- Versie
- Downloaden 47
- Bestandsgrootte 381.02 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 31 juli 2019
- Laatst geüpdatet 8 februari 2021
26 juli 2015
Zeventiende zondag door het jaar
Lezingen: 2 Kon. 4,42-44; Ps. 145; Ef. 4,1-6 Joh. 6,1-15
Inleiding
Deze zondag begint de ‘grote onderbreking’ in het B-jaar, soms ook wel het Marcusjaar genoemd. De lezing uit Marcus wordt nu voor vijf weken onderbroken door een lezing uit Johannes, hoofdstuk 6. Precies waar het eerste verhaal van de wonderbare verzadiging in Marcus komt, kiest het Lectionarium voor het verhaal volgens Johannes. Vijf weken lang wordt dit zesde hoofdstuk van Johannes nu gevolgd. Op de 22e zondag door het jaar gaat het Lectionarium weer verder met Marcus, zij het met hoofdstuk 7. Daarmee is ook het verhaal van het wandelen over het water weggelaten en overgelaten aan de 18e zondag door het jaar van het A-jaar.
De keuze voor Johannes 6 en nog wel over vijf achtereenvolgende zondagen, is niet omdat het Marcusevangelie te kort zou zijn voor een heel jaar, zoals soms beweerd wordt. Er zijn nog wel meer perikopen overgeslagen waarmee een continu Marcusjaar te vullen zou zijn. De keuze voor Johannes heeft vooral te maken met de gedachte dat zo de gelovigen de diepte van dit ‘teken’/wonder uitgelegd kunnen krijgen. Deze zondag begint dan met het verhaal van de wonderbare verzadiging van ongeveer vijfduizend mensen met vijf gerstebroden en twee gedroogde visjes. De volgende zondagen wordt de betekenis van dit verhaal verder uitgediept.
Van een (of: de) wonderbare verzadiging van enkele duizenden mensen met maar een paar broden vinden we zes maal een verhaal in het Nieuwe Testament. Bij Marcus en Matteüs elk twee keer zo’n verhaal: één keer met vijf broden en twee vissen en één keer met zeven broden en enkele visjes. Lucas en Johannes hebben elk maar één keer dit verhaal. Het is hiermee het vaakst voorkomende wonderverhaal.
In het verhaal van vandaag vallen in vergelijking met de andere verhalen een paar zaken echt op. Om te beginnen wordt niet verteld dat Jezus ‘medelijden kreeg’ met de menigte die hem volgt, of dat de leerlingen zich zorgen maken, zoals in de versies van Marcus en Matteüs vermeld wordt. Het vierde Evangelie legt wel het initiatief bij Jezus, met de vraag: ‘Van waar zullen wij brood kopen opdat deze (mensen) eten?’ Maar de verteller zegt er direct bij dat het was om Filippus op de proef te stellen, want Jezus zelf wist wat hij zou doen. Hier vinden we een element dat in het hele vierde Evangelie voorkomt: de soevereiniteit waarmee Jezus optreedt en de situatie beheerst. Johannes 1,48 (Natanaël), Johannes 4,16 (Samaritaanse vrouw) zijn voorbeelden, en het meest nog wel in het lijdensverhaal Johannes 18,4vv (arrestatie), 18,21vv (bij Annas); 18,34-37 (bij Pilatus); 19,17; (zelf zijn kruis dragend) 19,26 (moeder- en leerlingtoewijzing); 19,30 (sterven). Deze soevereiniteit van Jezus is die van de gezondene, die een taak van God heeft te vervullen: Johannes 3,16 en Johannes 19,30. In dit licht valt ook op hoe deze Evangelist in vers 4 vermeldt dat het vlak bij Pasen is. Het feest van de Joden, voegt hij toe, als voor mensen die dit uitgelegd moeten krijgen.
De eerste associatie van Pasen is toch het feest van de Bevrijding uit Egypte en de tocht door de woestijn, waarin het ‘manna’ tegen de honger als brood uit de hemel geschonken werd. En het werd in overvloed geschonken, zoals nu ook twaalf manden met brokken overblijven. Een messiaanse maaltijd is overvloedig (Jes. 25,6). Pasen is voor de joodse tijdgenoten ook het feest van de ongezuurde broden, van de eerste gerstoogst. En hier in ons verhaal is ook sprake van ‘gerstebroden’. Precies hetzelfde als in het verhaal van Elisa die ook als wonderdoener getekend wordt in 2 Koningen 4,42vv en met deze gerstebroden als eerstelingen, zijn mannen te eten geeft. Juist de tekst van de eerste lezing van deze zondag. De parallel van Jezus met de profeet Elisa is duidelijk. Maar hij overtreft Elisa ook: met minder – vijf broden tegen twintig – nog meer mannen voeden – ongeveer vijfduizend tegen honderd. Jezus is groter en meer dan een profeet, een ontdekking die de Samaritaanse vrouw bij de bron ook deed (vgl. Joh. 4,19 met 4,30).
De evangelist gebruikt voor het dankgebed dat Jezus bidt, het werkwoord voor de eucharistie. Ook de volgorde van de werkwoorden is opvallend: ‘Jezus nam de broden, sprak het dankgebed en gaf ze aan de mensen die daar zaten’, precies zoals in de eucharistieviering van later. Of omgekeerd: deze woordformule leert wellicht dat het verhaal van de wonderbare verzadiging – met het perspectief van de eters – tot verhaal geworden is van de wonderbare vermenigvuldiging door Jezus – het perspectief van de gever – en aldus verderverteld is in de viering tot gedachtenis van Jezus. Juist zoals tot op de dag van vandaag...!
In geen van de synoptische versies van dit verhaal wordt verteld dat de aanwezigen het wonder van de verzadiging van zoveel mensen met zo weinig brood hebben gemerkt. In de doubletten bij Marcus en Matteüs staat zelfs nergens in de tekst dat de aanwezigen die verzadigd worden van een eerdere verzadiging geweten hebben: Marcus 8,1-10 en Matteüs 15,32-39. Lucas laat dit als verdubbeling weg.
Hier in het vierde evangelie is dit anders. De aanwezigen ervaren het gebeuren als een ‘teken’. Het is echt een trefwoord in dit evangelie. Jezus wordt als profeet beschouwd die in de wereld moet komen. Dat is de vervulling van de verwachting van de messiaanse tijd (Jes. 25,6). Jezus doorziet dat en onttrekt zich en wijkt uit naar de berg. Hij alleen. Zijn uur is ook nu nog niet gekomen, net zo min als in Kana (Joh. 2,4). Wil de evangelist hier ook al een toespeling maken op die andere plaats in het Evangelie waar Jezus als ‘koning der Joden’ betiteld wordt (Joh. 19,19)? Dan is zijn uur wel gekomen (Joh. 17,1). Het is iets van de ironie van het Evangelie naar Johannes, dat mensen soms dingen zeggen zonder de draagwijdte ervan te overzien. Dat is hier ook het geval. De verzadigden willen Jezus ‘grijpen’ staat er letterlijk om hem tot hun koning te maken. Maar als ze bij een volgend paasfeest (Joh. 18,39) van Pilatus de vraag krijgen: zal ik de koning van de Joden vrijlaten, wijzen ze Jezus af voor de rover/terrorist Barabbas. Maar ze krijgen Jezus wel als koning, zij het gekruisigd en door hen bespot, met in drie talen deze betiteling (Joh. 19,20)!
De antwoordpsalm na de eerste lezing is een korte selectie uit Psalm 145. Deze psalm is in zijn geheel een lofzang op JHWH en samengesteld naar de orde van het Hebreeuwse alfabet. Voor het lectionarium is de keuze gevallen op de verzen 10, 11 en 15 tot en met 18. Met name vers 15 past geheel bij de beide lezingen: ‘De ogen van allen zien hoopvol naar u uit, Gij geeft hun op tijd voedsel.’ Het past ook wel na de wonderbare verzadiging JHWH te prijzen! In de joodse traditie vinden we in de Talmoed (Ber. 4b) een uitspraak dat wie deze lofzang van David elke dag driemaal bidt, zeker tot de komende wereld zal horen. Het is een probate vorm om het gebod te vervullen van Deuteronomium 6,5: ‘Gij zult de Heer uw God beminnen met heel uw hart, heel uw ziel en al uw krachten.’ In de monastieke traditie van de Oude Kerk werd deze psalm ook gelezen als middaggebed na de maaltijd!
Preekvoorbeeld
De evangelist wil over Jezus getuigen. En hij slaagt erin zijn getuigenis heel beeldrijk te vertellen. Daar zijn de evangelisten goed in! Zelf zijn zij immers ook met verhalen opgegroeid. Zo herinnert de evangelist Johannes zich het verhaal van iemand die voor de profeet Elisa twintig gerstebroden meebracht. En toen zijn bediende ze begon uit te delen voor wel honderd man, aten zij er allen van en hielden nog over… Dat verhaal speelt in Johannes’ hoofd, als hij over Jezus wil getuigen.
Een grote menigte mensen volgde hem..., staat er. Zij hebben er immers weet van hoe Jezus met zwakkeren en zieken omgaat, hoe er een warmte en een meevoelen van hem uitgaat die mensen doet opstaan. En toen Jezus om zich heen keek, zag hij dat die menigte naar hem toekwam... Jezus zág. Dat is veel méér dan louter kijken of zomaar toezien wat er gebeurt. Jezus zág... is hetzelfde zíen als waarmee God de ellende van zijn volk in Egypte zag en hen bevrijdde. Ook nu zag Jezus... En hij kan het niet langer aanzien. Zij hebben brood nodig om van te leven. Maar wíe kan hen dat bezorgen? Het gaat niet om brood om je honger te stillen of je buik te vullen. Het gaat om brood dat mensen echt doet léven.
Er is hier wel een jongen met vijf gerstebroden... probeert een van de leerlingen nog. Dat zijn de gerstebroden uit het verhaal van de profeet Elisa. Met andere woorden, hier gebeurt dat oude verhaal opnieuw. Hier is een níeuwe profeet Elisa! Zo wordt Jezus door de evangelist geportretteerd als degene die brood dat mensen echt doet léven, kan geven aan mensen die hem volgen. Dit verhaal van de broodvermenigvuldiging brengt in beeld wat Jezus gedurende gans zijn korte leven heeft gedaan. Hij heeft zich helemaal gegeven, als brood dat gebroken wordt en uitgedeeld. Want zo doet God. God houdt niet op zichzelf te geven. Zo is hij. Hij kan niet anders, want God is een en al relatie. En Jezus stapte bewust in die liefdesbeweging die van God uitgaat naar mensen.
Jezus nam de broden, sprak het dankgebed uit en verdeelde het brood. Die woorden klinken ons vertrouwd in de oren. Het zijn dezelfde woorden die Jezus ook uitsprak op het Laatste Avondmaal. Op die avond heeft Jezus die overdaad van Gods liefde uitgedrukt in een sprekend gebaar. Hij herkende zich helemaal in het brood dat op tafel lag. En we horen diezelfde woorden hier ook in onze eucharistieviering. Beter kan de evangelist niet aangeven dat dit verhaal van de broodvermenigvuldiging nu opnieuw gebeurt in elke eucharistieviering.
Ook in onze viering hier ziet de levende Jezus ons naar zich toekomen en hij wil ons verrijken met het beste van zichzelf. Hier schenkt hij ons in overvloed het voedsel om van te leven. Het is de overvloed van Gods Aanwezigheid in sprekende tekenen, in het Woord dat wij lezen in de Schrift en in het Brood dat wordt gebroken en gedeeld. Hier raken wij het mysterie van ons bestaan; of beter, wij worden erdoor aangeraakt en opgenomen in een ruimte van leven en liefde. De kern, het hart van de christelijke traditie, wordt hier voor ons tot een levende ervaring; en ze leidt ons tot volheid van menselijk leven. Als wij eucharistie vieren, nemen wij deel aan die liefdesbeweging van God uit naar ons toe. Wij laten ons helemaal door God beminnen. En dat maakt een ander mens van je. Je ontdekt jezelf als iemand die tot heel veel liefde in staat is. En het is liefde op zijn bijbels, namelijk als solidariteit en mededogen; als vergeving, zeventig maal zeven maal; en, niet in het minst, als verantwoordelijkheid voor elkaar. Maar de liefde die wij geven, hebben we zelf eerst van God gekrégen. Wij kunnen geven, omdat hij gegeven heeft.
Ook al zien wij het eindresultaat niet van onze pogingen, dan wordt elke eucharistieviering toch een gezamenlijke profetische daad tégen de overmacht van het kwaad in ons en rondom ons. De realiteit waarin wij dagelijks leven is maar al te zeer voortdurend in tegenspraak met wat wij hier vieren. Maar wij blijven in die spanning staan tussen wat reeds kan en waar wij nog naar streven. En Jezus is er niet om een oordeel te vellen over wat wij nog niet kunnen. Hij is er om ons te redden door het beste in ons tot leven te roepen en te voeden. Wij vieren hier een onderlinge verbondenheid die er nog niet is, maar hij staat er borg voor dat ons delen en breken van Woord en Brood niet vergeefs is. Wij hebben dat hoopvol vergezicht nodig, om het vol te houden onze wereld van dienst te zijn. Dan gaan wij van hier weg om, zoals de apostel Paulus schreef, de weg te gaan die past bij de roeping die wij hebben ontvangen; elkander verdragend uit liefde.
drs. Henk Berflo, inleiding
Paul Heysse, preekvoorbeeld