- Versie
- Downloaden 21
- Bestandsgrootte 298.33 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 31 juli 2019
- Laatst geüpdatet 8 februari 2021
6 april 2015
Paasmaandag
Lezingen: Hand. 2,14.22-32; Ps. 16; Mat. 28,8-15 (B-jaar)
Inleiding
Eerste lezing: Handelingen van de Apostelen 2,14.22-32
Tijdens de Paastijd wordt als eerste lezing semicontinue het boek Handelingen van de Apostelen gelezen, omdat hierin verhaald wordt hoe het na Jezus’ opstanding verder gaat met zijn volgelingen. Het boek valt in tweeën uiteen: in de hoofdstukken 1-12 is Petrus de hoofdfiguur als de apostel van de joden, in de hoofdstukken 13-28 Paulus als de apostel van de heidenen. De gebeurtenissen rond Petrus en die rond Paulus verlopen parallel: wat de ene apostel meemaakt, maakt ook de andere apostel mee. Richt Petrus een lamme op (3,1-10), zo Paulus ook (14,9v). Geneest Petrus zieken (5,12-16), Paulus eveneens (19,11v). Treedt Petrus op ten overstaan van tovenaars (8,9-25), evenzo Paulus (13,6-12). Wekt Petrus een dode op (9,36-43), dan doet Paulus dat evengoed (20,7-12). Petrus wordt uit de gevangeniskerker bevrijd (12,1-19) en zo eveneens Paulus (16,19v). De parallellie wordt echter niet gerealiseerd wat het Pinksterfeest betreft. Het petrinische Pinksterfeest wordt uitvoerig verhaald in 2,14-40, maar het Pinksterfeest voor alle volkeren, het paulinische Pinksterfeest, staat nog open. Het is in Handelingen wel heel nabij. Klaas Touwen: ‘Zo zal, belooft Handelingen 20,16, op het petrinisch Pinksteren nog een paulinische Pinksterdag volgen.’
In de Pinksterpreek van Petrus spelen twee grote Schriftcitaten een cruciale rol. Het eerste citaat in de verzen 17-21 is ontleend aan Joël 2,28-32 (Willibrord en NBV 3,1-5a), het tweede in de verzen 25-28 aan Psalm 16,8-11.
Het Joëlcitaat heeft twee aanknopingspunten aan de Pinkstersituatie waarin Petrus optreedt. Enerzijds gaat het over de uitstorting van de Geest van God in de laatste dagen. Deze eindtijd is volgens Handelingen aangebroken in de opwekking van Jezus als Gods definitieve ja in de mensenwereld, zó definitief en overtuigend dat ook de heidenen tot geloof kunnen komen, zoals het tweede deel van Handelingen uitvoerig vertelt. Anderzijds spreekt het Joëlcitaat over wie er gered zullen worden: ‘een ieder die de Naam van de Heer aanroepen zal, zal gered worden’. Eerst vanuit deze Naam van de Heer kan Petrus Jezus ter sprake brengen. Als je wilt begrijpen wat de Naam van de Heer inhoudt, moet je luisteren naar de geschiedenis van Jezus.
Petrus weet deze overgang te bewerkstelligen door het woord ‘Jeruzalem’ weg te laten uit het Joëlcitaat. De rol van Jeruzalem krijgt daardoor gestalte in de geschiedenis van Jezus, waarvan het hoogtepunt in dood en opstanding zich immers in Jeruzalem afspeelt.
In een korte schets tekent Petrus het leven van Jezus: een man, gezonden door God –zoals te zien aan de tekenen die hij verrichtte – die trouw bleef aan God, ook toen hem dat de dood aan het kruis bracht. Deze trouw van Jezus, de Nazoreeër, dat wil zeggen de door gelofte aan God verbondene, vraagt om een antwoord van trouw van de kant van God. Het is onmogelijk dat het verhaal van Jezus afgelopen zou kunnen zijn met diens gewelddadige en onrechtvaardige dood, immers: ‘Een ieder die de Naam van de Heer aanroepen zal, zal gered worden.’
Het antwoord van God is de opwekking van Jezus. Hier gebruikt Petrus het psalmcitaat, waar de psalmist bidt: ‘Gij zult mij niet overlaten aan de onderwereld, gij zult mij geen bederf laten zien, maar gij zult mij wegen ten leven doen kennen.’
Petrus legt deze woorden als het ware Jezus zelf in de mond. Daarmee wordt het gebed van Psalm 16, volgens het opschrift een kleinood van David, tot gebed van de zoon van David. Op deze wijze bewerkt Petrus nog een effect. Het Psalmcitaat ziet immers terug op de crisis van dood en graf. Daarmee zijn de woorden van de psalm de woorden geworden van de verrézen Jezus. Het antwoord van God op Jezus’ trouw in opwekking tot over de dood heen is zo waarheid geworden dat Jezus sprekend opgevoerd wordt als Opgestane.
Daarbij merkt Petrus schalks op dat het graf van de psalmdichter David nog steeds bestaat, maar het graf van Jezus is blijkbaar een ander verhaal…
Na zijn preek nodigt Petrus zijn toehoorders uit eveneens een beroep te doen op de Naam van de Heer en zich te laten dopen op de Naam van Jezus Christus (vv. 37-40).
Tweede lezing: Matteüs 28,8-15
In het Paasoctaaf worden de evangelieverhalen gelezen die verhalen over de gebeurtenissen na de ontdekking van Jezus’ opstanding. In de evangelielezing van Paasmaandag staat de leegheid van het graf centraal.
Grafleegheid is geen bewijs voor de opstanding, het is er de consequentie van. De opstanding is alleen grijpbaar in de ontmoeting met de verrezen Heer. Als vervolg op het evangelieverhaal in de Paasnacht verhaalt Matteüs hoe het de vrouwen bij het graf verder vergaan is. Ze zijn op weg naar de leerlingen om hen het nieuws te vertellen. In hun haast komen ze iemand tegen, van wie de evangelist vertelt dat het Jezus is. Van Jezus gaat de ontmoeting uit door heel eenvoudig gedag te zeggen. Juist aan de ander zien en groeten herkennen de vrouwen Jezus.
Jezus zegt niet: ‘Ik ben Jezus’. Dan zou hij slechts zichzelf ter sprake brengen. Hij zegt: ‘Weest gegroet’, dat betekent ‘Hallo’. Hij brengt de ander ter sprake en zo opent hij de ontmoeting. Juist in de ontmoeting wordt de Levende tastbaar en wordt de ander tot getuige van de opstanding (vergelijk ook het woord ‘getuige’ in Hand. 2,32).
Waar de ontmoeting niet tot stand komt, vormt zich een leugenverhaal. De soldaten waren ook op het toneel toen de vrouwen het graf bereikten. Zij vormden het tegenbeeld van Jezus: terwijl de dode Jezus de Opgewekte is, blijken de levende soldaten als doden te zijn (v. 4). Soldaten die slapen (v. 13), is een contradictie. Het kost niet veel moeite om het leugenverhaal te doorzien. Maar dan is er altijd nog een ander middel: geld. Zoals de religieuze leiding geld uitgaf aan een leerling van Jezus om tegen Jezus op te kunnen treden (26,14vv), geeft zij nu geld uit aan de soldaten van Pilatus om opnieuw tegen Jezus te kunnen handelen.
Bijzondere aandacht vraagt vers 15b: ‘dit verhaal is onder de joden verder verteld tot op de dag van vandaag’. Het vers heeft een notoire antisemitische receptiegeschiedenis. De Paassequentie heeft daar nog een echo van in de versregel ‘geloof toch veel eerder enkel Maria waarachtig, dan heel de schare der liegende joden’, een versregel die sinds het Tweede Vaticaans Concilie niet meer gezongen wordt. De vraag is evenwel waar het aanwijzend voornaamwoord ‘dit’ betrekking op heeft. Gezien de afbakening van de lezingenperikoop lijkt het of de verzen 11-15a beoogd zijn, zeker als ‘verhaal’ vertaald wordt met ‘gerucht’. Vers 15b is echter de afsluiting van het gehele evangelieverhaal. Het verhaal in kwestie is het verhaal van Jezus, is het Matteüsevangelie, en dat wordt doorverteld tot op de dag van vandaag, zoals Petrus daarvan de eerste implementatie is in de eerste lezing van Paasmaandag. Na de afsluiting in vers 15b volgt nog een coda in de verzen 16-20, waarin de verrezen Heer de leerlingen de opdracht tot verkondigen geeft en tot dopen.
Literatuur
Ben Hemelsoet en Klaas Touwen, Handelingen. Lucas ten tweeden male, Zoetermeer 1997, 12
Preekvoorbeeld
Het evangelie van vandaag staat niet toe dat we al afstand nemen van de vreugde van Pasen. Het spoort ons aan om langer stil te blijven staan bij de dag van de verrijzenis. Matteüs laat ons Jezus zien die de vrouwen ontmoet als ze in grote haast op weg zijn gegaan naar het huis waar de leerlingen verblijven.
Jezus zegt in die ontmoeting: ‘Wees niet bang. Ga mijn broeders vertellen dat ze naar Galilea moeten gaan. Daar zullen zij mij zien.’ De leraar wil dat het Evangelie van de verrijzenis verkondigd wordt en wil dat zijn broeders en zusters hem ontmoeten. Dit is een uitnodiging die aan alle leerlingen wordt gedaan. Elke generatie moet inderdaad naar zijn eigen Galilea gaan om de Verrezen Heer te ontmoeten en om te getuigen van zijn opstanding.
Er is echter geen gebrek aan diegenen die de verkondiging van Pasen willen tegenhouden. De evangelist vertelt dat de religieuze leiders, bang gemaakt door de bewakers, hen omkopen met veel geld. Zij halen hen daarmee over om de leugen te verkondigen dat de leerlingen van Jezus zijn lichaam in de nacht zijn komen halen terwijl zij sliepen.
Er doen dus twee tegengestelde verhalen de ronde. Het verhaal van de twee vrouwen die getuigen van het leven, staat tegenover het verhaal van de meer geloofwaardige bewakers die getuigen van de dood.
Het heeft een grote betekenis om naar dit evangelie te luisteren: de wereld wil dat het graf verzegeld blijft; leugens en corruptie dienen om te voorkomen dat het nieuws van Jezus’ verrijzenis zich verspreidt. De prins van het kwaad zet elke tactiek in om de bevrijdende boodschap van de overwinning van het leven op de dood, de overwinning van liefde en zorg voor anderen op liefde voor je zelf en egoïsme, zich niet verspreidt. Na deze Pasen wordt iedereen die dit nieuws wel verspreidt voor de koning en de rechters gesleept om veroordeeld te worden.
In onze wereld is er een cultuur van de dood, die al begint tijdens de eerste jaren van het leven, waarin ons geleerd wordt om assertief en egoïstisch te zijn en alleen aan onszelf te denken. Dat groeit als snel uit tot verachting van het leven van anderen en van hen die lijden. De cultuur van de dood verdooft de levenden, maakt hen onverschillig, apathisch en doet hen geweld aan. De cultuur van de dood rechtvaardigt de markt van de dood: voedsel wordt weggehouden van hen die honger hebben, drugs worden gegeven aan de mensen die niet meer mee kunnen in de ratrace van het bestaan. Wapens worden gegeven aan mensen die vergiftigd zijn door geweld. En mensen sterven, mensen sterven overal in de wereld, door geweld of aan een onrechtvaardige verdeling van voedsel, medische zorg en liefde. Het is het ontwerp van de cultuur van de dood die wil dat van jongs af aan mannen en vrouwen dom gehouden worden en egoïstisch. Intimidatie en corruptie willen dat de Blijde Boodschap van het leven tot zwijgen wordt gebracht. Zijn tegenstanders waren niet in staat de Heer Jezus tot zwijgen te brengen, daarom hebben ze hem vermoord. Ze willen ook de leerlingen tot zwijgen brengen.
Wees niet bang! Horen wij Jezus vandaag zeggen. Zelfs twee vrouwen, volledig gehoorzaam aan het Evangelie, zijn voldoende om de intriges van de religieuze leiders te overwinnen. Het ware verhaal gaat verder en is niet te stuiten.
Dit doet denken aan dat andere verrijzenisverhaal. ‘Lazarus, kom naar buiten!’, zegt Jezus in dat verhaal. Lazarus komt naar buiten, maar is nog helemaal ingezwachteld. Jezus zegt dan: ‘Maak hem los, laat hem vrij’. Hier en nu, met Pasen, is dat al gebeurd. Door God is Christus vrij en losgemaakt. De zwachtels liggen in het lege graf en op een andere plaats de zweetdoek. Duidelijk groeit het inzicht van gewonnen leven uit de dood. En van de andere leerling staat er: ‘Het was dan ook de door Jezus beminde leerling’. Hij zag en geloofde.
En hoe kunnen wij zien en geloven dat de Heer is opgestaan? Hoe kunnen wij zien en geloven dat God zoveel van ons houdt dat hij ons net als zijn Zoon wil bevrijden en doen opstaan uit alles wat ons doods houdt? Hoe kunnen wij de steen voor ons eigen hart wegrollen van alles wat ons afgescheiden houdt van de liefde van God? Hoe kunnen wij ons bevrijden van de cultuur van de dood en kiezen voor een cultuur van het nieuwe leven ten dienste van anderen, ten dienste van de arme, kwetsbare medemens, zoals Jezus ons heeft voorgedaan?
Vandaag worden wij opgeroepen om niet bang te zijn en naar ons eigen Galilea te gaan om het feest van de opstanding te vieren. Het feest van het nieuwe leven, van een nieuw begin! En als wij om ons heen kijken zien we dit feest overal in de natuur. God toont ons elk jaar in een volmaakt totaaltheater het feest van het nieuwe leven; de bloemen in de tuin, de jonge bladeren aan de bomen, de dieren... De lente barst volop uit haar voegen. Ook al is het nog zo koud, het nieuwe leven is niet te stuiten.
Pasen is het feest en de vreugde van een God die van ons houdt! Wij worden opgeroepen om dit te zien en werkelijk te geloven. Voorbij de angst en de dood, laten wij het leven, het licht en de liefde van God diep tot ons door dringen. Dit laten wij tot ons door dringen tot in de kleinste cellen van ons wezen. Laat het leven, die liefde toe, laat dat licht toe! Ervaar dat je helemaal opgenomen wordt in dit licht! Als een mantel om ons heen geslagen. Dan kan ik zeggen: ‘De Heer is waarlijk opgestaan!’ Met hem mogen ook wij opstaan uit de dood. Met hem mogen wij volop leven in het licht, leven in bevrijdende liefde van God, die zielsveel van ons houdt!
dr. Archibald L.H.M. van Wieringen, inleiding
Ronald G. Th. Dashorst, preekvoorbeeld