- Versie
- Downloaden 23
- Bestandsgrootte 473.86 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 18 februari 2020
- Laatst geüpdatet 18 januari 2021
2 november 2019
Allerzielen
Lezingen: Wijsh. 3,1-9; Ps. 116; Rom. 8,31b-35.37-39; Luc. 24,13-35 (Eucharistieviering iii)
Inleiding
Waar onrecht heerst, is ook het verlangen naar gerechtigheid groot. In de eerste eeuw hebben joden en Joodse christenen alle reden om zich vragen naar recht en onrecht te stellen. Een grootmacht bezet hun land. De bevolking krijgt te maken met andere heersers, andere wetten, zware belastingen, een cultuur met andere goden. Al wat op rebellie lijkt, wordt met geweld de kop in gedrukt. Dat geldt ook voor Jezus. Hoewel Jezus vreedzaam rondtrok, was zijn boodschap in de ogen van de machthebbers gevaarlijk. Jezus stelt immers de vanzelfsprekendheid van hun macht in vraag, door bijvoorbeeld uitspraken als ‘Geef de keizer wat de keizer, en God wat God toebehoort’ (Luc. 20,25, zie 23,2). Gezien het succes dat hij had bij het gewone volk, kon hij dan ook als staatsgevaarlijk beschouwd worden. Als Jezus aangeklaagd, veroordeeld en gekruisigd wordt, staan zijn volgelingen voor de vraag hoe zij dit moeten duiden. Dit kan toch niet het einde zijn?
Voor de duiding grijpen de eerste christenen terug op hun joodse wortels. Als volk zijn ze immers vaker de speelbal van politieke grootmachten geweest, met al het onrecht en de onschuldige slachtoffers die daarmee samengaan. De reflectie hierover maakt deel uit van hun religieuze geschriften, en wordt op Jezus toegepast (zie Luc. 24,27). Zo vertonen Jezus’ tegenstanders trekjes van het portret van de goddelozen, en Jezus van de lijdende rechtvaardige die ons in Wijsheid 2–3 wordt aangereikt.
Wijsheid 3,1-9
De lijdende rechtvaardige
Het boek Wijsheid opent met een oproep aan de heersers der aarde, om gerechtigheid lief te hebben (Wijsheid 1,1), en gaat dieper in op het onderscheid tussen rechtvaardigen en goddelozen. Rechtvaardigheid maakt onsterfelijk (Wijsh. 2,15). Leven en dood zijn hiermee categorieën die veel verder reiken dan het biologische bestaan. Rechtvaardigheid, God liefhebben en gehoor geven aan zijn richtlijnen ís leven, (Deut. 30,19), het afwijken ervan ís de dood. In de visie van de auteur van Wijsheid is al wat bestaat tot leven geroepen, niet tot de dood. Slecht leven trekt echter verderf en dood aan (Wijsh. 1,12vv).
Er zijn uiteraard ook andere visies op leven en dood. Wijsheid 2 schetst een andere mogelijkheid: de dood als een onontkoombaar einde, en het leven als iets waar uiteindelijk niets van overblijft, alsof we nooit hebben bestaan, en niets of niemand die hier iets aan kan doen. Het is in de ogen van de auteur een visie die letterlijk ‘goddeloos’ is: hij houdt geen rekening met God en leidt tot een leven alsof God er niet is. Van zijn diepere betekenis ontdaan, beperkt het leven zich tot een poging om zorgeloos te genieten van al het goede van de schepping. Het is een houding die leidt tot onrecht en uitbuiting. Vooral de rechtvaardige wordt geviseerd. Deze dwarsboomt immers de goddelozen en vormt een levende aanklacht tegen hen (Wijsh. 2,14). De dood wordt als het ware de toetssteen of de rechtvaardige al dan niet gelijk heeft. Daarom zullen ze hem aan geweld en marteling onderwerpen, veroordelen tot een vernederende dood (Wijsh. 2,17-20). In de ogen van de goddelozen is de dood van de rechtvaardige een definitief einde, een ellendig afscheid en een straf. De auteur van het boek Wijsheid ziet dat echter anders. Na een korte tijd van lijden blijkt hun hoop op onsterfelijkheid terecht: de rechtvaardigen zijn in vrede, en bij God (Wijsh. 3,2-5). Wie op God vertrouwt zal in liefde bij hem verkeren, want bij God is barmhartigheid en redding (3,9).
Romeinen 8,31b-35.37-39
Zie: S. Lamberigts, ‘Romeinen. Christus, onze gerechtigheid’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf. De zeven echte brieven, Vught 2014, 20162, 75-86
Lucas 24,13-35 – Jezus als rechtvaardige
Jezus’ optreden werd door zijn volgelingen ongetwijfeld als dat van een rechtvaardige herkend. Volgens Lucas 23,47 komt zelfs de honderdman aan het kruis tot de erkenning dat daar een rechtvaardige is gekruisigd. Dat Lucas niet onbekend is met die traditie blijkt uit de wijze waarop hij niet enkel Jezus, maar ook degenen die tot zijn dood hebben bijgedragen omschrijft. Typisch voor Jezus is zeker de idee dat hij zoon van God is en God als zijn vader beschouwt, zoals in Wijsheid 2 gezegd wordt dat de rechtvaardige zoon van God is en God als zijn Vader beschouwt (Wijsh. 2,16.18; zie onder meer Luc. 1,32.35; 2,49; 6,36; 8,28; 10,21v; 22,70). De vrijheid waarmee Jezus het koninkrijk van God verkondigt, sluit aan bij de idee dat de rechtvaardige kennis van God heeft (Wijsh. 2,13). Net als de rechtvaardige in Wijsheid 2,12 is Jezus kritisch: hij bekritiseert de houding van Farizeeën en wetgeleerden (Luc. 11,39-52).
De idee dat de dood de toetssteen is voor de waarheid van wat de rechtvaardige hen voorhoudt, met name van Gods redding, komt in het lijdensverhaal eveneens tot uiting. Hoewel Pontius Pilatus Jezus uitdrukkelijk omschrijft als iemand in wie geen schuld is, wordt hij toch veroordeeld. Leiders, soldaten en zelfs een medegekruisigde spotten met Jezus dat hij zichzelf nu maar moet redden (Luc. 23,35-39), wat aansluit bij de opmerking over redding in Wijsheid 2,18.20.
Vanuit de Schriften
Met de kruisdood staan de volgelingen van Jezus voor een gelijkaardige uitdaging om deze religieus te kaderen, zoals de auteur van Wijsheid dat met de lijdende rechtvaardige heeft gedaan. Hoe staat God tegenover deze rechtvaardige die gemarteld en gedood werd en van wie zij hoopten dat hij hen zou bevrijden (Luc. 24,21)? De christelijke gemeenschap komt tot de overtuiging dat Jezus wel degelijk de door God gezonden Messias is.
Dit inzicht is een geleidelijk proces. Eerst evolueren de vrouwen van bezorgdheid om een dood lichaam, tot inzicht in Jezus’ woorden dat de Mensenzoon niet alleen in handen van zondaars overgeleverd moet worden, en gekruisigd, maar ook zal opstaan, en tot slot tot verkondiging (Luc. 24,1-9).
De overige leerlingen onthalen deze verkondiging eerst ongelovig als kletspraat (v. 10). Petrus komt tot verwondering (v. 12), enkelingen die ook tot het graf gingen zijn in verwarring gebracht, want het graf is wel leeg, zoals de vrouwen zeiden, maar Jezus hebben zij niet gezien (vv. 22-24). En nu twee van hen Jezus ontmoeten, herkennen ze hem niet eens. Toch is er al een zekere evolutie. Petrus had Jezus tot driemaal toe verloochend (22,56.58.60), en bij de kruisdood waren de bekenden van Jezus verre toeschouwers (Luc. 23,49). Maar de twee die nu onderweg zijn, durven met een onbekende hun overtuigingen te delen: dat deze Jezus een profeet was, machtig in woord en daad; dat zij hoopten dat hij hun bevrijder zou zijn, en dat engelen zeiden dat hij leeft. Het is vanuit Mozes en de profeten dat de wandelaar hen uitlegt hoe de Messias het lijden moet ondergaan om zijn glorie binnen te gaan. Hun hart brandt als ze dit horen (v. 32), maar nog steeds herkennen ze hem niet. Pas bij het breken van het brood herkennen ze hem, ook al verdwijnt hij uit hun zicht. Zoals zij Jezus hebben leren kennen tijdens zijn leven (v. 19), gaat het ook na zijn dood: het is de combinatie woord en daad die tot inzicht leidt. Het is een inspirerend moment: al loopt de dag ten einde en valt de avond, ze keren dadelijk naar Jeruzalem terug om te getuigen van hun gebeurtenissen.
Het breken van het brood
In Lucas 24 komen verschillende duidingsprocessen samen. De vrouwen ontmoeten twee mannen die hen Jezus’ woorden in herinnering brengen, en zij herinneren zich wat Jezus zegt. Voor de Emmaüsgangers is het het breken van het brood dat (eveneens voorbereid door duiding vanuit Mozes en profeten) tot een doorbraak leidt. De formulering herinnert sterk aan Pesach, waar Jezus met zijn leerlingen aan tafel aanligt, een brood neemt, een gebed uitspreekt, het breekt en aan zijn leerlingen geeft met de woorden ‘dit is mijn lichaam, dat voor jullie gegeven wordt. Doe dit telkens opnieuw om mij te gedenken’ (22,19). Gedenken is méér dan iets in de herinnering oproepen. Het is een terugblik om vanuit het inzicht in het verleden, in actie te komen in het heden en in de toekomst. Voor Jezus’ volgelingen uit Emmaüs betekent dit, dadelijk terugkeren naar de anderen en hen deelgenoot maken van het gebeurde.
Preekvoorbeeld
Vandaag, op Allerzielen, herinneren wij ons de mensen die wij op onze weg gekend hebben, die zijn overleden, en ook het pad dat zij hebben afgelegd. Met wie deelden zij die weg, en hoe? Wij denken met name aan hen die nog altijd leven in ons hart. Ook over ons, de achterblijvers, gaat het dus vandaag en over de weg die wíj in het leven gaan. Rond twee november denken zo velen aan overleden geliefden. Wij gaan naar begraafplaatsen, of richten thuis een hoekje in met foto’s, en praten zacht met onze overledenen. Dat is mooi, want zó stellen wij hen weer ‘present’; zij mogen er weer zijn. Het kan verrijkend zijn hierover te praten met elkaar, en met God. Want zo delen wij het verdriet om de leegte en het gemis. Gedeelde smart kan geheelde smart worden in de uitgestoken hand van en naar anderen toe. In het bijzonder geldt dit voor Gods hand, waarin wij onze naam met die van onze geliefden verenigd mogen weten. Je bent niet langer alleen; waren wij wel ooit alleen?
Is het vreemd om onze weg een lévensweg te noemen? Immers, diezelfde weg voert ons eens naar het graf. Tóch reiken de Schriften vandaag teksten aan, die ons uitnodigen die weg in het leven opnieuw te doordenken, haar te plaatsen in het licht van God zélf, die liefde is en onze hoop. Want, zingt niet het oude lied: ‘Waar vriendschap heerst en liefde, daar is God’? Misschien vraagt u: wie ís God? Daar wordt tegenwoordig, net als vroeger trouwens, kritisch over nagedacht. Je hoort mensen wel zeggen dat zij anderen, die gelovig zijn, benijden. Maar ín die zin ontbreekt bijna altijd het woord ‘God’. Het lijkt te gaan om een geloof zonder hém, maar mét het element van (eeuwig?) leven. Geloof, van welke soort ook, kun je niet eenvoudig overdragen. Het is een gave van God zelf, een talent waar een mens mee aan de slag moet. Je moet in je leven hard ‘werken’ om uit de put van angst en wanhoop, uit het dal van de twijfel te groeien. Het vraagt volharding om je geloof tot bloei te zien komen, om te blijven vertróuwen. En dan nog, geloof is geen prestatie, het is een geschénk, dat vraagt om zorg en aandacht. Geloof ontstaat in contact tussen mensen onderling en met God.
Geloof vraagt om het gesprék, om dialoog. Met wie spreken wij op onze weg door het leven, en waarover? Met partner, kinderen, familie en vrienden, de dokter, de belastingadviseur?
Wat zijn dan de vragen die op tafel komen? Wanneer en bij wie hebben wij voor het laatst onze ziel blootgelegd met wat daarin leeft aan vragen en angst, aan hoop, vertrouwen en aan liefde? Er komt nogal wat bij kijken om te kúnnen geloven, maar aan de andere kant, hoe overleef je zónder geloof, zonder haar zusters hoop en liefde? Hoe kún je zonder?
Het Evangelie van vandaag vertelt over twee leerlingen van Jezus die, op de derde dag van Jezus’ dood op weg zijn van Jeruzalem, naar Emmaüs, zo’n twaalf kilometer ver. Zij hebben die laatste dagen heel veel meegemaakt, en daarover praten zij samen. Dan sluit een onbekende aan, die met hen meeloopt. Het is opvallend dat de man de leerlingen niet ‘afkapt’, maar, ook in het gesprek, meegaat met hen. In de dialoog die er nu tussen hen ontstaat over de indrukwekkende gebeurtenissen rond Jezus’ arrestatie, zijn dood en het lege graf, plaatst de onbekende hun leraar in een verrassend perspectief, beginnend bij Mozes en de Profeten. Aangekomen in Emmaüs, nodigen de leerlingen de man uit om met hen mee te eten. Eenmaal aan tafel, herkennen zij, aan het breken van het brood, in hem de Heer Jezus zelf! Zo opende hij hun ogen voor Gods liefde, die álle mensen, alle zielen, redt uit de strikken van de dood.
Wanneer, weer later, bij Paulus de ogen open gaan, sluit ook hij zich aan bij de ‘mensen van de weg’. Van vervolger wordt hij volger, met hen samen wil hij de weg van Jezus gaan. Hij schrijft: ‘Als God vóór ons is, wie zal dan tegen zijn? Geen macht in den hoge of de diepte, nog enig ander schepsel zal ons kunnen scheiden van de liefde van God, die is in Christus Jezus, onze Heer.’ Onze namen staan geschreven in Gods hand! Gedreven door de hoop, gevoed door de liefde en gesterkt door ons geloof, mogen wij verder gaan op onze weg.
De Heer zélf loopt met ons mee!
In een lied van B. Vreede:
Het is Pasen, ’t is tijd om op te staan.
Het is tijd om vol vertrouwen
opnieuw op weg te gaan.
Want God geeft ons een toekomst
en Jezus is zijn weg.
Hij leidt je, ook al ken je heg noch steg.
Moge het zo zijn.
inleiding dr. Ine Van Den Eynde
preekvoorbeeld drs. Frank van der Knaap ma