- Versie
- Downloaden 68
- Bestandsgrootte 316.87 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 31 juli 2019
- Laatst geüpdatet 8 februari 2021
13 september 2015
Vierentwintigste zondag door het jaar
Lezingen: Jes. 50,5-9a; Ps. 116; Jak. 2,14-18; Mar. 8,27-35 (B-jaar)
Inleiding
Onze tekst in de context
Voor een goed begrip in de verkondiging is aandacht voor de brede context van belang. Marcus heeft toegewerkt naar deze climax: de verkondiging van Jezus als ‘Christus, Zoon van God’ (Mar. 1,1), de essentie van Marcus’ getuigenis. Dit is bespeurbaar in wat genoemd wordt het ‘Messiasgeheim’ bij Marcus. De opbouw van zijn evangelie is zodanig, dat wij tot het inzicht mogen komen dat in Jezus de Messiasbelofte haar vervulling vindt. Het procesmatige van deze opbouw helpt ons tot eigen verinnerlijking van de boodschap. Jezus’ eerste wondertekenen roepen onmiddellijk de vraag op: met welk recht doet hij dit? (Mar. 2) Marcus vermeldt dan Jezus’ antwoord met daarin de naam: ‘de Mensenzoon’. Daarmee wordt alles geplaatst in het perspectief van de vervulling van de opgeroepen Messiasbelofte en zo van Jezus’ zending. Daarna is in het gesprek en het meningsverschil met de Farizeeën het voortdurend terugkerende thema: ‘Wie is hij?’ Hij die zo spreekt, die zo doet, die overtuigd is van zijn opdracht/zending. Als antwoord daarop schrijft Marcus zijn evangelie. Dit verheldert ook de keuze en samenhang van de lezingen op deze zondag.
Jesaja 50,5-9a
Deze verzen zijn uit het deel van de Jesajageschriften, dat wordt genoemd ‘de Deutero Jesaja’, gesitueerd tegen het einde van de Babylonische Ballingschap. Het betreft de hoofdstukken 40 tot en met 55. Het volk van God heeft opnieuw bizarre tijden doorgemaakt van verwoesting, volkerenmoord en ballingschap. Die pijnlijke belevenissen roepen vragen op: ‘Waar is God bij zo veel onheil?’ De Deutero Jesaja geeft dan het indrukwekkende geloofsgetuigenis: God is onvergelijkbaar anders dan wij denken en verwachten. God beheert en beheerst alle geschiedenis. In dat perspectief is wat het volk overkomt het gevolg van zijn fouten, zijn ongerechtigheid. Mocht het volk zijn God vergeten zijn, God is zijn volk niet vergeten. Daarom zal er heil en verlossing komen in de persoon van Kores (Perzië) die als dienaar van God de macht van Babel gaat beëindigen. Dan zal ook Israël als dienaar van God in ere worden hersteld, nadat het zo vernederend onder de grootmachten heeft geleden. Jesaja geeft een samenspraak tussen God en zijn volk over wie de Heer is en wat hij doet. Op een persoonlijke en intieme manier wordt het volk aangesproken, zodanig dat het een samenspraak wordt van persoon tot persoon: ‘Ik en jij’. Dat raakt aan de kern van Israëls belijden: de relatie, het verbond van God met de mens en van mens met God. Het gaat immers altijd over iemand. In het beeld van de ‘lijdende Dienaar van Heer’ zien we een verweving van het lijden van het volk met het lijden van de enkeling. Gaat het hier om het volk? Ja. Gaat het hier om een persoon? Ja. Deze spanning en dynamiek tussen de enkeling en het volk komen we permanent in de Heilige Schrift tegen. Dat duidt op de werkelijkheid en de feitelijkheid van het gebeuren. Ménsen worden verwond en getroffen door het machtsspel van wereldlijke machten en overheden. Tegen deze achtergrond moet de geschiedenis van het Gods volk worden gelezen. Maar die Lijdende Dienaar zal steeds getuigen: God staat mij bij. Dat krijgt een sterk vervolg in de hoofdstukken 51 en volgende: Luister (51,1) en Ontwaak (51,9). In het luisteren naar het woord van God zal een nieuw volk ontwaken en opstaan, een nieuwe mens.
Marcus 8,27-35
Om de diepte van Jezus’ vraag te vatten moeten we helder maken hoe de dynamiek van het Marcus’ verhaal is opgebouwd. Alles cirkelt om de vraag: wie is die Jezus eigenlijk? In alle voorafgaande hoofdstukken lezen we over de reacties, die Jezus’ spreken en handelen oproepen. Met welk recht en uit welke geestkracht doet hij zulke tekenen? Met welk recht houdt hij er andere opvattingen op na? Zijn invloed op mensen is bedreigend voor het gezag van de overheden. Hij vormt ook een groep om zich heen, die hij uitzendt. Het volk raakt onder de indruk van zijn doen. Hoofdstuk 6: is hij nu wel of niet de verwachte Elia, of een van de profeten, of de opgestane Johannes de Doper? Hoofdstuk 7: hoe zuiver is de leer die hij verkondigt? Gaat het om het hart van de Thora of niet? Zijn oproep daarom: ‘Luister naar mij en begrijp me toch’ (7,14). De vreemdeling/buitenstaander wordt niet voorbijgegaan (7,29).
De beide broodvermenigvuldigingen hebben grote indruk gemaakt. Er is beweging, die beroering wordt. De confrontatie met overheden spitst zich toe. Jezus moet nu zijn leerlingen de vraag stellen: ‘En jullie, wie zeggen jullie dat ik ben?’ Petrus: ‘U bent de Messias’. Jezus verbiedt hen om met anderen over hem in discussie te gaan. Hierin geeft Jezus aan, dat het aanvaarden van hem als Messias iets is van een heel eigen orde.
Twee elementen onderstrepen dat. Op de eerste plaats de aankondiging van zijn lijden. Vervolgens zijn verwijzen naar ‘De Mensenzoon’. Zijn veroordeling en lijden ziet Jezus als onvermijdelijk wanneer zijn trouw aan Gods opdracht confrontatie inhoudt met overheden en buitenlandse overheersing. Maar hij brengt dit feit tegelijkertijd in het perspectief van de voltooiing en vervulling der tijden: De Mensenzoon zal dit lijden doorstaan en hij noemt het eindoordeel bij zijn wederkomst. Aanvaarden van hem in deze wijze van Messias-zijn is een innerlijk proces, waartoe Jezus zijn leerlingen moet oproepen. In dat proces laat Marcus ons delen. Ook het Marcusevangelie is een terugblik van hen die tot geloof in Jezus als Messias zijn gekomen. Het nieuwtestamentische getuigenis (‘hartverwarmend hoe Hij sprak en de Schriften voor ons opende’ – Luc. 25,32) verbindt dit met het besef van Gods handelen in de tijd door ‘de Lijdende Dienaar van Heer’, de Levende, de Mensenzoon, Zoon Gods.
Preekvoorbeeld
Niet alleen speelt het vandaag de dag:
grote mogendheden die hun invloed willen laten gelden in Israel,
ook in de eeuwen voor Christus
was het gebied van het beloofde land een gewild land.
Egypte, Assyrië, Perzië,
keer op keer werd het land veroverd.
Het Joodse volk interpreteerde die verschillende overheersingen
vaak als een straf van God.
Straf, omdat het andere goden was gaan aanhangen,
straf, omdat het niet wandelde in Gods schaduw.
Dit was ook de gedachte van de ballingen,
die zoveel hadden meegemaakt aan verwoesting en volkerenmoord
en uiteindelijk gedeporteerd waren naar verre streken.
Een gekweld volk treurde er aan Babylons stromen,
een troosteloos volk, dat zich door God en iedereen verlaten voelde.
De profeet Jesaja wil het volk een hart onder de riem steken
en herinnert het volk aan hoe hun God is.
Want, mocht het volk al zijn God vergeten zijn,
God vergeet hen nooit.
Israel zal als dienaar van God in ere hersteld worden.
De lezing van vandaag geeft een samenspraak tussen God en zijn volk weer.
Een samenspraak tussen een persoonlijke God
die bij hen is en hun lijden ziet, én zijn volk.
Jesaja voert hiervoor een enkele persoon op:
de lijdende dienstknecht.
Die knecht is een enkele persoon,
maar staat symbool voor het hele volk.
Het lijden van het volk
wordt zo door Jesaja verweven
met het lijden van de enkeling.
Want ook al worden mensen verwond en getroffen
door het machtspel van wereldlijke machten en overheden:
God staat hen bij.
De bijbelse God draagt geen zonden achterna.
De bijbelse God vergeeft zeventig maal zeven keer
God houdt van zijn volk, van ieder mens persoonlijk.
God geeft meer dan het volk verdient,
maar dat past in het goddelijke denken.
Hij doet het zelf voor, want een belangrijk uitgangspunt
van goddelijke liefde en goddelijke denken is:
dat er meer vreugde schuilt in geven dan in ontvangen.
Want als we één ding over God kunnen zeggen,
is het wel dat er in de hemel geen sprake is
van een kruideniersmentaliteit of gelijk oversteken.
Denk maar aan de vader in het verhaal van de verloren zoon
of hoe de wijngaardenier ook aan de werkers van het laatste uur
genoeg geeft om te kunnen leven.
In het Evangelie horen we Marcus aan het woord.
Er is al veel gebeurd op de reis die Jezus
vanuit het noorden in Galilea,
naar het zuidelijk gelegen Jeruzalem maakt.
Het gonst om Jezus heen:
‘Hij is een profeet!’, ‘Elia is teruggekeerd!’
Het is duidelijk dat de mensen Jezus verbinden
aan een goddelijke boodschapper.
Maar wie denken de leerlingen dat Jezus is?
Dan horen we in het evangelie een hartstochtelijke Petrus.
Petrus houdt van Jezus.
Hij weet dat Jezus heel bijzonder is.
En hij noemt Jezus als eerste ‘de Gezalfde, de Messias.’
De messias, de lijdende dienstknecht uit Jesaja.
De mensenzoon die staat voor het volk.
De mens die zich vereenzelvigt met het volk Gods
en in het lijden van het volk deelt.
Jezus is de Messias, de langverwachte verlosser.
Petrus spreekt dat als eerste uit.
Maar als Jezus hem en de andere leerlingen vertelt,
wat dat concreet betekent,
dan wordt het lastig voor Petrus.
Petrus heeft moeite om de stap te zetten
en binnen te gaan in het denken van God
dat er meer vreugde schuilt in geven dan ontvangen.
En Jezus zal zich helemaal geven,
waarmaken dat hij de Messias, de verlosser is.
Petrus wil Jezus als het ware tegenhouden,
dat hij niet de daad bij het woord mag voegen.
Hij wil wel dat Jezus de Messias is,
maar dan zonder de daad die daar bij hoort.
Lijden, verworpen worden, sterven...
daar wil Petrus niet eens aan denken!
Dus zet hij zijn voet dwars, en wil Jezus tegenhouden:
Nee, die weg mag Jezus niet op gaan
Dan zet Jezus Petrus letterlijk op zijn plaats.
‘Nee Petrus, zo kan jij mijn leerling niet zijn.
Jij moet achter mij staan. Dus: Terug!
Geef mij de ruimte om mijn eigen weg te gaan.
De weg die niet bepaald wordt door menselijke overwegingen
maar een weg die bepaald wordt door het denken van God.
Als de meester degene is die zijn volk tot stervens toe liefheeft,
dan moet ook de leerling bereid zijn de weg te gaan die de meester aflegt.
De graankorrel moet sterven om vrucht te kunnen dragen:
er schuilt meer vreugde in geven dan ontvangen.’
Petrus wordt dus teruggewezen.
Krijgt zo samen met alle leerlingen
een les in het denken van God.
Jezelf verloochenen heeft te maken met afstand doen
van jouw eigen al te menselijke manier van denken
en binnen te gaan in het denken van God.
Als je Jezus wilt volgen, zal je een kleine christus moeten worden.
Iemand die de daad bij het woord voegt,
er geen kruideniersmentaliteit op na houdt,
grootmoedig is en vrijgevig.
Het is beslist geen weg van de minste weerstand,
want als een kleine Jezus
zal je de kruisen die je tegenkomt op je weg
niet kunnen negeren.
Jezus vraagt ze je op je te nemen
je eigen maken, het lijden van anderen meedragen
zelf een lijdende dienstknecht te zijn.
Dat klinkt allemaal behoorlijk zwaar,
maar wij hebben een groot voordeel
ten opzichte van Petrus.
Jezus bereidde zijn leerlingen voor
op wat er zou gaan gebeuren in Jeruzalem.
Petrus ziet dit als een soort doodlopende weg.
Maar wij weten dat de weg van Jezus
uiteindelijk leidde tot opstaan en nieuw perspectief.
God staat aan de kant van zijn volk,
aan de kant van zijn bijzondere mensenzoon,
aan uw kant,
want God laat geen van zijn kinderen verloren gaan.
Staat ons altijd bij, op zijn eigen goddelijke wijze.
Want er schuilt meer vreugde in geven dan ontvangen.
drs. Frans Zwarts, inleiding
drs. Ellie Keller-Hoonhout, preekvoorbeeld