- Versie
- Downloaden 52
- Bestandsgrootte 308.87 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 30 juli 2019
- Laatst geüpdatet 4 februari 2021
4 november 2012
Eenendertigste zondag door het jaar
Lezingen: Deut. 6,2-6; Ps. 18; Heb. 7,23-28; Mar. 12,28b-34 (B-jaar)
Inleiding
Hoor, Israël! JHWH is onze God, JHWH is EEN!
Thoralezing: Deuteronomium 6,4-9
Deuteronomium 6,4-9 is een gedeelte uit het Sjema Israël! (Deut. 6,4-9; 11,13-21; Num. 15,37-41). Het Sjema is hét Credo van de joden. De gelovige jood bidt dit Sjema iedere dag ‘s avonds (bij het naar bed gaan) en ‘s morgens (bij het opstaan). Samen met Het Achttiengebed en het Kaddisj behoort het tot de belangrijkste joodse gebeden. Met de
eerste zin op zijn lippen ‘Hoor, Israël!: de Eeuwige is onze God, de Eeuwige is EEN!’, hoopt iedere jood zijn laatste adem uit te blazen en zo de Barmhartige te heiligen. Sjema/Hoor! (v. 4) doet een indringend appel op Israël om te ‘horen om te horen’.
Het is niet verbonden met een belofte van geluk of lang leven (Deut. 5,29; 6,2). Het gaat om een horen, een luisteren en verstaan, dat leidt tot doen: JHWH die EEN is, met hart en ziel lief te hebben. In dit eerste vers klinkt Exodus 20,2 mee: ‘Ik ben JHWH, je God’ komt overeen met ‘Hoor, Israël, JHWH is onze God’;; ‘Er zullen voor jou geen vreemde goden zijn voor mijn Aangezicht’ correspondeert met ‘JHWH is EEN!’ (j.Berachot I,5). ‘U bent er
getuige van geweest opdat u zou beseffen dat JHWH de enige God is; er is geen andere naast hem.’(Deut. 4,35). Maimonides (1135-1204) verwoordt dit zo in zijn Geloofsbelijdenis: ‘Groot en geprezen is de levende God. Een absolute eenheid;; ondoorgrondelijk en onbeperkt in zijn eenheid.’
Door het bidden van deze eerste zin van het Sjema neemt de Israëliet het ‘juk van het Koninkrijk der hemelen’ op zich en erkent hij God die EEN is, als koning (vgl. Zach. 14,9). Pas daarna neemt hij het ‘juk van de Thora’ op zich (v. 5-6). Dit juk is geen last, maar een vreugdevol aanbod, het voorrecht om de Thora te mogen bestuderen, te
interpreteren om deze te doen (vgl. Mat. 11,29-30).
Israël wordt dus opgeroepen om te luisteren naar de God van Abraham en van Sara. Alleen de Eeuwige is God, hij is uniek, uit één stuk en betrouwbaar. Wij mensen zijn in het beeld van deze God geschapen en daarom kunnen ook wij mensen uit één stuk worden, die betrouwbaar zijn in al onze bondgenootschappen en liefdesverbanden.
Na deze belijdenis volgt de opdracht om God van harte lief te hebben (v. 5-6). Met je gehele hart betekent met heel je bestaan, met je goede en je kwade aandriften. Met heel je ziel betekent met heel je leven en met heel je kracht duidt op je krachten en op je bezit. God die EEN is, vraagt niet iets van de mens, maar vraagt (de inzet van) heel de mens. Uit dit met hart en ziel liefhebben van God volgt automatisch het liefhebben van de naaste en de vreemdeling als jezelf (Lev. 19,18.34).
Het bijbelse liefhebben heeft alles te maken met kiezen voor elkaar in recht en gerechtigheid, in goedheid en erbarming en in betrouwbare trouw (Hos. 2,21-22): ‘Hij beschermde het recht van armen en behoeftigen – en hij leefde in voorspoed. Is dat niet: mij (er)kennen? – spreekt JHWH.’ (Jer. 22,16) Het liefhebben van God en van de
naaste/vreemdeling horen bij elkaar en beide dienen van harte te gebeuren met de inzet van de gehele persoon. Het liefhebben van God komt tot uiting in het liefhebben van de naaste/vreemdeling. Die naaste is er net zo een als jij bent: een beeld van God én een broos en breekbaar mens die net als jij is aangewezen op (Gods) barmhartigheid. Martin Buber zegt dit zo: ‘de naastenliefde is slechts één der kanten van de liefde tot God. Als de mens zijn naaste liefheeft, rust de Sjechina (Gods Aanwezigheid) tussen hen; de vereniging van naasten die elkaar liefhebben, bewerkt vereniging in de hogere wereld’. Met de woorden van Elie Wiesel: ‘In de mens moeten we God beminnen, want de
liefde tot God gaat langs de liefde voor de mensen. Wie exclusief van God houdt, d.w.z. met uitsluiting van de mens, reduceert zijn liefde en zijn God tot een abstractie’. (vgl. 1 Joh. 4,19-21).
Rabbi Akiba had aan het verbod van Hadrianus om Thora te leren geen gehoor gegeven en werd tot de marteldood veroordeeld. Toen hij in aanwezigheid van de boosaardige Tinneius Rufus gefolterd werd, brak het moment aan om het ‘Hoor Israël’ (Deut. 6,4-9) uit te spreken. Hij sprak het glimlachend uit. De Romeinse ambtenaar schreeuwde tegen hem: Oude man! Hoe kun je bij jouw pijnen glimlachen? Of je bent een tovenaar, of je spot met je lijden. Akiba antwoordde: Ik ben geen tovenaar en ik spot niet met mijn lijden. Maar mijn leven lang heb ik de woorden uitgesproken: ‘Gij zult de Enige, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw kracht’, en ik was bedroefd als ik eraan dacht, hoe ik God dan toch met geheel mijn ziel zou kunnen liefhebben. Ik heb God liefgehad met geheel mijn hart en geheel mijn kracht. Maar het was mij niet duidelijk, hoe ik Hem ook met geheel mijn ziel zou kunnen liefhebben. Nu ik mijn ziel opgeef en het ogenblik van het ‘Hoor Israël’ is gekomen, en ik bij mijn besluit blijf – zou ik dan niet glimlachen? Terwijl hij dat zei, verliet zijn ziel hem.
(j.Berachot IX). En zo heiligde hij Gods Naam.
Deze woorden – God die EEN is liefhebben – dient de Israëliet zijn kinderen in te scherpen (v. 7), heden en alle dagen (Deut. 27,9v), thuis en onderweg, ’s avonds en ’s morgens. Dit verhaal over God dient voorgeleefd en door verteld te worden, van generatie op generatie, opdat God niet sprakeloos wordt in onze wereld en dus uitsterft (Deut. 4,9; Ps. 71,17-18; 78,1-7). Deze woorden dienen in een gebedsdoosje op de arm gebonden te worden (heel
onze kracht) en dus dicht bij ons hart (met heel ons hart) en op ons voor hoofd, zodat wij ze steeds voor ogen houden als richtingwijzer op onze weg (zie: Marc Chagall, Rabbijn met Thora). Deze woorden in de mezoeza’s op de deuren van het huis en de poorten van de stad, herinneren ons eraan dat wij overal en altijd de opdracht hebben om onze God te heiligen, door zijn verhaal door te vertellen en hem en de naaste/vreemdeling lief te hebben
als onszelf (v. 8 en 9; Ex. 13,9.16). Zo komt onze God op kleurrijke wijze verhalenderwijs aan het licht in onze (levens)verhalen tot zegen van alle mensen.
Deze woorden aan jou opgedragen
hier en heden prent ze in je hart,
berg ze in het binnenste van je ziel,
leer ze aan je kinderen. Herhaal ze,
thuis en onderweg, waar je ook bent
als je slapen gaat en als je opstaat
deze woorden aan jou toevertrouwd.
Bind ze als een teken aan je hand,
draag ze om je voorhoofd als een snoer
ter gedachtenis, vlak op je ogen.
Grif ze in de stijlen van je deur
schrijf ze in de palmen van je hand.
Dat vermeerderen je levensdagen
en de jaren van je zoons en dochters.
Dat je bloeien zult en niet verwelken,
bomen aan de bron. Hoor Israël.
(Huub Oosterhuis).
Evangelielezing: Marcus 12,28-34
In een leerhuisgesprek (12,18-27) tussen de Sadduceeën en Jezus over de opstanding uit de dood, waaraan zij geen geloof hechten, zegt Jezus, ter afronding van de discussie als echte Farizeeër: ‘Wat betreft de opstanding van de doden, hebt u in het boek van Mozes in het gedeelte over de doornstruik niet gelezen dat God tegen hem zei: Ik ben de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob? Hij is geen God van doden, maar van levenden; u dwaalt vreselijk!’
Vanwege dit in de ogen van de Farizeeën goede antwoord, durft een schriftgeleerde aan Jezus een vraag te stellen (12,28-31): ‘Wat is de eerste opdracht van alle?’ Jezus beantwoordt deze vraag met het citeren van twee teksten uit de Thora.
De eerste opdracht is:
(a) Je zult liefhebben de Heer, je God
(b) met geheel je hart en geheel je ziel en geheel je verstand en met geheel je kracht
(Deut. 6,5).
De tweede is dit:
(a’) Je zult liefhebben je naaste
(b’) als jezelf (Lev. 19,18.34).
Geen andere opdracht is groter dan deze.
Voor Jezus horen de eerste en de tweede opdracht onlosmakelijk bij elkaar en vormen ze samen de grootste opdracht. Zij vormen zíjn samenvatting van de Tien Woorden (Ex. 20,1- 17), ja van de hele Thora. Het liefhebben van God en van de naaste horen bij elkaar (a – a’) en beide dienen te gebeuren met de hele persoon (b – b’). Voor de inhoud van dit liefhebben verwijs ik naar de uitleg van de Thoralezing.
Voor Jezus vormt deze twee-eenheid de grondslag en samenvatting van alles wat over God en mensen in Thora & Profeten staat. Andere Thora-geleerden geven een andere samenvatting. De profeet Micha zegt het zo: ‘Er is jou, mens, gezegd wat goed is, je weet wat JHWH van je wil: niets anders dan recht te doen, trouw te betrachten en nederig de weg te gaan van je God’ (Mi. 6,8). Hillel geeft weer een andere samenvatting: ‘Eens ging een heiden naar Hillel en zei tegen hem: Bekeer mij tot het jodendom op voorwaarde dat u mij de ganse Thora leert, terwijl ik op één voet sta. Hillel nam hem in het jodendom op en onderwees hem als volgt: Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook uw naaste niet. Dat is de ganse Thora. De rest is allemaal commentaar daarop. Ga heen en leer!’ (naar
Sjabbat 31a;; vgl. Luc. 6,31). Paulus ten slotte: ‘want de hele Thora is vervuld in één uitspraak: Heb uw naaste lief als uzelf!’ (Gal. 5,14;; Rom. 13,8-10).
De schriftgeleerde stemt in met het antwoord van Jezus door dezelfde citaten bijna letterlijk te herhalen (12,32-33), maar voegt er nog iets aan toe: Het liefhebben van God en de naaste ‘betekent veel meer dan alle brandoffers en andere offers’ (vgl. Hos. 6,6;; Ps. 51,18-19). Het brengen van offers in de tempel heeft geen enkele waarde wanneer dit niet samengaat met de dubbele liefdesopdracht (vgl. Am. 5,21-24). Jezus vindt dat de schriftgeleerde een verstandig antwoord heeft gegeven en zegt daarom: ‘U bent niet ver van het Koninkrijk van God!’
Door het Sjema te bidden en te doen zijn ook wij niet ver van het Koninkrijk van God.
Literatuur
B. van den Berg, God liefhebben in je naaste, in: Tenachon-4, Pardes Amsterdam 2011, 18-27
M. Buber, Chassidische vertellingen, Katwijk aan Zee, 1979 4e, 55
R. Gradwohl, Bibelauslegungen aus jüdischen Quellen-4, Stuttgart 1989, 120-135
H. Oosterhuis, Verzameld liedboek, Kampen 2004, 516-517
J. Smit, Het verhaal van Marcus, Heerenveen 2011
K. Spronk/A.van Wieringen (red.), De Bijbel theologisch, Zoetermeer 2011, 51-63
L. van Tongeren (red.), Joods leven en christelijke eredienst, Baarn 1999, 48-50.54-55
E. Wiesel, Vuur in de duisternis, Katwijk aan Zee 1983, 37
Preekvoorbeeld
Voor de schriftgeleerde of de Farizeeër die in de evangelieperikoop van vandaag optreedt, hebben we een spontane sympathie. Een sympathie die hij ook krijgt van Jezus. ‘U bent niet ver verwijderd van Gods koninkrijk’ zegt Jezus tot hem, en dat is niet zomaar een klein complimentje. Voor de vestiging van dat koninkrijk Gods is Jezus al enkele jaren onderweg, en op een niet zo opwekkend moment in zijn leven ontmoet hij deze man, in wie hij een medestander ervaart. Hij verschijnt als een witte raaf te midden van de harde tegenstanders van Jezus.
We lezen dit jaar uit het evangelie van Marcus. Hij is de evangelist die Jezus tekent in een aanhoudend conflict met de gestelde machten (Farizeeën, Sadduceeën, Hogepriesters en Schriftgeleerden), dat uiteindelijk zal leiden tot zijn liquidatie.
In de chronologie van Marcus komt het verhaal van vandaag, met de sympathieke Farizeeër, na de blijde intocht van Jezus in Jeruzalem. ‘Blijde intocht’ zeggen wij, maar eigenlijk was het een protestoptocht. Jezus gezeten op een ezelsveulen was voor al wie ooit te paard door Jeruzalem was gereden, en dat waren al wie macht en aanzien genoten, een grove aanfluiting. En Jezus had op slag de menigte op zijn kant. Ze vierden hem. Ook vreemdelingen voelden zich aangesproken, zoals dat groepje Grieken dat de apostelen aanspreekt om hen bij Jezus te brengen. Begrijpelijk dat de hogepriesters en de schriftgeleerden, al lang gebeten op Jezus, dat niet pikken. Als een zwerm getergde horzels zitten ze Jezus achterna, tot in de tempel toe. Ze vallen hem lastig met hun venijnige
vragen, stuk voor stuk bedoeld als valstrikken, om Jezus te vangen.
En dan is er plotseling die Farizeeër met een vraag waarop elke jood het antwoord weet. Moet weten. ‘Wat is het voornaamste gebod?’ Ook wij kennen het antwoord. Alleen al als we met enige aandacht hebben geluisterd naar de eerste lezing van vandaag, uit het boek Deuteronomium, een verhevigde herschrijving van wat Mozes heeft geleerd. We lazen: ‘De Eeuwige is onze God, de Eeuwige is Een’. Het is dé geloofsbelijdenis van de joden. Op deze belijdenis volgt de opdracht: ‘God liefhebben met heel je hart, met heel je ziel en heel je kracht’. Hij reciteert
het zonder hapering, en voegt er aan toe, helemaal in de lijn van Jezus: ‘en uwe naaste beminnen als u zelf’. Het is niet om die paar zinnetjes die de man uit het hoofd kan opzeggen, dat Jezus hem gelukkig prijst. ‘Hij zag iets in hem’, zo lazen we in het evangelie. Het waren niet alleen maar woorden die de man sprak, hij leefde er ook naar. En
precies dat brengt hem in de nabijheid van het rijk Gods, en maakt hem geliefd bij Jezus.
Met zijn verhaal daagt de evangelist Marcus ons uit om ook te doen als onze Farizeeër en de sympathie van Jezus te winnen. Het zijn niet de vragen en discussies over het geloof die ons tot medestanders van Jezus maken, maar het onderhouden van de (voornaamste) geboden: God beminnen bovenal en de naaste als jezelf.
De Farizeeën en wetgeleerden waren met hun probleemvragen sluw naar Jezus gegaan. Vragen als: ‘Moet men belastingen betalen aan de keizer’ of over de vrouw met haar zeven mannen: ‘Van wie ze in het hiernamaals uiteindelijk de vrouw zal zijn’. Ze hebben van Jezus een antwoord gekregen, raak en correct. Maar daarmee eindigt ook het hele discours. De vraag en het antwoord van de sympathieke Farizeeër zijn van een totaal
andere orde. Ze dagen ons uit onverdeeld, rechtlijnig en radicaal voor God te kiezen, en
voor onze medemens. En daar komt het toch op aan.
Als we de sympathie van Jezus willen winnen, moeten we weg van de voze discussies die we binnen onze kerkgemeenschappen vaak voeren. We moeten terug naar het essentiële. De Farizeeër wijst ons de weg met zijn vraag naar het voornaamste gebod.
Laat dit verhaal ons inspireren tot daden van geloof, en dat Jezus ons genegen moge.
zijn!
Henk Janssen OFM, inleiding
Jan Moriaux OFM, preekvoorbeeld