- Versie
- Downloaden 47
- Bestandsgrootte 310.32 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 18 februari 2020
- Laatst geüpdatet 18 januari 2021
29 december 2019
Heilige Familie, Jezus, Maria, Jozef
Lezingen: Sir. 3,2-6.12-14; Ps. 128; Kol. 3,12-21; Mat 2,13-15.19-23 (A-jaar)
Inleiding
Opmerking vooraf
Het feest van de ‘Heilige Familie’ wordt meestal op zondag in de Kerstoctaaf gevierd. Het is een feest dat een thema aansnijdt waar we in onze tijd niet altijd gemakkelijk een geloof-waardige plaats aan weten te geven. Terwijl onze maatschappij en de christelijke kerken een hoge waardering voor het traditionele gezin hebben, is het belangrijk om de teksten zo te lezen dat mensen en groepen die niet onder het ideaal van vader, moeder (man/vrouw) en kind kunnen verwerkelijken, ook een plaats in onze geloofsgemeenschap en samenleving vinden. Vandaag hebben we vele eenoudergezinnen, echtparen zonder kinderen, alleenstaande en mensen die kiezen voor een ander vorm van partnerschap, zoals man/man of vrouw/vrouw relaties.
Sirach 3,2-6.12-14
Het boek Jezus Sirach werd geschreven in het Hebreeuws rond 180 vChr. Het werd vertaald in het Grieks door een kleinzoon van de auteur rond 117 vChr. in Egypte. Sirach hoort tot de wijsheidsliteratuur. De tekst bestaat uit korte gezegden die toepassingen zijn uit het concrete dagelijkse leven. Soms lijken ze op spreekwoorden die verschillende stijlmiddelen gebruiken zoals antithetisch, synoniem en parallellisme. Het boek behandelt meerdere thematieken, waaronder ouders-en-kinderen, zoals in onze tekst. Wij moeten wel oppassen dat we de uitspraken niet letterlijk lezen. Sommige gezegden komen in onze tijd zeker over als autoritair en niet toe te passen op opvoeding en omgaan met elkaar zoals we dat vandaag doen. De woorden zijn een weerspiegeling van een maatschappij van toen.
Het eerste stuk van onze tekst, Sirach 3,2-6, gaat over eerbied voor de ouders. Sirach legt uit wat de redenen zijn voor en wat de gevolgen en voordelen zijn van het eren van je ouders. Hij bouwt op het Hebreeuwse vijfde gebod uit de Thora (Ex. 20,12 en Deut. 5,16): ‘Toon eerbied voor uw vader en uw moeder, zoals de Heer uw God heeft geboden. Dan wordt u gezegend met een lang leven en met voorspoed in het land dat de Heer uw God, u geven zal.’
Het vervolg in vers 12-14 geeft de voordelen aan die men heeft wanneer men goed voor de ouders zorgt. Terwijl de tekst uitgaat van de menselijke ervaring dat het leven samen niet altijd makkelijk is, geeft hij ook een belofte dat door eerbied en goede zorg onze tekortkomingen en zonden uitgewist worden.
Om het vijfde gebod in een bredere context te lezen en niet alleen te richten op de verhouding ouders en kind, kunnen we het gebod in de decaloog als zodanig bekijken. De tien geboden of ‘Wegwijzers naar het leven’, geven de kern van de Thora aan. De eerste drie gaan over de verhouding tot de Heer God. Geboden vier en vijf staan centraal in het midden en zijn daardoor de belangrijkste. De geboden zes tot tien gaan over de relatie met de medemens. Wij kunnen de conclusie trekken: het eren van je vader en je moeder heeft te maken met het leren onderhouden van de Thora. Door jouw ouders worden de woorden doorgegeven aan de komende generatie. Het vierde gebod gaat over het onderhouden van de sabbat, wat ons eraan herinnert dat wij als mensen geroepen zijn in het midden van de hele schepping om samen te leven in vrijheid en verzoening (Gen. 1 en Ex. 1). Zo kunnen wij deze wijsheidsteksten uit Sirach een bredere interpretatie geven waar het ook gaat over kwetsbare groepen en mensen die door maatschappij en helaas ook soms door kerken gediscrimineerd en uitgesloten worden.
Kolossenzen 3,12-21
In de tekst van de brief aan de Kolossenzen die wij voor deze zondag hebben, wordt een theologie vertolkt die in grote lijnen af te stemmen is op de grote Paulijnse brieven aan Korinte, de Romeinen en Efeze. De discussie of de brief aan de Kolossenzen echt van de hand van de apostel Paulus is, is in verband hiermee niet van toepassing. In vers 12 geeft de auteur aan dat de gelovigen door God zijn uitgekozen. Zij werden heiligen en geliefden genoemd. Dat staat voor de gemeenschap, de kerk als het nieuwe Israël. Om dit waar te maken worden zij aangespoord om vier deugden na te streven, namelijk: goedheid, bescheidenheid, zachtmoedigheid en geduld. Volgens de auteur horen deze eigenschappen bij het christen zijn, en zou het persoonlijk uitstralen hiervan door de christenen in staat zijn om het ‘nieuwe leven’ gestalte te geven. In het doopsel leggen zij de oude mens af en nemen ze de nieuwe schepping aan, en dat wordt uitgedrukt in het aantrekken van het witte kleed. Op deze manier wordt men bekleed met de deugden, waarbij het vooral draait om verdraagzaamheid en vergeving. ‘Zoals de Heer u vergeven heeft, moet u elkaar vergeven.’ Als eindstuk en samenvatting van de deugden kleden zij zich aan met de Liefde, de deugd die alles en iedereen verbindt. In de verzen 15-17 worden de christenen bemoedigd om vrede in hun hart te bewaren en vooral dankbaar te zijn voor wat zij hebben gekregen. Liefdevol zullen zij elkaar vermanen. Met psalmen, hymnen en liederen zullen ze, door de Heilige Geest, tot God zingen en bidden.
In de verzen 18-21 staan vermaningen aan mannen, vrouwen en kinderen. Zij behoren tot de huiscodes. Ook hier moeten we beseffen dat deze aanwijzingen gelden voor een andere maatschappij en in een ander historisch context. Deze teksten zijn tijdsbepaald, maar wij kunnen wel de zorg voor het individu en de gemeenschap als geheel hieruit lezen en dat is iets wat in de verkondiging gestalte moet krijgen.
Carolyn Osiek, ‘De Nieuwtestamentische Huiscodes’, in Commentaar op de Bijbel, band 2, blz. 1982
H.M.J. Janssen, ‘De brief aan de Kolossenzen. Cirkelen rond het mysterie’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), In naam van Paulus, Vught 2015, 38-46
Matteüs 2,13-15.19-23
Het kerstverhaal is net afgerond en dramatische veranderingen staan het gezin in Betlehem te wachten. De evangelist wil duidelijk maken dat ‘het kind’ een missie heeft om het ware Israël te vertegenwoordigen. De plaatsnamen die genoemd worden geven dit aan, Betlehem, Egypte en Galilea. Betlehem was de plaats van koning David. Egypte het land waar de aartsvader Jakob met zijn zonen wegens hongersnood naartoe trok, en later het land waaruit zij onder leiding van Mozes van het slavernij werden bevrijd. Dromen spelen ook een belangrijke rol. Door de droom wordt het woord verstrekt, en de voorbeelden zijn vele. Jacob heeft een droom in Betel (Gen. 28,12-15) In die droom werd hem een rijk nageslacht beloofd. Jozef, de zoon van Jacob, was ook een dromer, (Gen. 37,5-10 en Gen. 40–41), maar die dromen hadden een meer voorspelende karakter. Dankzij zijn dromen in Egypte kreeg Jozef de kans voor een bijzondere carrière bij het hof van Farao, die het voor zijn vader en broers mogelijk maakte de hongersnood in Kanaän te ontvluchten.
Jozef krijgt in de evangelietekst een opdracht om op te staan en het kind en zijn moeder mee te nemen en te vluchten naar Egypte, omdat Herodes van plan is het kind te vermoorden.
Vluchten uit en naar Egypte wegens politieke veranderingen blijft een thema in vele bijbelverhalen. Als peuter werd Mozes bedreigd om zijn leven. Alle Israëlische pasgeboren jongens moesten in de Nijl gedood worden (Ex. 1,22). Dit wordt een parallel verhaal met dat van de kindermoord van Betlehem (Mat. 2,16vv), dat in onze lezingen overigens wordt weggelaten. Voor Herodes lijkt dit een noodzakelijke misdaad om een aanstaande Messias-pretendent uit te roeien. Deze gruwelijkheden zijn bevestigd door Flavius Josephus, Antiquitates Judaicae (16,392-394; 17,42-144.167).
Mozes wordt gered van de dood in de Nijl, de vruchtbaarheidsrivier, die ook tegelijk het dodende water en oerchaos is. Door toevalligheden wordt zijn redding door het water een feit en groeit hij als kind op aan het hof van Farao. Ook Mozes moet later als volwassene zijn toevlucht nemen in de woestijn in Midjan, wegens een misdrijf dat hij heeft begaan. Opnieuw schildert Matteüs het kind Jezus als het ware Israël, nu echter als een nieuwe Mozes. In vers 15 staat: ‘Uit Egypte heb ik mijn zoon geroepen.’ Deze uitspraak berust op Hosea 11,1: ‘Toen Israël nog jong was, kreeg ik hem lief, en uit Egypte heb ik mijn zoon geroepen.’ Hier wil de evangelist benadrukken dat Jezus de taak als representant voor het volk heeft. Het komende koningrijk kan alleen plaatsvinden na een ‘nieuwe exodus’. Deze gedachte zien we ook bij Deuterojesaja (Jes. 43,1-3; 48,20v) Naar Israël wordt vaak verwezen als zoon en knecht van God, synoniemen voor leenman en vazal in een verbondsrelatie. Daarom had God volgens Exodus 4,22v bevolen om zijn zoon vrij te laten en te laten vertrekken naar de woestijn om God daar te vereren.
In vers 19 wordt gezegd dat Herodes is gestorven zoals de achtervolgers van Israël tijdens de doortocht van de Rode Zee. Jozef, de vader van Jezus droomt weer op zijn beurt en krijgt de opdracht het gezin terug naar het land brengen. De zoon van Herodes, Archelaüs, regeerde nu als etnarch over de provincies Judea, Samaria en Idumea. Hij werd nog wreder dan zijn vader en moest uiteindelijk zijn ambt neerleggen en werd door de politieke leiding in het jaar 6 na Chr. naar Rome verbannen. In vers 22 wordt Jozef weer in een droom gezegd om uit te wijken naar Galilea. Dat Jezus Nazoreeër genoemd zou worden is geen aanhaling van een profeet, maar een algemene bewering die een groot aantal profetische uitspraken samenvat. De term die Matteüs gebruikt, komt van het Hebreeuwse woord nsr, dat scheut of tak betekent in Jesaja 11,1. Oorspronkelijk sprak deze passage over het ideaal van een toekomstige davidische koning. Maar gedurende de ballingschap werd het eeuwig verbond met David overgedragen op het geloofstrouwe Israël, dat jhwh’s heerschappij over de natiën representeert (Jes. 55,3-5). In Jezus’ dagen was een Nazoreeër iemand die in deze profetische traditie stond en de taak van het getrouwe Israël (de stek) op zich wilde nemen. Ook Jezus zelf werd vaak Nazoreeër genoemd (Mat. 26,71; Luc. 18,37; Joh. 18,5-7; 19,19; Hand. 2,22; 3,6) Tot nu toe werd het leven van het jonge kind beschreven als een microkosmos van Israëls geschiedenis. Dit laatste vers van het geboorteverhaal geeft door de titel Nazoreeër aan dat het deze mens is die Israëls roeping zal volbrengen.
Preekvoorbeeld
De familie zien als een beschutte plek tegen wat zich in de boze, omringende wereld afspeelt: deze kijk op de familie ligt ons niet erg, komt niet sympathiek over. En toch: wil een kind al jong met bepaalde waarden opgroeien, dan moet er iets zijn van een soort buffer tussen wat er in de grote, wijde mensenwereld gebeurt en wat in de eigen, intieme familiekring aan eenvoudige menselijke contacten, aansluitend bij het niveau van het kind, plaatsvindt.
Die buffer is: beschutting geven, in de luwte doen verblijven, een kind niet onmiddellijk blootstellen aan de krachten en machten die in de wereld heersen en de boventoon voeren. Later, eenmaal volgroeid zal het kind vanuit de waarden, in de jonge jaren verworven, de uitdagingen aan kunnen, die op hem/haar afkomen en er adequaat op reageren.
Het doet me denken aan een extreem voorbeeld uit Israëls geschiedenis. Ergens in het Oude Testament wordt verteld, hoe eens een machtswellusteling alle telgen van de koninklijke familie liet doden, zodat geen van hen hem in z’n ambities nog zou kunnen dwarsbomen. Maar dan is er die ene, nog heel jonge telg, die aan de slachting ontkomt. Een trouwe dienaar houdt hem verborgen. In grootste geheimhouding groeit deze telg op tot het moment, dat hij oud genoeg is om op te treden. Hij krijgt volgelingen, verslaat de tiran en neemt zijn rechtmatige positie in om het volk rechtvaardig te regeren.
Zo’n machtswellusteling in het Evangelie van vandaag is Herodes. Nauwelijks heeft hij er lucht van gekregen, dat in Betlehem een telg is geboren uit Gods eigen dynastie, voorbestemd om als Vredesvorst te heersen over zijn volk, of hij stelt alles in het werk deze knaap van het wereldtoneel te doen verdwijnen: alle kinderen tot twee jaar worden rond Betlehem vermoord. Maar God was Herodes vóór en wel in de persoon van Jozef, de rechtschapene, aangesteld als eerstverantwoordelijke van de Heilige Familie. Aan hem komt de taak toe om die trouwe dienaar te zijn, die het Kind en zijn moeder een beschutte plek bezorgt. Tot drie keer toe spreekt God hem aan in een droom en zegt ‘Sta op, neem het kind en zijn moeder…’ En: ‘Jozef stond op’. Hij is de trouwe knecht die onmiddellijk gehoorzaamt en zonder een moment te aarzelen zijn opdracht uitvoert.
Heel opmerkelijk is het werkwoord, dat tot twee keer toe gebruikt wordt. Het is het Griekse werkwoord anachoorein, dat zoveel als ‘zich terugtrekken’ betekent. Een anachoreet in de christelijke literatuur is een kluizenaar, die zich terugtrekt in de eenzaamheid en stilte van de woestijn om daar alleen voor God te leven. Dat vraagt de Heer aan Jozef en het heilig gezin te doen: zich terugtrekken uit de gevarenzone rond Jeruzalem, om in Egypte een beschut onderdak te vinden. Daar, onder de sterke hand van God, kan het Kind opgroeien, ver weg van de invloedsfeer van een sluwe, berekenende politieke leider.
Bij de dood van Herodes klinkt dan voor de tweede keer ‘Sta op, neem het Kind en zijn moeder en trek naar het land Israël.’ Jozef is gehoorzaam, opnieuw staat hij onmiddellijk op en keert terug naar Israël, waar de doodsdreiging inmiddels voorbij zou zijn. Maar daar aangekomen, blijken de gewelddadigheden zich voort te zetten in Archelaüs, de zoon van Herodes. Weer komt het werkwoord anachoorein op de proppen. In een droom wordt Jozef meegedeeld zich met Kind en moeder ‘terug te trekken’, nu in het Galilea van de heidenen. In de luwte en verborgenheid daar, ver weg van de snelweg van het machtscentrum Jeruzalem, waar Betlehem zo dicht bij ligt, zal Jezus in de huiselijke sfeer van Nazaret, dertig jaar lang kunnen opgroeien en ‘toenemen in wijsheid en welgevallen bij God en bij de mensen, zijn ouders onderdanig’. De toekomstige Leraar van de nieuwe Wet van liefde en barmhartigheid is in de verborgen jaren van Nazaret zelf in de leerschool geweest: de waarden van de Joodse wet werden in het gezinsleven voorgeleefd en doorgegeven. Zo wordt Jezus klaargemaakt om, zo gauw de tijd rijp zal zijn, naar buiten te treden. Bij de Jordaan zal zijn presentatie ‘aan den volke’ plaatsvinden, zijn koninklijke waardigheid ‘van Godswege’ openbaar worden, de koningszalving van de Heilige Geest zal over Hem komen en de Vader laat zijn stem horen: ‘Dit is mijn veelgeliefde zoon, luistert naar Hem.’
We zien dus hoe de Heilige familie met Jozef, naast Maria, als de gehoorzame ‘toehoorder van wat God vraagt’ van onnoemelijk belang is geweest voor de groei van de telg Jezus. In een preek omschrijft abt André Louf het als volgt: ‘de H. Familie was er om God de gelegenheid te geven te ademen, lief te hebben, te leven te midden van de mensen. De Heilige Familie was er om het klimaat te scheppen, waarin het aardse leven van God zich heeft kunnen ontplooien.’
Aan het einde van zijn openbare leven zal Jezus in Jeruzalem, de stad van koning David, zijn koningstroon bestijgen. Terwijl de machten van de wereld denken Hem ‘klein te hebben gekregen’ (Herodes lijkt gewonnen te hebben), gaat hij in zijn liefde tot het uiterste. ‘Vanaf het kruishout’ begint zijn heerschappij. De verrijzenis is hiervan de bevestiging. De Vader stelt hem aan in glorie en heerlijkheid.
De Kerk, zwanger van dit mysterie, zal door de eeuwen heen het geheim van deze Koning, helemaal naar Gods hart’ verkondigen aan wie het maar horen wil. Zij zal zich richten tot alle volkeren. In zekere zin zet de Heilige Familie zich voort in de Kerk: deze tracht met Gods hulp de beschutte plek te zijn, waar het Woord thuis is en in ontvankelijkheid wordt gehoord, waar barmhartigheid en liefde steeds weer worden ingeoefend. In de Kerkgemeenschap en met name in de families die haar toebehoren, gaat het er om de woorden uit de Wijsheid van Jezus Sirach, zoals we hoorden in de eerste Lezing, concreet te maken: kind, draag zorg voor uw behoeftige vader op zijn oude dag en doe hem geen verdriet zolang hij leeft. En: wie zijn vader eerbiedigt krijgt vergiffenis van zonden en als iemand die schatten verzamelt is wie zijn moeder eert. Maar ook (in de tweede lezing aan de Kolossenzen): vaders, tergt uw kinderen niet, opdat zij de moed niet verliezen! De onderlinge liefde in het gezin van de Kerk-gemeenschap krijgt vorm in een spectrum van deugddoende daden: ‘bekleedt u, Gods heilige en veelgeliefde uitverkorenen, met tedere ontferming, goedheid, deemoed, zachtheid en geduld.’
Wanneer we in de kerk de voortzetting zien van Gods heilig Huisgezin, is het niet verwonderlijk, dat Gods Voorzienigheid in 1870 ertoe gekomen is om de H. Jozef tot Patroon van de Kerk te laten uitroepen. De Kerk beleefde toen een uiterst moeilijke overgangsperiode van een aristocratische kerk naar een meer volkse kerk. Zij werd toevertrouwd aan de trouwe dienaar Jozef om in een tijd van toenemende Gottesfinsternis (denk aan Nietzsche: de dood van God) haar geloofsweg voort te zetten in een maatschappij die zich postchristelijk noemt en nog weinig boodschap aan haar heeft. Maar was het anders bij de Heilige familie toentertijd? De beschutte plek om de nood der tijden door te komen werd niet gevonden in Judea, centrum van het gelovige Israël, maar in het heidense Egypte en in het Galilea van de heidenen. Twijfelen we er daarom niet aan, dat het mogelijk is in trouwe toewijding de christelijke boodschap, zelfs in een gedechristianiseerde wereld, te beleven! De belofte is immers: ‘Ik zal met u zijn tot het einde van de wereld!’
Amen.
André Louff, Mijn liefde is u genoeg. Woorden van een abt ter meditatie, Lannoo 1986, blz. 32
inleiding Bengt Wehlin ofm
preekvoorbeeld Tiemen Brouwer op