- Versie
- Downloaden 67
- Bestandsgrootte 491.92 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 31 juli 2019
- Laatst geüpdatet 15 januari 2021
29 maart 2015
Palm- of Passiezondag
Lezingen: Mar. 11,1-10 (Joh. 12,12-16); Jes. 50,4-7; Ps. 22; Fil. 2,6-11; Mar. 14,1(15,1-39 –15,47 (B-jaar)
Inleiding
De lezingen van deze zondag blikken vooruit naar de week die voor ons ligt. In het intochtsverhaal klinkt de afwijzing die Jezus in Jeruzalem wacht al door. Het passieverhaal volgt Jezus op een weg die steeds eenzamer wordt, en eindigt in grote verlatenheid. De lezingen uit Jesaja en Filippenzen becommentariëren als het ware het lijden van Jezus waarbij de eerste de nadruk legt op vertrouwen op en de tweede op trouw en overgave aan God. Ik kies ervoor de lezingen uit Marcus uitvoerig te bespreken. Voor een inleiding op de andere passages verwijs ik naar de bijdrage van Yvonne van den Akker-Savelsbergh in TvV 85,2.
Marcus 11,1-11
Hoewel het lectionarium de lezing tot de eerste tien verzen van het hoofdstuk beperkt, neem ik het elfde vers mee omdat het voor de duiding van het geheel onmisbaar is.
Jezus is zijn leerlingen voorgegaan op weg naar Jeruzalem (vgl. 10,32), nu nadert men het reisdoel. Alleen de dorpjes Betfage (‘huis van onrijpe vijgen’, een vooruitwijzing naar de passages over de vervloeking van de vijgenboom, 11,12vv.20v?) en Betanië bij de Olijfberg scheiden het gezelschap nog van de heilige stad. Jezus stuurt twee leerlingen vooruit (vgl. 6,7; 14,13) met de opdracht om in een van de genoemde dorpen een ezelsveulen te gaan halen waarop hij zijn tocht naar Jeruzalem kan voortzetten. Het waarom van deze manoeuvre (Jezus heeft tot nu toe enkel te voet gereisd) blijkt uit de beschrijving van het dier: het staat vastgebonden aan een deur langs de weg en er heeft nog nooit een mens op gezeten.
Het eerste kenmerk verwijst naar Genesis 49,11 (in de versie van de lxx) waar van Juda wordt voorzegd dat hem ’geen heerser zal ontbreken tot op de dag dat wat voor hem bestemd is, zal komen. Hij is de degene op wie de volken wachten. Hij bindt zijn ezelsveulen aan een wijnstok…’
Het tweede kenmerk, dat geen mens op het rijdier heeft gezeten, wijst waarschijnlijk op het gebruik dat het rijdier van een koning door geen ander bereden mag worden (m.Sanhedrin 2,5). Het Griekse woord voor ezelsveulen (poolos) wordt ten slotte gebruikt in Zacharia 9,9-10, een passage die de intocht in Jeruzalem beschrijft van de eschatologische koning die zal heersen over de hele wereld (zie mijn inleiding op deze passage in TvV 86,4).
Ons verhaal over Jezus die de laatste kilometers naar Jeruzalem aflegt op de rug van een ezelsveulen roept dus het beeld op van de intocht van een koning (vgl. 1 Kon. 1,33.38 waar Salomo op Davids ezel wordt gezet om vervolgens tot koning te worden gezalfd). De (koninklijke) waardigheid van Jezus wordt nog nader onderstreept door de mantels die de leerlingen op de rug van het rijdier leggen alvorens hij erop gaat zitten en die door omstanders op de weg worden gelegd waarover hij voorttrekt (vgl. 2 Kon. 9,13). Het gebruik van twijgen en het gezang maken ook deel uit van de intochtsprocessie van koningen en veroveraars (zie bv. 1 Makk. 13,51). In de Grieks-Romeinse wereld was het doel van zo’n intochtsprocessie de tempel van de lokale god. Daar nam de koning of veldheer de stad definitief in bezit door het brengen van een offer.
De mensen die Jezus begeleiden, roepen hem woorden toe uit Psalm 118,26 en identificeren hem zo als ‘hij die komt in de naam van de Heer’ (v. 9). Maar ze scanderen ook het messiaanse koninkrijk van David waarop hun hoop is gevestigd. Ze zien Jezus blijkbaar als de davidische koning, de messias die de belofte van een hersteld koninkrijk zal inlossen. Of Jezus dat zelf ook zo zag, mag men betwijfelen. Hij had tot driemaal toe een ander scenario voorspeld (8,31; 9,31; 10,33v) en zal nog afstand nemen van het beeld van de messias als een nieuwe David (12,35vv). Het koningschap van Jezus zal van een andere aard zijn en niet in Jeruzalem gevestigd worden (vgl. 14,62; 15,2). Vers 11 wijst daar al op: pas hier wordt vermeld dat Jezus Jeruzalem binnengaat. De ‘intocht in Jeruzalem’ vindt blijkbaar plaats buiten de stadsmuren; in deze stad staat Jezus weinig goeds te wachten!
Ten slotte gaat Jezus wel naar de tempel, maar doet daar niet meer dan rondkijken. Waar de Grieks-Romeinse koning of veldheer de stad in handen nam door een offer te brengen, doet Jezus dat niet. Hij verlaat de tempel, waar hij geen ‘thuis’ maar een rovershol aantreft (11,17) en keert terug naar Betanië. Zijn optreden in de tempel op de volgende dag, komt niet onverwacht (11,15-17; vgl. Zach. 14,21). Dat Jezus wordt gezalfd in Bethanië tot koning, maar dan wel een lijdende, en nog wel door vrouw (14,3-9), is na dit alles ook minder opzienbarend dan het lijkt.
Marcus 14,1–15,47
Het lijdensverhaal van Jezus in de versie van Marcus wordt gekenmerkt door een grote soberheid. Het is een korte maar krachtige vertelling die nog duidelijk de sporen vertoont van de mondelinge verteltraditie waaruit ze is voortgekomen. De opeenvolgende episodes beschrijven elk een stap of gebeurtenis (niet zelden in een drietrapsontwikkeling) in de lange verhaalketen, ze zijn compact en kennen nooit meer dan twee hoofdpersonages. Naast een ordening in de tijd, worden de verschillende episoden met elkaar verbonden tot een geheel door een netwerk van verbindingen bestaande uit vooruit- en terugblikken, waardoor het verhaal zijn betekenis en diepte verkrijgt. Bovendien omgeeft de evangelist bewust bepaalde episodes door andere, waardoor er een soort sandwich ontstaat waarbij de belendende scènes de centrale scène extra diepte geven. In de nu volgende beschrijving zal ik met name stilstaan bij (1) het gebruik van het Eerste Testament in de beschrijving van de gebeurtenissen, (1) de nauwkeurige toepassing van titels op Jezus, en (3) het door Marcus vaardig geschetste proces van falen van de leerlingen dat uitmondt in de ultieme verlatenheid van Jezus op het moment van zijn sterven.
[14,1-10; de opmaat: trouw en verraad]
Het verhaal begint met de mededeling dat de belangrijkste tegenstanders van Jezus definitief besluiten om hem uit de weg te ruimen (vgl. 3,6; 11,18; 12,12). In een eerste vooruitblik wordt duidelijk dat men Jezus buiten het zicht van de menigte gevangen wil nemen.
Vervolgens wordt het verhaal verteld van een vrouw die Jezus zalft in het huis van ene Simon de melaatse (vv. 3-9). Opvallend is dat deze scène zich afspeelt in Betanië, Jezus’ uitvalsbasis voor zijn bezoeken aan Jeruzalem (vgl. 11,1.11v). Met het uitgieten van de kostbare olie over het hoofd van Jezus, wordt impliciet het beeld opgeroepen van de zalving van koningen in het oude Israël (zie bv. 1 Sam. 10,1). Men zou hier dus een zalving van Jezus kunnen zien tot koning (vgl. 15,26.32) die niet plaatsvindt in Jeruzalem, maar in het huis van een melaatse, en nota bene door een vrouw. Het zijn outcasts als deze die als eerste binnengaan in het koninkrijk van God dat geen koninkrijk van mensen is (2,17; 10,25-31). Jezus legt echter de nadruk op een andere uitleg van het ritueel: de vrouw balsemt hem met het oog op zijn begrafenis (na zijn sterven zal hij, omdat de sabbat op aanbreken staat, ongebalsemd in het graf worden gelegd). De vrouw heeft een goede daad verricht, ze heeft gedaan wat ze kon (vgl. 12,44) en zal daarom herinnerd blijven. Ze wordt door Marcus gepresenteerd als een voorbeeldig leerling, die in tegenstelling tot de twaalf de lijdensvoorspellingen van Jezus heeft begrepen en weet welke weg hij als koning en messias te gaan heeft.
Het verhaal van de zalving wijst dus in z’n geheel vooruit op wat komen gaat. Bovendien heeft Marcus deze scène ingeklemd tussen twee korte passages waarin Jezus’ opponenten zijn dood beramen. In de tweede daarvan staat Judas centraal, die ook hier getypeerd wordt als ‘een van de twaalf’. Daarmee krijgt zijn optreden een extra lading en wordt het contrast met de anonieme vrouwelijke volgeling versterkt.
[14,12-31; het laatste avondmaal: verbondenheid te midden van afvalligheid]
Dit gedeelte opent met een passage over de voorbereiding van het paasmaal (14,12-16). Afgezien van de overeenkomsten die deze scène vertoont met de voorbereiding van de intocht (11,1-6), wil hier vooral aangetoond worden dat Jezus’ voorzeggingen betrouwbaar zijn en volledig uitkomen. In het volgende zal Jezus ingrijpende gebeurtenissen voorzeggen. De belangrijkste scène in dit deel over het laatste avondmaal is opnieuw ingeklemd tussen passages die een contrasterende context bieden. In de eerste passage (14,17-21) kondigt Jezus het verraad door een van de twaalf aan. Al mag dat conform de schriften zijn, het doet niets af aan het onthutsende feit dat een van Jezus’ intimi zijn meester verraadt en de verantwoordelijkheid daarvoor volledig te dragen heeft.
Tijdens het paasmaal grijpt Jezus twee symbolen aan om zijn persoon en zijn missie te duiden. In een brood drukt hij zijn identiteit uit. In het evangelie is het brood daar al eerder mee in verband gebracht (zie vooral 8,14.17-21; 6,52) en de woorden die Jezus spreekt tijdens de maaltijd herinneren aan de twee wonderbare spijzigingen die eerder hebben plaatsgehad (6,41; 8,7). Jezus is gekomen om hen die hongeren naar vrede en gerechtigheid, naar vergeving, ommekeer, geen uitsluiting maar insluiting, kortom: naar Gods rijk, te voeden met het brood dat hijzelf belichaamt. En getuige het verhaal over de tweede spijziging en over de Syrofoenisische vrouw mogen ook de heidenen met dat brood gevoed worden, al is het maar met de kruimels (zie 8,1-9; 7,27-30). Zoals doorheen heel het evangelie verbindt Jezus deze messiaanse missie met het lijden dat op zijn weg komt. Dat lijden drukt hij uit in het drinken van de beker (vgl. 10,38-39; 14,36). Het verbond dat Jezus met zijn leerlingen viert houdt deelname in aan zowel het brood als de beker.
In de tweede flankerende passage (14,27-31) wordt deze deelname direct in een ander daglicht geplaatst wanneer Jezus voorzegt dat de leerlingen, en Petrus in het bijzonder, ten val zullen komen. Deze korte passage is door Marcus op meesterlijke wijze gecomponeerd rondom de onthutsende voorzegging van Petrus’ verloochening:
Allen zullen ten val komen (v. 27)
Ook al komen allen ten val, niet ik! (v. 29)
Voorspelling verloochening door Petrus (v. 30)
Al moet ik samen met u sterven, u loochenen, niet ik! (v. 31a)
Allen zeiden dat (v. 31b)
Jezus voorspelt dat de leerlingen hem in de steek laten met een citaat uit Zacharia 13,7. Opvallend is dat er in de versie van Zacharia sprake is van een oorzakelijk verband (Sla de herder, zodat de schapen verstrooid worden...). Dat verband legt Marcus niet; het lijden dat Jezus overkomt is er niet de oorzaak van dat de leerlingen hem in de steek laten, ze laten het zelf afweten. Ten slotte bevat ook deze passage een vooruitwijzing: met het in de steek laten van Jezus is het verhaal niet af. Hij zal hen ook na zijn opstanding voorgaan (vgl. 10,32) naar Galilea. De weg van Jezus en van zijn leerlingen eindigt niet in het lijden en de dood (zie ook 16,7).
[14,32-52; van vertwijfeling naar standvastigheid]
Er volgen twee scènes die Jezus op zeer verschillende wijze tonen. In de eerste zien we zijn angst en in de tweede zijn standvastigheid over wat hem te wachten staat. De scène in Getsemane (14,32-42) toont niet alleen Jezus’ worsteling maar ook die van zijn belangrijkste leerlingen. Terwijl de rest van de twaalf achterblijft, neemt Jezus Petrus, Jakobus en Johannes mee. Deze drie zijn getuige van de meest belangrijke momenten van Jezus’ optreden (zie 5,37; 9,2; 13,3). De opdracht die Jezus hen geeft, roept het slot van zijn toespraak over het eind der tijden op: ‘Weest waakzaam (13,33.35.37), … zodat [de heer des huizes als hij onverwacht komt] je niet in slaap vindt.’ (13,35v). Maar precies dat waarvoor Jezus waarschuwt, gebeurt, en wel drie keer. Terwijl Jezus tot zijn vader bidt, vallen de drie in slaap, en tonen zich daarmee geenszins waakzaam nu ‘het uur’ nabij is. Het gebed tekent Jezus zowel in zijn angst als zijn trouw. Hoewel hij het lijden (de beker) het liefst aan zich voorbij ziet gaan, weegt voor hem de trouw aan zijn vader zwaarder (vgl. 8,33). Aan het eind van de aangrijpende scène, zien we een vastberaden Jezus uit de innerlijke strijd tevoorschijn komen; ‘het uur’ is gekomen (vgl. 13,32) en Jezus gaat zijn lot tegemoet.
In de tweede scène (14,43-52) wordt Jezus’ gevangenneming verhaald. Opmerkelijk is hoe Judas opnieuw (of nog steeds?) getypeerd wordt als ‘een van de twaalf’ (vgl. 14,10; 3,19). Jezus wijst op de lafheid van een arrestatie in het geheim, terwijl hij openlijk is opgetreden en niemand toen een vinger naar hem uit durfde te steken, wat hij duidt als in overeenstemming met de schriften (14,49). Hiermee doelt hij waarschijnlijk op de brede traditie van het heimelijk uit de weg ruimen van kritische profeten en Godgetrouwen en niet op een specifieke Bijbelpassage. Nu Jezus met geweld wordt overmeesterd, vluchten de leerlingen weg (met nadruk op ‘allen’) waarmee de voorzegging uit 14,27-31 wordt vervuld. Opmerkelijk is wat er nog verteld wordt over een jongeman die Jezus is gevolgd. Hij wordt gegrepen en vlucht naakt weg met achterlating van zijn linnen doek (14,51v). Deze jongeman wordt wel gezien als beeld voor Jezus’ volgelingen die alles (op een doek om het lijf na) achtergelaten hebben om Jezus te volgen (10,28), maar in deze dreigende situatie op de vlucht slaan (vgl. 4,16-17). Ze worden, met een mogelijke toespeling op Amos 2,16, getekend als ‘helden op sokken’. Het kan ook een vooruitblik zijn op wat komen gaat: men meent Jezus wel in de greep te hebben, maar hij zal uiteindelijk ‘ontsnappen’ met achterlating van de linnen doek waarin hij begraven was (15,46).
[14,53-72; getuigenis van Jezus en van Petrus: het leven redden of verliezen?]
Opnieuw volgt een tweeluik waarin de getuigenissen van Jezus in het paleis van de hogepriester en van Petrus op de binnenplaats een schril contrast vormen: Jezus blijft trouw aan zichzelf en zijn missie en dat leidt zijn sterven in, terwijl Petrus Jezus verraadt en zo zijn leven behoudt (vgl. 8,34v). De verzen 53-54 tekenen de situatie waarbij van Petrus vermeld wordt dat hij ‘op een afstand volgt’, een indicatie voor de verwijdering die gaande is en nu zijn beslag krijgt (Ps. 38,12)? In 14,55-65 wordt het verhoor van Jezus voor het Sanhedrin verteld. Tegenover de vele valse verklaringen (vgl. Ps. 27,12; 35,11-12) doet Jezus er het zwijgen toe (vgl. Jes. 53,7). Op de vraag van de hogepriester of hij de ‘messias, de zoon van de gezegende’ is (14,61) geeft Jezus een bevestigend antwoord. In het evangelie is hij al eerder ‘messias’ (8,29; 1,24) en ‘zoon van God’ (1,1.11; 3,11; 5,7; 9,7) genoemd, maar wilde Jezus dat dit niet bekend werd. Nu het lijden een aanvang neemt, worden deze titels volop van toepassing op Jezus, die er nog een derde titel aan toevoegt: ‘mensenzoon’ die zowel met zijn noodzakelijke lijden (vgl. 8,31; 9,31 en 10,33v) als met zijn opstanding (vgl. 13,26; 8,38) verbonden is. Jezus’ bevestigende antwoord is voor het hele Sanhedrin (‘allen’; v. 64) voldoende voor de doodstraf (vgl. Wijsh. 2,20).
Terwijl Jezus verhoord en mishandeld wordt (vgl. Jes. 50,6; Wijsh. 2,19), wordt Petrus ook tot driemaal toe tot een getuigenis gedwongen omdat hij herkend wordt als een die ‘bij Jezus van Nazaret was’ (v. 67). Tot driemaal toe, zich daarbij steeds verder naar buiten toe bewegend (zie v. 68), en met oplopende heftigheid, ontkent Petrus Jezus te kennen (vgl. 8,29!), waarmee de laatste en belangrijkste leerling Jezus in de steek laat. Vanaf nu staat Jezus er alleen voor. Hiermee is de rol van de leerlingen echter niet uitgespeeld noch worden zij op hun beurt door Jezus in de steek gelaten. Dat zal blijken in 16,7 waar aan de vrouwen bij het lege graf verteld wordt dat ze ‘aan de leerlingen en aan Petrus’ moeten vertellen dat Jezus hen naar Galilea voorgaat, waar ze hem zullen zien. De weg van de navolging gaat dus verder na Jezus’ opstanding.
[15,1-20; Pilatus zwicht voor de menigte: van koning tot crimineel]
Er volgen twee scènes die we al tegenkwamen bij het verhoor door de hogepriester: eerst verhoor door Pilatus (15,1-15) en vervolgens mishandeling (15,16-20). Wat vooral opvalt is dat in dit verhoor door het politieke gezag, de politiek geladen titel ‘koning van de Joden’ een hoofdrol vervult. De religieuze autoriteiten volgen een slimme strategie om Pilatus op hun hand te krijgen. De titels waarop zij Jezus veroordeelden worden niet gebruikt in de beschuldigingen, maar wel een politieke titel waarvan men weet dat de procurator er gevoelig voor is. Op de vraag van Pilatus of hij de koning van de Joden is, antwoordt Jezus op dubbelzinnige wijze, bevestigend noch ontkennend. De evangelist maakt duidelijk dat Pilatus overtuigd is van Jezus’ onschuld, maar dat hij zwicht voor de druk van het volk dat – daartoe opgehitst door de hogepriesters – Jezus gekruisigd wil zien. De lijdensweg van Jezus blijkt ook in te houden dat hij, de rechtvaardige, wordt ‘ingewisseld’ voor Barabbas, een crimineel (vgl. Jes. 53,12). Daarmee wordt nog eens onderstreept wat Jezus al eerder heeft gezegd: dat de tempel (inclusief de overheden die daar hun zetel hebben) een hol van bandieten is geworden (11,17). Ook de daaropvolgende mishandeling (net als eerder bestaande uit bespuwen, slaan en bespotten) cirkelt rond de politieke titel ‘koning van de Joden’ (men trekt Jezus een koningsmantel aan), waar die na het eerdere verhoor door de hogepriester om religieuze titels draaide (profeet, blinddoek; 14,65). Vergeleken met het verhoor door de hogepriester ontbreekt hier een derde scène die analoog is aan de verloochening door Petrus. De afwezigheid ervan onderstreept nog maar eens dat de leerlingen definitief uit het blikveld zijn verdwenen.
[15,21-47; kruisiging, dood en begrafenis: zien en niet zien]
Het lijdensverhaal volgens Marcus besluit met drie scènes (15,21-32; 15,33-38 en 15,39-47), waarvan de middelste Jezus’ sterven in uiterste verlatenheid verhaalt. In de voorafgaande scène wordt Jezus door een drietal personages bespot: voorbijgangers, de hogepriesters en schriftgeleerden en ten slotte de twee samen met hem gekruisigde misdadigers. Terwijl ze Jezus aan het kruis zien hangen maken ze bijtende opmerkingen over hem, waarvan het ironische is dat ze grotendeels waar zijn. Hij zal in zekere zin de tempel afbreken en er in drie dagen een nieuwe voor in de plaats zetten (15,29). Hij is de messias, de koning van Israël (15,32; de laatste is in tegenstelling tot ‘koning van de Joden’ een religieuze titel) en hij heeft anderen gered (vgl. 5,34; 6,56; 10,52). Maar zichzelf redden, waartoe men Jezus maant, kan hij niet, al was het maar omdat hij daarmee zijn zending niet trouw zou blijven (vgl. 8,34vv). Zijn bespotters zien hem wel, maar zijn tegelijk blind en zien niet in wie hij is.
De scène die volgt op Jezus’ dood toont een aantal buitenstaanders die hem ook zien sterven, maar wel in lijken te zien wie hij is. De centurio, een heiden en nota bene verantwoordelijk voor Jezus’ executie, ziet hoe Jezus sterft wat hem de uitspraak ontlokt dat deze mens werkelijk een zoon van God was (15,39; vgl. Wijsh. 5,5). Wat de centurio gezien heeft en hem tot deze uitspraak brengt, wordt niet gespecificeerd, maar ik vermoed dat het te maken heeft met Jezus’ trouw aan zijn vader in deze situatie van ultieme (god)verlatenheid. De vrouwen, die het gebeurde van iets verder af hebben gezien, blijken niet alleen volgelingen van Jezus te zijn geweest tijdens zijn optreden in Galilea, maar hem toen ook te hebben onderhouden. In tegenstelling tot de twaalf zijn zij er tot het eind bijgebleven. Zij zullen de eerste getuigen worden van Jezus’ opstanding (16,1-8). Een derde persoon wordt nog toegevoegd aan het groepje dat Jezus met andere ogen bekijkt dan zijn honers: Jozef van Arimatea, lid van de raad die leefde in verwachting van de komst van Gods koninkrijk, weer een buitenstaander dus uit een onverwachte hoek. Hij durft het risico aan zich met de gekruisigde Jezus in te laten en zorg te dragen voor diens begrafenis.
De centrale scène over de kruisiging wordt door Marcus verteld aan de hand van beelden uit het Eerste Testament: het dobbelen om Jezus’ kleding na zijn kruisiging (15,24) roept Psalm 22,19 op, het hoofdschuddend lasteren door de voorbijgangers (15,29) een ander vers uit deze psalm (22,7), en in de hoon dat Jezus nu machteloos aan het kruis hangt en dat er niemand is die hem redt (15,29-32.36) klinkt Wijsheid 2,18.20 mee. Het hoogtepunt van de centrale scène, tevens de climax van het hele passieverhaal, is vervat in de woorden van Psalm 22,2 die Jezus met luide stem uitroept, woorden die zowel zijn uiterste verlatenheid verwoorden als zijn vertrouwen op God als de enige die hem zal redden (Ps. 22,25). Wanneer Jezus de geest geeft (letterlijk: uit ademt), scheurt het voorhangsel in de tempel in tweeën en volgt de belijdenis van de centurio (15,37vv). Deze opeenvolging van gebeurtenissen vormt een inclusie met wat er voorgevallen is toen Jezus’ missie begon: uit het water van de Jordaan omhoog komend, zag hij de hemelen opengescheurd, de geest als ware het een duif neerdalen in hem, en klonk een stem die hem ‘zoon van God’ noemde (1,10v). Jezus’ optreden is ten einde, hij wordt officieel dood verklaard (15,44v) en zijn lichaam in een graf gelegd met een grote steen ervoor. De vrouwen zien toe waar zijn graf is, zodat ze het lichaam op de dag na de sabbat, op de derde dag, kunnen balsemen. Jezus’ lijden en dood zijn verlopen zoals hijzelf tot drie maal toe heeft voorzegd (8,31; 9,31; 10,33v). De lezer zal zich herinneren dat elk van die voorspellingen eindigde met de woorden dat hij na drie dagen zal opstaan…
Literatuur
van den Akker-Savelsbergh, Exegetische inleiding bij Jesaja 50,4-7 en Filippenzen 2,6-11 in TvV 85,2 (2013), 77-78
Lammers, Exegetische inleiding bij Zacharia 9,9-10 in TvV 86,4 (2014), 187-189
Donald Senior, The Passion of Jesus in the Gospel of Mark (Wilmington: Michael Glazier, 1984)
Preekvoorbeeld
Met de wijding van de palmen en ons meedoen in de palmprocessie zijn we met Jezus de Goede Week begonnen. Een week die ons meer dan stil maakt, want we gaan grote gebeurtenissen gedenken, waar God en ook wijzelf bij betrokken zijn. De laatste dagen uit het leven van Jezus van Nazaret, en het werk van onze verlossing. Wij denken daar weinig aan. Deze week zouden we het toch moeten doen, uit pure dankbaarheid. De heilige Franciscus van Assisi deed dat wel. Gedurende heel zijn leven. Iedere keer als hij een kerk binnen ging bad hij: ‘Heer Jezus Christus, wij aanbidden u hier en in alle kerken die over de hele wereld zijn, en wij bedanken u omdat gij door uw heilig kruis de wereld hebt verlost.’ En hij heeft zijn broeders gevraagd en opgedragen dit ook te doen.
De palmwijding en de palmprocessie vormen de toegang tot de Goede Week. Het passieverhaal dat daarna wordt gelezen, is bedoeld als leidraad doorheen heel de komende week. Het is het verhaal van de evangelist Marcus. Marcus is de eerste evangelist die een lijdensverhaal schreef. Wat mondeling in de jonge Kerk leefde werd door hem op schrift gesteld. Volgens vele exegeten zijn brokken van die mondelinge overlevering nog te herkennen in zijn literatuur. Maar het is ook zo dat hij er duidelijk zijn stempel heeft opgedrukt. Wie hem aandachtig leest ontdekt een bevlogen apostel, die niet alleen over de lijdende Messias schrijft, maar ook over de Christus die in de wereld moest komen.
Hij schrijft voor een Kerk in de vervolging. Hij schrijft over de kruisdood van Jezus van Nazaret, de Messias, de Zoon des Mensen, opdat de nog kersverse gelovigen in de dood van de Meester sterkte zouden vinden. En Marcus doet het met verve.
In zijn boek ‘Het verhaal gaat…’ volgt de auteur Nico ter Linden Marcus die met Jezus acht dagen Jeruzalem beleeft. Als we het passieverhaal herlezen, is het goed dit in het achterhoofd te houden.
Er gebeurt zoveel in die week. De lijdensweek. Voor de aandachtige lezer is het ook echt een ‘leer’-week.
Het begint met Palmzondag, het gebeuren dat we vandaag gedenken. Bij het dorpje Betfage, ‘het dorp van de onrijpe vijgen’ – onthoudt dat, want daarmee begint morgen, de tweede dag – stuurt Jezus twee van zijn leerlingen er op uit om een ezeltje te gaan ophalen. En ze bevinden alles zoals Jezus het had voorzegd, en dat verheugt hen. Gezeten op dat ezeltje, rijdt Jezus later Jeruzalem binnen. Het is niet zomaar een verhaal over een ezeltje, het is een verwijzing naar de koning van de eindtijd waarover de profeet Zacharia profeteerde.
Met het zoeken naar vijgen begint de tweede dag. Maar aan de boom zijn er geen te vinden. Het is een vast thema bij de profeten, het zoeken naar vruchten die verwacht worden, maar er niet zijn. Denk aan de parabel van de wijngaard, die alleen maar bocht voortbracht. Na dat vijgendebacle gaat Jezus, in het verhaal van Marcus, naar de tempel om er de kooplieden uit te drijven. Want de tempel brengt ook niet de vruchten voort die er van worden verwacht.
Die vruchteloosheid helpt ons het passieverhaal op onszelf te betrekken. Het zal ons helpen inzien dat Jezus zijn lijdensweg is gegaan ook voor mij. Voor ons. Waar bijvoorbeeld Jezus zijn drie topleerlingen in de hof van Olijven vraagt om met hem te waken en te bidden en niet te slapen, en ze drie keer toch slapende vindt, kan dat mij en ieder die dit leest, wakker schudden, ‘want de Heer komt op een uur dat wij hem niet verwachten.’
Misschien dat zo onze overwegingen in deze Goede Week vruchtbaar zijn, en dat we met het beeld van de lijdende Christus voor ogen ons bekeren. Het passieverhaal van Marcus biedt vele kansen, laten we ze grijpen, keer op keer.
En laten we met Sint Franciscus van Assisi dankbaar zijn. ‘Heer Jezus, wij danken u omdat gij door uw heilig Kruis de wereld hebt verlost. En ook mij!’
Hans Lammers, inleiding
Jan Moriaux ofm, preekvoorbeeld