- Versie
- Downloaden 37
- Bestandsgrootte 303.54 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 31 juli 2019
- Laatst geüpdatet 8 februari 2021
2 augustus 2015
Achttiende zondag door het jaar
Lezingen: Ex. 16,2-4.12-15; Ps. 78; Ef. 4,17.20-24; Joh. 6,24-35
Inleiding
De verschillende verhalen
Marcus, de evangelist van het jaar die we even hebben verlaten, vermeldde twee spijzigingsverhalen. Ook Matteüs doet dat (zie de 18e zondag van het A-jaar). Lucas vermeldt slechts één spijzigingsverhaal, dat in grote trekken neerkomt op het eerste verhaal van Matteüs en Marcus (Luc. 9,10-17). Johannes ten slotte vertelt een groots verhaal over de spijziging van vijfduizend mannen, met een uitgebreide nabeschouwing. In ons lectionarium gaan wij dat verhaal nu volgen.
De getallenvermelding herinnert aan de ordening van het volk tijdens de doortocht door de woestijn. Toen werd Israël onderverdeeld in groepen van ondermeer vijftig en honderd personen (Ex. 18,21-24). Ze wor¬den ‘voor-geordend’ om de Wet op de Sinai te kunnen ontvangen! Zo worden de schapen zonder herder rond de nieuwe herder Jezus geordend. Ze worden gevoed met woorden van eeuwig leven en op de goede weg gezet. Trou¬we christenen met een fijngevoelige geloofsintuïtie hebben soms wat moeite met het verhaal dat vandaag gelezen wordt. Zonder voorbehoud zijn ze bereid te geloven wat de Schrift ons aanreikt. Maar de moeilijk¬heid is dat ze het zich niet kunnen voorstellen. Hoe ging dat nu precies met die mandjes gerstebrood en vis? Oneerbiedig gezegd: kwam er telkens één bij als er één afging? Op dit punt laat de fantasie ons in de steek. Gelukkig maar.
Kijken en zien
Ons leven raakt steeds meer toegespitst op kijken en zien. En omdat we zulke nauwkeurige waarnemers zijn met een grote opmerkingsgave, hebben wij het zo ver gebracht in de technische ontwikkeling. Maar met kijken en zien kun je slechts een deel van de werkelijkheid bereiken. Er is meer. Wat een moeder ziet in een kind is meer dan op een foto kan worden vastgelegd: alles staat er op, maar het is toch niet de hele werkelijkheid. Een kijker gaat op de dingen af, wil er greep op krijgen. Maar om te kunnen aanschouwen zijn we tegelijkertijd een beetje passief. We laten de woorden en de tekenen naar ons toekomen. Ze doen hun werk in ons en omdat wij openstaan kan er meer tot ons doordringen. Wij krijgen geen greep op de dingen, maar de werkelijkheid openbaart zich aan ons. Er bestaat een andere wijze van zien die wij ‘schouwen’ noemen. Dikwijls zien wij alleen de dingen die we willen zien. Maar bij het aanschouwen is dat an¬ders. Ontroerend is het om te zien hoe mensen hun ogen richten naar het heilig Brood en de Beker; dat heeft niets te maken met het platte zien, want ze zien eindeloos veel meer dan het netvlies kan registreren. Zo moeten we ook leren luisteren naar de wondertekenen die in de schriften worden verteld. Dan gaan ze echt voor ons open en raken ze ook aan het gelovige hart.
Kort voor Pasen
Ik lees: ‘Het was kort voor Pasen, het feest van de joden’ (Joh. 6,4). Pasen, dat was het begin. Toen begon de uittocht uit het slavenhuis van Egypte. In die nacht was het oude zuurdeeg weggedaan; met nieuw en ongedesemd brood begon een nieuw tijdperk in de geschiedenis van het Joodse volk. Nieuw brood is nieuw leven. Het is kort voor Pasen, en dat wijst erop dat er nieuw brood in aantocht is. Dan verschijnt die jongen met zijn vijf gerstebroden en twee vissen. Het is niet zomaar een jongen die van zijn moeder wat heeft meegekregen voor onderweg. Hij wordt de sleutelfi¬guur in het verhaal: hij vertoont de trekken van een engel die door de hemel gezonden is. Want hij heeft al het nieuwe brood van de gersteoogst. Dat brood moet beschikbaar komen voor allen, want de wereld staat op de drempel van een nieuw tijdperk. De grote uit¬tocht gaat beginnen. Jezus zal niet breken met Mozes en de profeten, integendeel. Hij zal de boodschap die het Joodse volk alle eeuwen door heeft meegedragen, in zich opnemen en brengen naar de overzijde, de hele wereld over. Jezus spreekt een dankgebed, een Beracha. Hij zal dat ook doen op de laatste avond in de zaal, weer met brood in zijn handen. En wanneer wij het doen in navolging en in opdracht van hem, dan zeggen we: ‘Eucharistie’, dankbaarheid.
Het zou eigenlijk nooit meer zo mogen zijn dat, wan¬neer wij Eucharistie vieren, wij alleen de verzadiging zouden beogen van de kleine kudde die verzameld is. Er is nog zoveel honger naar dit brood; er moeten alleen wel mensenhanden zijn die het uitdragen en brengen naar de velen die hongeren en dorsten naar gerechtigheid, zoals hij die niets anders wilde zijn dan Brood voor de wereld.
Terugblik naar Exodus
Dat het de Eeuwige om diepere zaken gaat, heeft het Joodse volk goed begrepen. We lezen daarover in het boek van de ‘Uittocht’. Mozes heeft een moeilijke strijd te strijden gehad met zijn volk. Ze wilden niet meer verder: ‘Waren we maar in Egypte gestorven.’ De woestijngangers hadden zulke proble¬men dat ze de hele situatie omkeerden. Egypte werd van een oord van onderdrukking plotseling een lui¬lekkerland. De sfeer is gespannen en daarom roept Mozes de hele gemeenschap op om aan te treden voor het heiligdom. En dan verschijnt de wolk! De kwar¬tels komen aangevlogen en in de morgen is er het manna: ‘Dit is het brood dat uit de hemel is neerge¬daald.’ De zegen komt aangevlogen ter beschaming van de Israëlieten die geen vertrouwen hadden in Gods leiding en in Mozes’ profetische visie. Er was twijfel en honger tijdens de lange reis door de woestijn en zie: de vleugelslag van Gods Geest is hoorbaar en er komt brood uit de hemel, het manna. Het bevel luidde, dat zij nooit méér mochten verzamelen dan ze voor één dag nodig hadden. Dat dwong hen om iedere dag opnieuw uit te zien naar de leeftocht voor één dag als een geschenk van de Enige. Menselijk gesproken waren ze nooit zeker van de volgende dag. De enige zekerheid die ze hadden was de hoop, het vertrouwen dat hij hen niet zou vergeten... Iedere dag waren dood en leven in het geding. Een zeer actuele joodse uitleg: het ‘Egyptische brood’ geeft bestaanszekerheid en in die zin maakt het ‘rijk’. Het manna echter maakt ‘arm’ omdat je van dag tot dag op de Heer bent aangewezen. Wie dan toch dat manna hebberig, schrokkerig en hamsterend hanteert, gedraagt zich als een ‘rijke’. Welnu, zodra een rijke ‘stinkerd’ met zijn lange vingers aan het brood der armen komt, gaat zijn mannaportie stinken met de stank van de stinkende Nijl.
Jezus als levensbrood
Tegen deze achtergrond moeten wij het zesde hoofdstuk van Johannes verstaan. Ze hebben brood gekregen, toen zij hem volgden in de eenzaamheid. Dat had hen een beetje brooddronken gemaakt, voor brood zijn mensen altijd in. Maar heel voorzichtig begint de Heer afstand te nemen van de wonderbare spijziging. Daar ging hij niet mee door. Manna of brood mogen nooit het eindpunt zijn in het leven van een mens. Een goede baan geeft brood op de plank, en vast werk is een rijk bezit. Het zijn eerzame zaken en het is geen schande om er gelukkig mee te zijn. Maar dan zijn we aan de eigenlijke levensvragen nog niet toe. Geloof kan gemakkelijk een randverschijnsel worden. We hebben een stuk levenszekerheid, we zijn goed geïn¬stalleerd en komen niets te kort en bovendien hebben we ook nog ons geloof, ons kerkelijk leven en de vreugde van de liturgie.
Maar zo wil de Heer niet in ons leven functioneren. Hij wil voor ons levensbrood zijn, niets meer en niets minder. Hij wil het enige fundament zijn van ons menselijk bestaan en hij wil die plaats met niemand delen. Net zo fundamenteel is voor de jood het woord des Heren. Eindeloos klinkt in Psalm 119 immers het murmelen over de Wet des Heren, die goed is, waar en schoon, het echte brood des levens.
Jezus wil in die geest brood zijn, het beginsel van ons leven van iedere dag voor de totaliteit van ons bestaan. Alles van het goede leven is ons gegund, de weelde van het geluk samen met anderen, de veiligheid en geborgen¬heid in een wereld die uiteen is gevallen. Maar als hij het brood is en nadrukkelijk wil zijn, dan betekent dat voor ieder van ons dat er een nieuw fundament geko¬men is, waarop de menselijke samenleving moet wor¬den gebouwd.
Het manna dat kracht geeft
In het boek van de openbaring van Johannes wordt in het tweede hoofdstuk een brief vermeld aan de Klein-Aziatische gemeente Pergamon. In die brief wordt gesproken over het verborgen manna waarvan degenen die overwinnen, mogen eten. De ‘overwinnaars’ die in deze brieven telkens aangesproken worden, zijn de mensen die delen in het lijden en in de overwinning van Christus. Verzameld rond de tafel van de Heer ervaart de kerk dat zij door de verschrikkingen van de woestijntocht heen door Gods trouwe zorg opgejaagd en geleid wordt naar het Rijk dat komt.
En nu wij
Dit betekent dat we kiezen moeten in eer en geweten voor datgene wat werkelijk goed is voor deze wereld. Vanuit zijn Geest moeten we durven spreken en han¬delen. Dan is werken aan vrede niet langer een vroom verlangen maar een opdracht die inspanning vergt. Dan is de verhongering van de helft van de wereldbe¬volking niet langer een incident. Wij zullen moeten binnentreden in zijn droefheid dat het zo op deze aarde is gesteld en luisteren in dialoog met hem naar datgene wat hij ons op het hart wil drukken. De lezing uit Paulus’ brief aan de Efeziërs drukt ons op het hart de oude mens af te leggen (Ef. 4,22). En daarbij: ‘Bekleed u met de nieuwe mens’ (v. 24). De nieuwe mens leeft van een nieuwe creatieve relatie met God. Het onderricht, de nieuwe vervulling van de Thora is ons in Jezus gegeven. Zo is hij het levend brood dat uit de hemel is neergedaald. Als wij ons willen bekleden met de nieuwe mens zullen we ons spiegelen aan de heiligheid van God en zijn knecht Jezus die recht doet aan mensen. Zo worden wij her¬schapen ‘naar Gods beeld’ en gaan werkelijk op hem lijken. Wat we vieren in de eucharistie is meer dan een troost voor het bedroefde hart. Het moet ons sterken om te doen waartoe Jezus ons geroepen heeft... hij zendt ons; wij worden zijn handen.
Preekvoorbeeld
Wat is het belangrijkste in het leven? Wat maakt leven werkelijk mogelijk? Als ik zo’n vraag stel verwacht u natuurlijk een duidelijk antwoord, maar dat antwoord heb ik niet. Tenminste niet als u denkt dat ik maar één ding kan opnoemen. Voor leven, voor echt leven heb je immers meerdere dingen nodig.
Voedsel bijvoorbeeld. Eten en drinken. We zijn het er allemaal over eens dat we niet zonder kunnen. Maar stel, je geeft een mens eten en drinken in de goede samenstelling, maar verder niets. Kan een mens daarvan leven? Ik denk het niet.
En als je mensen naast voldoende eten en drinken een dak boven het hoofd geeft en voldoende kleren? Kunnen ze daar dan van leven? Nee, want er is wel aan allerlei vormen van materiële behoeften voldaan, maar er ontbreekt nog veel.
Naast al die materiële behoefte heeft een mens behoefte aan meer. Het leven is meer dan wat je in de hand kunt houden.
Naast alle materiële zaken hebben mensen behoefte aan menselijk contact. Je moet weten dat je ergens thuis kan zijn. Je hebt geborgenheid en zekerheid in je leven nodig. Constant in angst leven, constant het gevoel hebben dat het leven bedreigend is, is onleefbaar. Een mens kan op de langere termijn niet zonder een gevoel van veiligheid. En daaraan gekoppeld is de behoefte aan sociaal contact. Aan mensen om je heen met wie je het leven kan delen. Leven kun je nooit alleen. Leven doe je samen met anderen. Ook al kan dat samenzijn heel beperkt zijn. Sommige mensen hebben aan enkele contacten genoeg, anderen dompelen zich het liefst onder. Maar zonder menselijk contact kan niemand. En als er dan aan deze zaken voldaan is? Aan eten en drinken, een dak boven je hoofd en menselijk contact, zijn we er dan? Ja en nee.
Ik denk dat een heleboel mensen heel goed kunnen leven met deze basisbehoeften. Mensen kunnen daar zelfs heel tevreden mee zijn.
In het evangelie maakt Jezus een onderscheid tussen het voedsel dat vergaat en het voedsel dat niet vergaat en eeuwig leven geeft. Jezus maakt een onderscheid tussen deze gewone dagelijkse levensbehoeften en de vraag naar de dingen die er bovenuit gaan. We kunnen niet buiten de gewone dagelijkse levensbehoeften, die hebben we nodig om te leven. We moeten leven in het hier en nu.
Maar het hier en nu kent zijn goede en kwade kanten. Het is goed ons bewust te zijn van de tijd waarin we nu leven. We kunnen soms met verlangen terugdenken aan vroeger. Je kunt het verleden idealiseren en er steeds maar aan terugdenken en soms is dat helemaal niet erg, maar bedenk altijd: je leeft nú, in deze tijd met al zijn voor- en nadelen, met zijn goede en kwade kanten. Met deze tijd moet je het doen.
En zo kan je ook verlangen naar de toekomst: ‘Nu nog niet, maar als ik later de tijd heb dan …’ En dat is ook niet goed, dan ga je alles uitstellen voor een tijd die misschien nooit komt. Soms willen we alles plannen en in de hand houden, maar iedereen komt het moment tegen dat het niet zo gaat als we willen. Het leven komt op je toe en als mens moeten we het doen met wat we tegenkomen.
We moeten een weg zien te vinden in het leven met al zijn hoogte- en dieptepunten. We moeten daarin moed en vertrouwen zoeken en behouden. Het is levensnoodzakelijk dat we de moed niet verliezen. En ik denk dat Jezus dat bedoelt als hij het heeft over brood van eeuwig leven. Hij bedoelt daarmee niet dat we het hier en nu moeten vergeten. Dit is onze tijd en er is geen andere. Het eeuwige leven waar Jezus het over heeft is het leven dat wijzelf niet in de hand hebben. Het eeuwige leven is het leven van de belofte. De belofte dat er een God is die ons niet in de steek laat. Brood van eeuwig leven wil zeggen dat het voedsel van God ons hoop voor de toekomst geeft.
Jezus zegt dat hij het levende woord, het levende brood is. En dat mag ons het vertrouwen geven dat er meer is dan de angst en de wederwaardigheden van het leven. Juist op momenten dat we het moeilijk hebben, mogen we weten dat er een God is, die ons niet in de steek wil laten. Een God die met ons meegaat op de weg van ons leven. Jezus biedt zichzelf aan als die reisgenoot en als het voedsel voor onderweg dat ons de kracht geeft om de storm van het leven te doorstaan.
Het voedsel dat God ons wil geven is de kracht dat we door mogen gaan. Dat het leven meer is dan wat we kunnen vastpakken, en dat er toekomst is. Een toekomst die we niet zelf in de hand hebben, maar waar we wel deel van uitmaken.
God leert ons dat het leven en al wat erin is ons als geschenk aangeboden wordt en dat we met dat geschenk kunnen proberen ons leven zo goed mogelijk te leven. Het echte geluk ligt niet in wat we hebben en bezitten, het echte geluk ligt in het vertrouwen dat er iemand is die van ons houdt door alles heen.
Hein Jan van Ogtrop, inleiding
Frans Broekhoff, preekvoorbeeld