- Versie
- Downloaden 53
- Bestandsgrootte 305.01 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 31 juli 2019
- Laatst geüpdatet 8 februari 2021
25 oktober 2015
Dertigste zondag door het jaar
Lezingen: Jer. 31,7-9; Ps. 126; Heb. 5,1-6; Mar. 10,46-52 (B-jaar)
Inleiding
Jeremia 31,7-9
De perikoop maakt deel uit van een aaneenschakeling van heilsprofetieën (Jer. 30–31,37) die het herstel van Israël en Juda in het vooruitzicht stellen (vgl. Jer. 30,1-3). Het lijden en de ballingschap zullen plaatsmaken voor terugkeer naar het land en voor grote vreugde. De bijzondere band tussen JHWH en zijn volk mag dan (door het volk) op de proef zijn gesteld, maar is niet verbroken (vgl. 30,22; 31,1.33). In de woestijn, de plaats van loutering en bezinning (vgl. Hos. 2,16-18), heeft het volk – voor zover aan het zwaard ontkomen – Gods gunst hervonden. Al had JHWH zich verre van zijn volk verwijderd, nu keert hij terug omdat zijn liefde voor haar nooit ophoudt (31,3). In de verzen 4-6 wordt de ommekeer getekend in beelden die de situatie na de terugkeer weergeven. De verzen 7-9 leggen de nadruk op de terugkeer zelf. Op de eerste plaats wordt benadrukt dat het JHWH is die zijn volk zal redden (v. 7). Hij brengt hen samen vanuit het ‘noorden en alle uiteinden der aarde’ (v. 8), dat wil zeggen: overal vandaan waar mensen uit zijn volk door de verschillende deportaties terecht zijn gekomen (zowel in 722 vChr. uit het Noordrijk van de tien stammen door de Assyriërs als in 597 vChr. na de eerste belegering van Jeruzalem door de Bayloniërs). Dat Gods erbarmen het gehele volk omvat wordt verder onderstreept door de expliciete insluiting van hen die extra zorg nodig hebben om de terugweg te gaan: blinden en lammen, zwangere vrouwen en zelfs vrouwen in barensnood (v. 8). Niemand wordt achtergelaten, niemand valt buiten Gods genade! Hij begeleidt hen en zorgt voor voldoende water onderweg en voor wegen die begaanbaar zijn (v. 9). Hij zorgt als een vader voor zijn volk dat zijn eerstgeborene is (vgl. Ex. 4,22). In vers 9 is sprake is van ‘Israël’ en ‘Efraïm’ waarmee strikt genomen de noordelijke tien stammen worden aangeduid. Waarschijnlijk was de heilsprofetie waarvan onze perikoop deel uitmaakt aanvankelijk gericht aan de voormalige bewoners het Noordrijk Israël, getuige ook het vooruitzicht dat er weer wijngaarden aangeplant zullen worden op de bergen van Samaria (31,5). Door de opname in een groter geheel heeft het echter betrekking gekregen op het hele volk (dus inclusief Juda dat in 586 vChr. nog een tweede deportatie te verwerken kreeg). Dit blijkt ook uit de uitdrukking ‘het volk van Israël en van Juda’ die de verzameling heilsprofetieën omlijst (zie 30,3 en 31,31).
Marcus 10,46-52
Positionering
Onze perikoop vormt de afsluiting van de weg die Jezus met zijn leerlingen aflegt naar Jeruzalem. Deze begint in 8,27 waar we voor de eerste keer de uitdrukking ‘op de weg’ (of ‘onderweg’) tegenkomen met betrekking tot Jezus en zijn leerlingen (zie ook: 9,33v; 10,32.52). De reis naar Jeruzalem begint met de ‘belijdenis’ van Petrus dat Jezus de ‘Christus’ is (8,29). Hoezeer dit ook juist moge zijn, het blijkt al snel dat Petrus blind is voor wat dat met zich meebrengt: verwerping, lijden, dood en opstanding (vv. 31-33). Tot driemaal toe kondigt Jezus aan dat dit alles hem, de Christus, te wachten staat, en telkens wordt de voorzegging gevolgd door een staaltje onbegrip van de kant van de leerlingen (vgl. 9,31-35 en 10,32-40). Zo bezien is de weg naar Jeruzalem, de plaats van lijden en opstanding, er een van voortgaande en noodzakelijke onderwijzing van de leerlingen door Jezus. Die weg wordt verbeeld door de twee verhalen over de genezing van een blinde die deze flankeren (8,22-26 en 10,46-52). Aan het begin van de weg blijkt het eerste verkregen (in)zicht maar gedeeltelijk helderheid te verschaffen over wie Jezus ten diepste is en welke weg hij te gaan heeft. Dat initiële inzicht vereist verdere verdieping; dan pas kan de werkelijkheid scherp gezien worden. Aan het eind van deze leerweg wordt in één keer dat diepe inzicht ontvangen en is men toegerust om in het spoor van Jezus (10,52) zelf de weg naar Jeruzalem te gaan.
Het lijkt er dus op dat deze twee genezingsverhalen bewust zo zijn gepositioneerd. Een eerste aanwijzing daarvoor is dat alleen deze twee verhalen bij Marcus betrekking hebben op de genezing van een blinde. Bovendien vertonen beide verhalen sporen van een latere bewerking. Het eerste verhaal ontbreekt namelijk in z’n geheel bij zowel Matteüs als Lucas, en dat is tamelijk uniek (verder kennen alleen de perikopen 3,20v en 4,26-29 geen parallel bij beide andere evangelisten). Het lijkt erop dat noch Matteüs noch Lucas dit verhaal aantrof in de versie van Marcus die zij hebben gebruikt bij het maken van hun evangelies. Het verhaal zou dus later, bewust, aan een eerdere versie van Marcus kunnen zijn toegevoegd. Het tweede verhaal, onze perikoop, vertoont allerhande merkwaardigheden die erop wijzen dat een oorspronkelijk verhaal over de roeping van een bedelaar sterk bewerkt is zodat het er nu op lijkt dat het een genezingsverhaal is of dat we te maken hebben met een combinatie van roeping en genezing.
Merkwaardigheden in de perikoop
De eerste bijzonderheid treffen we direct aan het begin: in een en hetzelfde vers wordt verteld dat ‘zij’ (meervoud; Jezus en zijn gevolg) Jericho binnentrekken en dat Jezus (enkelvoud) de stad weer verlaat. In datzelfde vers (46) dat opvalt door zijn lengte, wordt nogal omstandig vermeld dat Jezus vergezeld wordt door zijn leerlingen en door een talrijke menigte. En daar – we zijn nog steeds in dezelfde zin – volgt de introductie weer op van Bartimeüs. Opvallend is vervolgens dat Bartimeüs Jezus eerst tot twee maal toe aanspreekt met de titel ‘Zoon van David’ (vv. 47.48; bovendien wordt de titel de eerste keer verbonden met de naam Jezus en de tweede keer niet) en vervolgens als ‘Rabboeni’ (v. 51). Dan is er een spanning waarneembaar tussen Jezus’ opdracht ‘Roept hem’ (v. 49a) en de mededeling aan Bartimeüs: ‘Hij roept je’ (v. 49b). Ten slotte valt op dat de menigte die een opmerkelijke (ambivalente) rol speelt in het centrale deel van het verhaal, na de genezing niet meer vermeld wordt (het is gebruikelijk bij genezingsverhalen dat vermeld wordt dat de omstanders verbaasd of buiten zichzelf zijn en/of God loven; vgl. 1,27; 2,12; 5,20.42; 7,37). Al deze spanningen wijzen erop dat het verhaal meerdere bewerkingen heeft ondergaan.
Reconstructie
Ik wil proberen een globale reconstructie te schetsen van de ontwikkeling van onze perikoop. Ik neem daarbij aan dat er in eerste instantie sprake was van een roepingsverhaal. Vaste elementen van zo’n roepingsverhaal zijn (a) dat Jezus ergens voorbij gaat, (b) dat hij iemand ziet, (c) dat de persoon in kwestie nader wordt geïdentificeerd meestal met vermelding van de naam en zijn/haar beroep, (d) dat Jezus de persoon roept, (e) dat de geroepene zijn werk, eigendom en/of verwanten achterlaat, en (f) Jezus volgt.
Het oorspronkelijke verhaal zou er dus zo uitgezien kunnen hebben: Toen Jezus Jericho verliet (a), zag hij (b) de zoon van Timeüs, Bartimeüs, een (blinde?) bedelaar, langs de weg zitten (c; het langs de weg zitten is de uitoefening van het beroep). Jezus bleef staan en riep hem (d) en hij wierp zijn mantel weg (e; de mantel is het enige wat een arme niet ontnomen mag worden [Exod. 22,25v; Deut. 24,12v] en mogelijk wierpen voorbijgangers hun aalmoes op de mantel die voor de bedelaar lag uitgespreid), sprong overeind en volgde Jezus (f).
Of de bedelaar in het oorspronkelijke verhaal blind was valt niet met zekerheid te zeggen. In elk geval krijgen we met een blinde bedelaar te maken wanneer aan het verhaal een genezing wordt toegevoegd. Nu het een blinde betreft, wordt een verzoek om hulp/genezing geïntroduceerd (v. 47b) en kan deze blinde Jezus niet zelf voorbij zien komen, maar reageert hij op wat hij hoort (v. 47a). De blinde wordt door Jezus bemoedigd en opgeroepen op te staan (v. 49a.c). Nadat hij is opgestaan en bij Jezus is gekomen vraagt deze: ‘Wat wil je dat ik voor je doe?’ (v. 51a). Het antwoord luidt: ‘Rabboeni, dat ik weer kan zien’ (v. 51b). Jezus zegt dat zijn vertrouwen zijn redding is en direct kan hij weer zien (v. 52a.b).
Zo is een combinatie ontstaan van een genezings- en een roepingsverhaal. Mogelijk is de reden voor deze verknoping dat volgens de verteller roeping en het volgen van Jezus pas werkelijk mogelijk zijn wanneer iemand eerst genezen is van zijn/haar (spirituele) blindheid.
Het is mogelijk dat de introductie van de menigte met haar hinderende rol (die de herhaling van de roep om ontferming in vers 48 noodzakelijk maakt) een volgende stap in de ontwikkeling van het verhaal markeert. Dit is dan gebeurd om de grote mate van vertrouwen op Jezus en het doorzettingsvermogen van de blinde bedelaar nog meer te benadrukken. De vermelding van de aankomst in Jericho, ten slotte, was noodzakelijk om de perikoop met het voorafgaande te verbinden.
De ontwikkeling van onze perikoop in een overzicht (de tekst tussen rechte haken is niet meer terug te vinden in onze bijbeltekst):
Ze kwamen in Jericho.
Toen Jezus uit Jericho wegging
met zijn leerlingen
en met een talrijke menigte
[zag hij] de zoon van Timeüs,
Bartimeüs, een (blinde) bedelaar
langs de weg zitten.
Toen hij hoorde dat het
Jezus van Nazaret was,
begon hij te schreeuwen
en te roepen: ‘Zoon van David,
Jezus, heb medelijden
met mij!’
Velen snauwden hem toe
dat hij zijn mond moest
houden, maar hij schreeuwde nog harder:
‘Zoon van David, heb
medelijden met mij!’
Jezus bleef staan en [riep hem] zei: ‘Roept hem.’
Ze riepen tegen de blinde:
‘Houd moed, sta op, hij roept u.’
Hij wierp zijn mantel weg,
sprong overeind en ging naar Jezus.
Daarop zei Jezus tegen hem:
’Wat wil je dat ik voor
je doe?’ De blinde zei hem:
‘Dat ik weer zie.’
‘Ga’, zei Jezus,
‘je vertrouwen is je redding.’
En meteen zag hij weer.
En hij volgde hem op zijn weg.
Literatuur
M.J.J. Menken, ‘Marcus 10,46-52: de “genezing van de blinde Bartimeüs” als roepingsverhaal’, in: A.J.M. Blijlevens et al., Ambt en bediening in meervoud: Veelvormigheid van dienstverlening in de geloofsgemeenschap (Festschrift H. Manders), Hilversum 1978, 67-79, 288-291
Een recente bewerking van dit artikel verscheen als: M.J.J. Menken, ‘The call of blind Bartimaeus (Mark 10:46-52)’, in: Hervormde Teologiese Studies 61 (2005), 273-290
Preekvoorbeeld
De evangelielezing van deze zondag is – of lijkt – een zeer eenvoudig verhaal. Jezus is met zijn leerlingen onderweg. Ze komen door Jericho. Daar zit een blinde die om hulp roept. Jezus geneest hem. De man sluit zich bij Jezus aan en gaat mee op weg.
Ik wil dit verhaal nog eens samen met u overlopen. Om duidelijk te maken hoe dit waarschijnlijk klonk in de oren van de eerste christenen. Om te laten horen hoe dit verhaal verbonden is met zijn bijbelse achtergrond. Waarom Marcus dit kleine feitje heeft ingelast in zijn verhaal.
Om te beginnen: Jezus is met zijn leerlingen op reis. Ze passeren Jericho. In het evangelie van Marcus en ook van Matteüs treedt Jezus eerst op in Galilea. Rond het meer van Genneszaret. Hij brengt zijn boodschap en doet zijn eerste wonderen in Kana, in Kafarnaüm, in Nazaret. Hij krijgt volgelingen en kiest er twaalf uit als zijn apostelen. Dan begint hij aan zijn tocht naar Jeruzalem. De stad van de tempel, het nationalistische en religieuze centrum van het Joodse volk. En dan begint het misverstand.
De volgelingen van Jezus geloven dat hij de Messias is. Maar voor hen is hij niet alleen een wonderdoener. Ze hopen en vertrouwen er op dat hij naar Jeruzalem zal gaan om daar de macht te grijpen. Om als een nieuwe David het koninkrijk te herstellen, de Romeinse bezetter te verdrijven, om van Israël een groot en sterk land te maken. Daarentegen heeft Jezus vanaf het begin gewaarschuwd dat de tocht naar Jeruzalem lijden, verraad, de dood zou kunnen betekenen. De apostelen hebben dat niet begrepen.
Voor de lezers van Marcus was dit intussen duidelijk. Het verhaal dat we vandaag horen, speelt zich af vlak voor de intocht in Jeruzalem. Aan het begin en aan het einde van de tekst die we vandaag horen wordt verwezen naar deze tocht. Vandaar dat over dit verhaal de donkere schaduw hangt van de lijdensdagen. Vandaar ook dat hier de vraag meeklinkt wie Jezus is, wat hij nu eigenlijk bedoelde, wat wij van hem mogen verwachten.
Het tweede element van het verhaal dat ik wil naar voor halen is de genezing van de blinde. De wonderen van Jezus zijn even zoveel tekens dat hij inderdaad de Messias is. Wanneer de profeten spreken over God die zijn volk zal redden, en over de Verlosser die hij zal zenden, dan gebruiken zij regelmatig die beelden. ‘De blinden zullen zien, de lammen zullen opstaan en lopen, gevangenen worden bevrijd, aan armen wordt de blijde boodschap verkondigd.’ Van de vele teksten in die zin wordt vandaag een passage gelezen uit Jeremia, waarin sprake is van de genezing van blinden en lammen.
De genezing van de blinde is dus vooreerst een teken dat Jezus inderdaad de Messias is, de Verlosser door God gezonden.
Maar zoals altijd laat Jezus daardoor ook zien wie God is. Jezus die blinden geneest en lammen doet lopen is het beeld van een barmhartige God. Van een God die om ieder van ons bekommerd is. Die, om een ander bijbelwoord te citeren, ‘onze naam geschreven heeft in de palm van zijn hand’. Hij is ‘onze Vader’.
De blinde is uiteraard iemand die niet ziet. Maar ik vermoed dat Marcus nog iets anders suggereert. Namelijk een geestelijke blindheid. Ik denk dat hij met opzet deze blinde laat optreden nu de reis van Jezus naar Jeruzalem haast ten einde is. Nog altijd zijn de apostelen ‘blind’. Wanneer Jezus aan het kruis sterft begrijpen zij er helemaal niets meer van. Ze denken dat ze ten onrechte op hem vertrouwd hebben. Het is pas na de verrijzenis dat ze stilaan beginnen te begrijpen wat Jezus bedoelde.
In die zin stelt het verhaal ook ons voor de zelfde vraag. Wat verwachten wij van God, van ons geloof? God redt ons niet uit de moeilijkheden en problemen die eigen zijn aan het menselijk leven. Hij geeft ons wel de opdracht en de kracht om mensen te zijn zoals Jezus er één geweest is. Wij kunnen geen wonderen doen, geen blinden genezen of lammen doen opstaan. Maar we kunnen proberen elkaar te dragen. Een begin te maken met ‘zijn Rijk’. Dat wil zeggen een thuis te maken waar mensen zich welkom weten.
Misschien is dat de genezing van de blinde: niet enkel zijn ogen zijn genezen. Hij heeft begrepen waar het Jezus om te doen was. En hij ging met hem mee op tocht. Dat is het waartoe het verhaal ook ons uitnodigt.
dr. Hans Lammers, inleiding
Walter Verhelst ofm, preekvoorbeeld