoorden tot het dagelijkse leven, want het waren geen invloedrijke leiders van het volk maar gewone mensen die men overal tegen kon komen. Daarom is het iets bijzonders dat juist zij de eersten waren die de verheugende boodschap van de geboorte van dat kind te horen en te zien kregen. Een franciscaans gezind mens kan gemakkelijk met hen meevoelen, want hieruit blijkt dat God zich op de eerste plaats niet wendt tot de wereldlijke leiders met macht maar tot gewone en alledaagse mensen.
Wel moeten wij, die vandaag nauwelijks nog herders kennen, weten dat in de tijd van Jezus die herders vaak geprezen werden om hun vertrouwdheid met elk dier uit hun kudde en om hun wijsheid bij het zoeken naar goede weidegronden en frisse drank en de kracht waarmee ze vaak hun kudde moesten verdedigen tegen de wilde roofdieren. Niet voor niets werden koning David en Jezus zelf tot de goede herders gerekend.
Onmiddellijk na het horen van de boodschap van de engelen, besloten deze herders het pasgeboren kind te zoeken, dat de engelen ‘de redder, de Messias, de Heer’ noemden. Ook nu geeft Lucas aan dat die hoge titels niet aan een sociaal belangrijk kind gegeven werden, maar aan het zoontje van een gewoon meisje, net zo gewoon als de herders zelf waren. Dat meisje had niet eens een wiegje maar moest haar kind in een voederbak leggen, zoals in de eerdere verzen gezegd werd.
Ten slotte verhaalt de evangelist over het kind zelf, dat volgens de wetten besneden moest worden, waardoor het een echt lid van het uitverkoren Joodse volk werd. Net zoals bij de christenen de doop tevens fungeert als naamgeving, gebeurde dat toen ook bij Jezus. Er waren meer jongens die Jezus heetten. Maar Lucas benadrukte de symbolische betekenis ervan, doordat hij de engel tevoren liet meedelen dat God zelf die naam wilde (Luc. 1,31).
‘Jezus’ (in het Aramees Yesjoe’ah) betekent ‘de Heer redt’. Hij kreeg vanaf het begin in zijn naam zijn zending op zijn lijf geschreven, namelijk redder van het verbondsvolk te zijn. Dat verbondsvolk was oorspronkelijk het volk van de Joden, maar door zijn dood en verrijzenis bleek hij de redder van heel de mensheid, of nog beter redder van al het levende, redder van heel de kosmos.
Galaten 4,4-7
In deze korte zinnen vat de apostel Paulus samen wat het gevolg was van de geboorte van Gods zoon als zoon van Maria. Paulus bevestigt daarmee de kern van de menswording van God. Jezus was de brug tussen de goddelijke en de menselijke wereld. Hij werd één van ons om ons één te maken met zijn Vader. De enorme moeite die Paulus had met de wet kunnen wij die vandaag leven in zekere zin achter ons laten als vooral een probleem van toen. Hier wil Paulus vooral iets positiefs naar voren brengen: dat wij kind zijn geworden van God. Dat geschiedde door het komen van Gods Geest, de Heilige Geest bij onze doop.
Daarom moeten we ons bewust worden en blijven van onze eigen ‘grootheid’. Wij zijn geen slaven maar kinderen en erfgenamen. Wij zijn vrije mensen. Ook al leven we in moeilijke omstandigheden, we hebben toch goede hoop.
Literatuur
J.H.M. Lammers, ‘Galaten. Appel aan een weifelende gemeenschap’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 31-37
Benoît Standaert, Het wonder is onder ons – Overwegingen van een monnik bij het Lucasevangelie in de C-cyclus, Lannoo, Tielt, 1991
Preekvoorbeeld
Een geboorte is niet meer te stuiten
Je kunt je afvragen wat we met Nieuwjaar eigenlijk vieren. Het verstrijken van de tijd? Sommige mensen worden daarvan rond deze tijd altijd een beetje melancholiek: alweer een jaar voorbij, alweer een jaar ouder. Deze melancholie lijkt echter meer iets voor Oudjaar. Je kunt op die dag natuurlijk ook met dankbaarheid terugkijken, maar er zijn ook mensen die zich dan vooral de pijnlijke dingen van het afgelopen jaar herinneren.
Op Nieuwjaarsdag zijn we vooral dankbaar voor de toekomst die ons opnieuw wordt gegeven. De tijd is in gelovig perspectief niet iets dat onverschillig en blind voortgaat. De tijd wordt ons steeds opnieuw gegeven. Wij vieren vandaag dat wij opnieuw de tijd krijgen om recht te doen, de trouw te eerbiedigen en te wandelen met onze God, zoals de profeet Micha (6,8) goed leven samenvat.
Het is vandaag daarom allereerst een dag van zegen. De lezingen vormen bij elkaar een soort climax. In de eerste lezing ligt de nadruk op de zegening van Gods volk. ‘Als u de Israëlieten zegent’, zegt God tegen Mozes, ‘doe het dan in deze woorden’ (Num. 6,23). De woorden die vervolgens klinken, drukken zorg uit, bescherming en vrede. De Psalm bidt vervolgens dat de zegen van Israël een zegen mag zijn voor alle volkeren: ‘Laat uw aanschijn, God, over ons lichten zodat men op aarde uw wegen zal kennen; uw wegen betekenen welzijn, laat de volkeren dat zien’ (67,2v). Om de vruchtbaarheid van de hele aarde gaat het hier en de betrokkenheid van God bij alle mensen. Het zal volgens de psalmist uiteindelijk ertoe leiden, dat ook de einders van de aarde ontzag hebben voor God (v. 8). Paulus schrijft aan de christenen van Galatië dat God zijn eigen Zoon naar de aarde gezonden heeft en dat wij nu dankzij hem allemaal dochters en zonen van God zijn. Zelfs als wij in onze hulpeloosheid niet anders meer kunnen dan om onze moeder of onze vader roepen, getuigen wij van onze verbinding met hem. De Geest van kindschap roept dan ten einde raad God aan als onze zorgzame Ouder (Gal. 4,6; vgl. Rom. 8,15v).
Intiemer en definitiever kan het niet: ons leven speelt zich af in de ruimte van Gods verbondenheid met ons. Wat ons ook overkomt, wij mogen weten dat onze aarde gezegend is, wij gezegend zijn en God ons genadig nabij is.
Jezus is deze nabijheid van God, en daarin onze redding, in persoon, vertelt het evangelie ons. Het herinnert ons eerst nog even aan het kerstverhaal dat acht dagen geleden klonk. Maar vervolgens horen wij hoe Jezus in de ruimte van de gemeenschap met God wordt opgenomen. Door de besnijdenis wordt hij deel van Gods volk, door zijn naam – de naam ‘Jezus’ betekent: God redt – wordt hij in persoon teken van Gods betrokkenheid. Wat ooit voor Mozes opklonk uit de brandende doornstruik in de woestijn, wordt in hem vlees en bloed: ‘Ik heb de ellende van mijn volk in Egypte gezien, de jammerklachten over hun onderdrukkers gehoord; Ik ken hun lijden; ik ben afgedaald om hen te bevrijden’ (Ex. 3,7v). De liturgie onderstreept dit nog eens door bij het Alleluia ter introductie van de evangelielezing het begin van de brief aan de Hebreeën te zingen: ‘Nadat God vroeger vele malen en op velerlei wijze tot de vaderen gesproken had door de profeten, heeft hij nu… gesproken door de Zoon’ (1,1v).
De tekst in Hebreeën gaat verder met stellen dat God deze Zoon, Jezus, ‘tot erfgenaam gemaakt heeft van al wat bestaat’ en ‘door hem ook het heelal heeft geschapen’. Wat in Jezus zichtbaar wordt, is uiteindelijk het diepste geheim van de kosmos, de onuitputtelijke liefde van waaruit alles gemaakt is en waarop alles is gericht. Dit ondoorgrondelijke mysterie is met Kerstmis aan het licht gekomen en voortaan – voor ons nu concreet: het jaar dat voor ons ligt – staat alles in dit licht. Niet alleen zijn wij van Christus en is Christus van God (1 Kor. 3,23) en hij is niet alleen het hoofd van het lichaam dat de kerk is, maar alles ‘in de hemel en op de aarde, het zichtbare en het onzichtbare, tronen en hoogheden, heerschappijen en machten’ is ‘door hem en voor hem geschapen’. Kortom: ‘Hij bestaat vóór alles en alles bestaat in Hem’ (Kol. 1,16vv). Als we elkaar ‘Zalig nieuwjaar’ wensen, is deze wens al in vervulling gegaan op een manier die zich oneindig ver uitstrekt boven wat wij ons ooit zouden kunnen voorstellen.
Het is allereerst een troostende gedachte in ons regelmatig angstaanjagende tijdsgewricht. We leven te midden van ‘een afschuwelijke wereldoorlog die in stukjes en beetjes wordt uitgevochten’, heeft paus Franciscus ooit treffend gezegd (boodschap voor de Wereldvredesdag 2017). En een oorlog maakt slachtoffers: door gevechten en aanslagen, door onderdrukking en bezetting, door de watersnood en de droogte die door de klimaatverandering worden veroorzaakt. Reden genoeg tot moedeloosheid en angst. Maar ook te midden van deze bedreigingen krijgen wij telkens opnieuw de kans recht te doen, de trouw te eerbiedigen en te wandelen met God. Want God blijft met ons.
Maar er is meer. Het is vandaag de feestdag van Maria, Moeder van God. Als de Theotokos zoals de Oosterse kerk Maria noemt, als de ‘God-barende’ is Maria het beeld van de schepping in volle bloei. Het is haar bestemming van Gods grootheid te getuigen en deze aan het licht te brengen, om als het ware Gods glorie te baren. Als Jezus in het Johannesevangelie afscheid neemt van zijn leerlingen, vergelijkt hij het leven dat zij tegemoet gaan met een bevalling: ‘Wanneer een vrouw moet bevallen, heeft ze het zwaar, omdat haar uur gekomen is; maar is het kind eenmaal geboren, dan denkt ze niet meer aan haar benauwdheid, uit pure vreugde, omdat er een mens ter wereld is gekomen’ (Joh. 16,22). Met Kerstmis hebben we gevierd dat de geboorte van Gods glorie begonnen is met het in de wereld komen van Jezus. Dit betekent dat wij leven in een tijdperk van weeën: pijn, vermoeidheid, angst, de overtuiging dat het echt niet langer valt vol te houden. Dat zal ook het komend jaar vast weer het geval zijn. Maar we mogen weten dat het ergens goed voor is: ‘Een geboorte is niet meer te stuiten, hoe ook de wolf verscheurt het lam’ (Gerrit Achterberg).
inleiding dr. Henrik Roelvink ofm
preekvoorbeeld prof. dr. Erik Borgman