- Versie
- Downloaden 72
- Bestandsgrootte 301.80 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 31 juli 2019
- Laatst geüpdatet 4 februari 2021
25 maart 2012
Vijfde zondag van de Veertigdagentijd
Lezingen: Jer. 31,31-34; Ps. 51; Heb. 5,7-9; Joh. 12,20-33 (B-jaar)
Inleiding
In de loop van de Veertigdagentijd worden we steeds dieper ingeleid in het geheim van Christus’ dood en verrijzenis. De evangelielezing van de vijfde zondag doet dat heel duidelijk. Uit de respons in de omgeving van Jezus blijkt evenwel dat de volle omvang absoluut nog niet wordt begrepen. Zijn sterven en verheerlijking gaan zien vraagt een ander ‘zien’. Daarom zijn de profetenlezing en de antwoordpsalm toepasselijk. Leven in gehoorzaamheid aan God vraagt om een bekering, een ander hart (‘Schep in mij een zuiver hart’, Ps. 51). Een ander leven waarin God zelf het voortouw neemt (Jer. 31).
Jeremia 31
De verzen uit Jeremia zijn genomen uit het prachtige gedeelte dat wel het ‘troostboek’ wordt genoemd. Het hele hoofdstuk is indrukwekkend en de moeite waard om nog eens in zijn geheel te overdenken (lectio divina). De gekozen verzen hebben altijd extra aandacht getrokken vanwege het feit dat gesproken wordt over een ‘nieuw verbond’ dat God met Juda (en het huis van Israël) zal sluiten. In de Hebreeënbrief (8,7-13) wordt dit thema hernomen en uitgewerkt als een ‘beter verbond’ waarvan Jezus Christus de middelaar is. Maar terecht mag de vraag gesteld worden of bij Jeremia het ‘Nieuwe Verbond’ ook een beter verbond was dan het ‘oude verbond’. Er is hierover veel exegetische literatuur verschenen. De centrale vraag is dan of het Jeremia nu ging om een geheel ‘nieuw verbond’ of een ‘vernieuwd verbond’. Het Hebreeuwse chadasj laat beide vertalingen toe. In een recent artikel verdedigt Nico Riemersma op goede gronden de these dat het nieuwe van dit verbond niet zit in de inhoud van Gods verbond; het gaat om hetzelfde verbond dat God met Juda al van oudsher had gesloten. Het nieuwe is dat God het volk vanaf nu niet meer om zijn zonden zal straffen. Daarvoor gebeurde dat wel, telkens als het verbond verbroken werd. Het verbond zal ditmaal in hun binnenste geschreven worden en ‘Ik zal (voortaan) hun ongerechtigheid vergeven en hun zonde niet meer gedenken’ (v. 34). Dat is de grote belofte die Jeremia als troost aan zijn volksgenoten kan geven. Bij die grote gedachte van Gods wil om te vergeven sluit Psalm 51 aan. De psalmist weet dat God bij machte is hem te vergeven, al is zijn schuld nog zo groot.
Johannes 12
Dat het nieuwe verbond waarover Jeremia spreekt in het lectionarium verbonden wordt met Johannes 12, zal zeker ingegeven zijn met de bekende gedachte dat in Gods nieuwe verbond met Israël ook de heidenvolken besloten zullen worden. In Johannes 12,20 duiken namelijk in Jeruzalem ‘enige Grieken’ op (proselieten of met het jodendom sympathiserende niet-joden). Zij zijn naar Jeruzalem gekomen om in de tempel te bidden. Zij hebben daar over Jezus gehoord. Ze geven te kennen dat ze hem ‘willen zien’. Ze stellen de vraag aan Filippus, die de vraag weer doorspeelt aan Andreas. Zulke trapsgewijze communicatie lijkt sprekend op de wijze waarop destijds ook de eerste leerlingen met Jezus in contact kwamen en geroepen werden (Joh. 1, 35-51). Soms ging dat rechtstreeks, maar even vaak via een andere leerling. Kan het zijn dat Johannes hier inderdaad een nieuwe toestroom van leerlingen voorziet, ditmaal voortkomend uit de heidenen? Jozef Ratzinger wijst in zijn monumentale Jesus von Nazareth op een saillant detail: de genoemde leerlingen dragen toevallig Griekse namen. Openen juist zij voor deze groep de deur naar Jezus (Ratzinger, Jesus von Nazareth II, 33)? Jezus hoort de vraag en ziet dit als een teken dat het moment van de verheerlijking aanstaande is. Klonk tot nog toe steeds dat dat moment er nog niet was, nu is het dan zover.
Verheerlijking blijkt echter wel de weg van het sterven te zijn. Het lijden wordt vergeleken met de weg van de tarwekorrel die in de aarde gevallen ‘sterft’ en leven geeft. Als de Grieken graag Jezus willen ‘zien’ dan zullen zij ook dát moeten ‘zien’. Een verschil tussen een uiterlijk zien en een innerlijk, dieper, zien. Want wie dieper ziet, begrijpt dat alleen wie zijn leven prijsgeeft, zijn leven behoudt. Deze gedachte is heel centraal voor Jezus geweest en we vinden deze ook terug bij de synoptische evangeliën (Mat. 16,24v en par.). Paulus gebruikt eveneens de metafoor van het zaad dat door te sterven leven voortbrengt, beeld van het onvergankelijke leven dat we in Christus ontvangen (1 Kor. 15,36v).
Hieraan deelnemen heet in vers 26: Jezus willen dienen. Dienen betekent navolging. Alleen in de navolging van het kruis, zal ‘mijn dienaar zijn waar ik ben’. Hierin wordt al vooruitgegrepen op de grote rede van Jezus in hoofdstuk 17 waar die eenheid van plaats uitvoerig ter sprake komt, in eenzelfde eenheid van Vader en Zoon.
Het Johannesevangelie kent niet de scène in Getsemane waarin Jezus tot driemaal toe bidt dat de beker van het lijden aan hem voorbij mag gaan. Aan deze aangrijpende en angstwekkende ervaring refereert de epistellezing van deze zondag. Maar ook Johannes brengt deze aanvechting hier ter sprake zij het veel korter (v. 27). Even laat Johannes doorklinken dat het lijden voor Jezus werkelijk een beproeving is, die hij echter weet te weerstaan in een overgave aan de wil van zijn Vader.
De verheerlijking die Jezus dan ten deel valt, is de verheerlijking van de naam: Gods Naam. Het lijkt een reminiscentie aan wat in het jodendom bekend is gebleven als de ‘heiliging van de Naam’ oftewel een aanduiding van het martelaarschap waarbij de dood verkozen wordt boven het verloochenen van God. In de dood van de martelaar wordt Gods Naam verheerlijkt. Zijn bereidheid tot sterven wordt nu al beantwoord door een geluid uit de hemel (vgl. Ps. 29, de donder als stem van God). Dat antwoord is, zoals Jezus zegt, bestemd voor ‘jullie’ en niet voor hem. Nu mag het oordeel over deze wereld (kosmos) gaan (v. 31). En ‘ik zal opgeheven worden boven de aarde’ mag dan verwijzen naar het kruis dat hem zal opheffen boven de aarde, maar het wijst ook woordelijk terug naar het zaad dat ‘in de aarde’ sterft om boven de aarde uit veel vruchten te dragen (v. 24). En die vele vruchten verwijzen op hun beurt naar ‘allen die ik met mij optrek’ (v. 32). Jezus’ weg sluit gemeenschap met allen (!) in, die hij de zijnen noemt.
Dit is het grote wonder waarvan het Johannesevangelie ons geleidelijk bewust maakt. Terwijl de ‘zijnen hem niet wilden ontvangen’ (Joh. 1,11) heeft Jezus juist ‘de zijnen tot het einde toe lief’ (13,1). Ratzinger noemt dit een thuiskomen. ‘Jezus keert niet alleen terug. Hij stroopt het vlees (het zondige menszijn) niet af, maar trekt allen in zich op. De neerdaling betreft het geheel. In zijn nederdaling heeft hij opnieuw de ‘zijnen’ – de grote familie van God – verzameld, hen van vreemden tot de ‘zijnen’ gemaakt’ (Ratzinger, deel II, blz. 73).
Literatuur
Nico Riemersma, ‘JHWH sluit een nieuw verbond (Jeremia 31:31-34)’ in Nederlands Theologisch Tijdschrift 65 (2011) 137-148
Joseph Ratzinger/Benedikt XVI, Jesus von Nazareth, Herder, München, I (2007) en II (2011)
Preekvoorbeeld
Een kerkdienst met gedetineerden is een heel aparte ervaring. De meeste kerkgangers in een gevangenis zijn geen hardlopers, als het gaat om het bezoeken van een kerkdienst. Eigenlijk komen ze er nooit, alleen als ze vastzitten, zoals een van de jongens me toevertrouwde.
De meesten voelen zich dan ook wat onwennig. Maar verschillen deze jongens zoveel van de jongeren buiten de muren van de gevangenis? Jongeren in onze tijd zijn over het algemeen zoekend en vol twijfels als het gaat om religieuze waarden. Elke jongere heeft zo zijn of haar eigen ideeën over God en geloven. Een van de gedetineerden vertelde mij eens hoe hij ‘geloven’ zag.
Geloven is als een rivier, zei hij. Je kunt niet tegelijk op meerdere rivieren varen. Iedereen bevaart zijn eigen rivier. Maar we weten dat alle rivieren in de zee uitmonden. Die zee is God. Zolang je niet met elkaar op dezelfde rivier vaart, moet je respect hebben voor ieders vaartocht, want uiteindelijk zul je bij elkaar komen, bij God.
Een eenvoudig, maar duidelijk beeld in onze multiculturele wereld van moslims en christenen, van gelovigen en niet-gelovigen. Het sprak mij aan, en ik zag voor mij Jeruzalem ten tijde van Jezus, bevolkt door zoekende en vragende mensen. Onder hen waren enkele vreemdelingen, Grieken – zegt Johannes – een volk dus, dat grote denkers heeft voortgebracht.
Het is dus geen vreemde vraag, die ze aan Filippus stellen: ‘Wij zouden graag Jezus spreken’. Ze willen graag iets meer aan de weet komen over die Man uit Nazaret, die zoveel volk trok. Wat is zijn levensinspiratie? Op welk gedachtegoed rust zijn optreden? Welk stelsel van waarden hangt hij aan? Vragen met een filosofische inslag, geheel passend bij hun Griekse denken.
Hun nieuwsgierigheid wordt door Jezus maar karig beloond. Ik zou haast zeggen: ze worden het bos in gestuurd met een weinig begrijpelijk antwoord. ‘Het uur is gekomen, dat de Mensenzoon verheerlijkt wordt’. Ze begrijpen er niets van! Waar heeft deze man het over?
En dan verklaart Jezus op typisch joodse manier, dat wil zeggen: weinig filosofisch, maar heel beeldend, wat hij bedoelt te zeggen.
‘Als de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft hij alleen; maar als hij sterft, brengt hij veel vrucht voort’. Dan begrijpen ook de Grieken dat Jezus hier een heel diepe wijsheid verkondigt.
Televisiebeelden kunnen het vaak in slow motion beeldend weergeven. Een graankorrel in de aarde, die langzaam opzwelt door de inwerking van vocht en aarde om daarna open te barsten zodat er nieuwe kiem ontspruit, nieuw leven. Een merkwaardig geheim: sterven om te leven. Het is deze boodschap die Jezus aan de Grieken te vertellen heeft in de hoop dat zij hem zullen begrijpen. Sterven om te leven.
Inmiddels hebben wij deze boodschap al talloze keren gehoord. Maar hebben wij de boodschap ook begrepen? Ja zeker, zult u misschien antwoorden. Maar eigenlijk is mijn vraagstelling fout. Ik moet u niet vragen of u de boodschap begrepen heeft, dat is zo’n typische Griekse manier van denken. Alsof alleen ons verstand de dingen kan bevatten. Er zijn zoveel dingen die wij mensen alleen met ons hart kunnen ervaren, en die ons verstand nooit zal begrijpen.
Dat iemand alles over heeft om een terminale patiënt nog een leuke muziekavond te bezorgen is iets wat het verstand niet begrijpt maar het hart des te meer.
Er bestaat in Nederland een stichting genaamd: Ambulance Wens, ik meen dat ze in Rotterdam is gevestigd. Deze stichting vervult de laatste wensen van mensen die lijden aan een ongeneeslijke ziekte en niet lang meer te leven hebben. De Stichting probeert die dingen, die voor een terminale patiënt eigenlijk niet meer mogelijk zijn, toch te realiseren.
Dat zij daarvoor met speciaal vervoer en geschoold medisch personeel het halve land moeten doorkruisen, maakt niet uit. Ze dóen het, con amore. Petje af voor zulke organisaties. Zij maken waar, waar het hart haar eigen redenen heeft, ook al zegt het verstand: ‘dat moet je niet doen! Dat kunnen die mensen niet meer aan!’
Zouden ze dat ook niet van Jezus gezegd hebben? Dat moet je niet doen! Dat is verloren energie! De mensen begrijpen je toch niet! Jezus was iemand die zoveel van zijn leven hield, dat hij zijn leven voor anderen durfde te geven. En velen zijn hem nagevolgd. Een mens die kan liefhebben, heeft niets te verliezen, zelfs zijn leven niet.
Wim Reedijk, inleiding
Arie Wester ofm, preekvoorbeeld