- Versie
- Downloaden 26
- Bestandsgrootte 288.25 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 31 juli 2019
- Laatst geüpdatet 29 december 2020
Homiletische hulplijnen 38
Preken in de getijden
De preek in de Eucharistie of Communieviering is slechts één vorm van verkondiging. In de praktijk echter blijkt die vorm zo dominant te zijn, dat ook in de getijden dikwijls op dezelfde wijze gepreekt wordt. Dat doet afbreuk aan de eigen aard van de metten, de vespers en de andere uren, die immers vooral gebedsvieringen zijn.
In de getijden is de heilige Schrift leidend. Niet alleen wat de ene lezing betreft. Nee, meteen al. Het eerste dat wij doen is psalmen bidden. En na de lezing wordt een canticum gezongen. Ook het bidden in specifieke zin begint met: ‘Heer, ontferm U. Christus, ontferm u. Heer, ontferm u.’ Dat is wat de zieken en bedelaars van het evangelie ons hebben voorgebeden. En het Onze Vader is niet een slotgebed maar gaat vooraf aan de voorbede.
De apostel stelt vast dat wij niet weten hoe wij behoren te bidden (Rom. 8,26) en doet een beroep op de Geest die voor ons bidt en pleit met onuitsprekelijke verzuchtingen. Met andere woorden: het moet ons voorgezegd en voorgedaan worden. Vandaar al die schriftuurlijke gebeden die wij in de getijden op de lippen nemen. Het gebed in de getijden heeft het karakter van een medicijn: op doktersvoorschrift driemaal daags innemen! Willem Barnard dicht ergens:
Zingen, dat doe je niet uit volle borst, –
je zingt inademend, omdat je leeg bent,
tegen de eenzaamheid in zing je, tegen
het ‘nee’, je zingt zoals je drinkt: van dorst.
Alles wat het zingen betreft, geldt ook het bidden. Gebed is om te beginnen een beweging van buiten naar binnen. Dus inderdaad: inademen, inhaleren, toe-eigenen, innen, drinken. Luther zegt: ‘Ik zuig aan het Paternoster als een kind, ik eet en drink ervan als een groot mens en kan er niet genoeg van krijgen.’
Nee, niet uit volle borst, want dat is precies de omgekeerde beweging: van binnen naar buiten, zelfexpressie, uiten, zich uitspreken. De nbv geeft er blijk van het contemplatieve gebed niet te kennen. Die vertaalt Romeinen 8,26 met: ‘Wij weten niet wat we in ons gebed tegen God moeten zeggen.’ Dan zou gebed toch weer zijn: iets onder woorden brengen, formuleren, de lange afstand afleggen vanuit ons diepste innerlijk naar degene ten overstaan van wie wij iets verwoorden moeten. Daar zal Onze Lieve Heer nog van opkijken...
In de getijden daarentegen is het eerste dat wij op de lippen nemen niet wat uit ons eigen hart opkomt, maar: een psalm, het Onze Vader, een Wees gegroet, de geloofsbelijdenis. Nogmaals Luther. Als hij meester Peter de barbier leert bidden, vertelt hij hem hoe hij dat zelf doet: ‘Ik neem mijn psalmboekje, ga mijn kamer in of – dat hangt van de dag en het uur af – in de kerk en daar begin ik de tien geboden, de geloofsbelijdenis en, naar gelang ik tijd heb, enige woorden van Christus, van Paulus of uit de psalmen hardop bij mijzelf te spreken, net zoals kinderen het doen.’
Kortom: bidden is – om te beginnen – herhalen wat ons is voorgezegd. Want, zoals Ben Hemelsoet ons leerde: ‘De herhaling is van God’ (met als pendant: ‘de verveling is van de duivel’). Pas in het vervolg van al die psalmen en wat dies meer zij, komt misschien mee wat onze eigen zorg en nood is. Ik kan pas bidden als de psalmen – die immers nooit op mij passen – mijn hart hebben verruimd. Ik kan pas bidden als het gebed om Gods koninkrijk, kracht en heerlijkheid de aandacht van mijzelf heeft afgeleid. Kortom: dat bidden van mij wordt pas wat als ik leer van mijzelf af te zien.
In dat kader klinkt in de getijden ook die ene centrale schriftlezing. Moet daarover gepreekt worden? Dat is dan wel van een heel andere concentratie en aandacht dan op zondag of zaterdagavond. Onze prekerij wekt soms de indruk dat de Bijbel slechts de aangever is voor wat de pastoor gaat zeggen. Het grapje: ‘Waar heeft hij over gepreekt?’ ‘Over de zonde.’ ‘Wat zei hij erover?’ ‘Hij was er tegen’, laat zien dat de preek vaak wordt verstaan als een betoog over een onderwerp in plaats van dat de Schrift toegankelijk wordt gemaakt.
In de getijden wordt bij voorkeur niet gepreekt. Wat wel kan en dat wil ik ook aanbevelen, is dat voorafgaand aan de lezing de oren worden gespitst. Dus dat de hoorders attent worden gemaakt op wat die lezing wil:
Let u erop dat er een heel specifiek woord is, dat driemaal klinkt.
Wees erop bedacht dat Jezus die vrouw niet opricht. Dan zou er weer iemand aan haar lopen te sjorren. Nee, hij roept zoveel kracht in haar vrij, dat ... (bij Luc. 13,13)
Waarom zou die eunuch (Hand. 8,28) nu per se een Jesajarol naar huis hebben willen nemen? Ik denk, omdat alleen Jesaja met zoveel woorden belooft, dat ook hij onder Gods getrouwen wordt geteld (Jes. 56,3-5).
De ‘preek’ in de getijden heeft dus de vorm van een inleidend woord, een vooropmerking, een terzijde, en wil slechts dienstbaar zijn aan het onmiddellijke verstaan van de Schrift.
Literatuur
Jan Happee, Mediteren met Luther, Deventer 1983, blz. 84 en 88
Willem Barnard, ‘Zingen in de kerk’, in J. de Bruijn & W. Heijting (red.), Psalmzingen in de Nederlanden van de zestiende eeuw tot heden, Kampen 1991, blz. 13-16
Klaas Touwen