- Versie
- Downloaden 51
- Bestandsgrootte 300.96 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 31 juli 2019
- Laatst geüpdatet 8 februari 2021
19 april 2015
Derde zondag van Pasen
Lezingen: Hand. 3,13-15.17-19; Ps. 4; 1 Joh. 2,1-5a; Luc. 24,35-48 (B-jaar)
Inleiding
Handelingen 3,13-15.17-19
De eerste lezing die we tijdens deze derde zondag van Pasen beluisteren, is een kort fragment uit de tweede toespraak van Petrus in het boek Handelingen (Hand 3,11-26). In deze toespraak bij de Tempel richt hij zich nadrukkelijk tot zijn joodse geloofsbroeders. Hij spreekt over de God van Abraham, Isaak en Jakob, de God van onze Vaderen. Wat verderop spreekt hij zijn toehoorders aan met ‘broeders’ (v. 17).
Het verhaal dat aan deze toespraak voorafgaat, vormt de onmiddellijke aanleiding. In dit korte wonderverhaal liet Petrus een lamme weer opstaan ‘in de naam van Jezus Christus de Nazoreeër’, nadat hij hem de handen had opgelegd (3,1-10). De evangelist Lucas, tevens de auteur van het boek Handelingen, toont zijn lezers wat dit met de man deed: ‘met een sprong ging hij staan en liep en ging met hen de tempel binnen, lopend en springend en God prijzend’ (3,8). Mocht de man omwille van zijn beperking, net zoals blinden en zieken, voorheen de tempel niet binnen omdat hij werd beschouwd als ritueel onrein, dan kan hij nu samen met Petrus en Johannes de tempel binnengaan en God prijzen.
In de toespraak geeft Petrus een theologische duiding bij het genezingswonder. Hij wil immers verhinderen dat de verzamelde menigte zou denken dat Johannes en hijzelf het wonder uit eigen kracht voltrokken hebben. Integendeel, volgens Petrus is het de dienaar Jezus die door zijn verrijzenis uit de dood door de God van Israël verheerlijkt werd, die de lamme bedelaar geneest (v. 16). Hij verrichtte het wonder immers ‘in de naam van Jezus Christus’. Het wonder dat Petrus voltrekt, legt op die manier getuigenis af van zijn geloof in de kracht van de verrezen Christus die optreedt voor het hele volk van Israël (v. 13).
Petrus wijst zijn toehoorders ook op hun verpletterende verantwoordelijkheid. Tot drie keer toe spreekt Petrus in contrasterende uitspraken over hun houding die uiteindelijk geleid heeft tot de kruisdood van Jezus. In vers 13 beklemtoont Petrus dat de God van de oude profeten Jezus heeft verheerlijkt, terwijl het volk hem verloochende en ter dood liet veroordelen. In vers 14 klinkt het dat het volk een rechtvaardige heeft laten doden terwijl ze vroegen om de rechtvaardiging van een moordenaar. In vers 15 ten slotte, wordt het volk tegenover God geplaatst. Het volk bracht ‘de leidsman ten leven’ ter dood; terwijl God hem heeft opgewekt uit de doden.
In vers 17 schrijft Petrus de houding van zijn geloofsgenoten, zijn ‘broeders’, toe aan hun ‘onwetendheid’. Dit mogen we lezen als een typisch lucaanse karaktertrek. Het volk deelt in de onwetendheid samen met de joodse leiders. Dat de Messias zou lijden en het volk zou ontkennen in Jezus de Messias te herkennen, werd volgen Lucas nochtans allang vooraf aangekondigd bij monde van de profeten en werd zo in Gods heilsplan ingeschreven. De oproep tot bekering in vers 19 is daarom noodzakelijk. Uit de genezing van de lamme aan de Tempelpoort blijkt dat God – ondanks de onwetendheid van het volk die geleid heeft tot de dood van zijn dienaar – niet ophoudt met het schenken van nieuw leven.
Dit kunnen geloven en erkennen, daartoe roept Petrus zijn geloofsbroeders op.
Lucas 24,35-48
In de evangelielezing lezen we grotendeels het derde verrijzenisverhaal uit het Lucasevangelie. Aan dit verhaal gaan het bezoek van de vrouwen aan het lege graf (Luc. 24,1-12) en het bekende Emmaüsverhaal vooraf (24,13-35). De drie verrijzenisverhalen delen heel wat elementen met elkaar, waardoor ze als een sterke literaire eenheid lezen. Telkens reageren de volgelingen van Jezus met schrik, onbegrip en grote twijfel op de verkondiging van de paasboodschap door een personage. Hun schrik, onbegrip en twijfel wordt daarop weggenomen door overtuigende argumenten die te maken hebben met Jezus en de Schrift. Telkens eindigen de verhalen met de vermelding dat de volgelingen nu zelf ook verrijzenisgetuigen worden. Men kan in de drie verhalen ook een opgaande lijn ontdekken. De vrouwen krijgen de boodschap van twee mannen in stralend witte kleren, de Emmaüsgangers krijgen de boodschap van Jezus zelf, maar herkennen hem te laat en de leerlingen ontvangen de boodschap ook van Jezus, die nu echter wel duidelijk herkenbaar is.
Het allereerste woord dat Jezus tot zijn leerlingen spreekt is ‘vrede’. In het Lucasevangelie betekent deze wens veel meer dan een dagdagelijkse begroeting. Lucas gebruikt het woord ‘vrede’ als hij verwijst naar de bevrijding die Christus met zijn leven en dood brengt. Die vrijheid wenst de verrezen Christus zijn leerlingen toe. In het verrijzenisverhaal klinkt hoe deze bevrijding geschiedt.
In hun opwinding en schrik dachten de leerlingen ‘een geest’ te zien, toen Jezus zich aan hen toonde. Vandaag zouden we misschien zeggen dat de leerlingen zich wat inbeeldden, een waanvoorstelling. Was dit een verwijt waarmee de eerste christengemeenschappen moesten afrekenen in hun verkondiging van de Levende Heer? Het blijft intrigerend dat Lucas de verrijzenis van Jezus zo lichamelijk voorstelt. De lucaanse Jezus nodigt de leerlingen uit hem te betasten om te voelen dat hij ‘vlees en been’ is. Wat wil Lucas zijn lezers hiermee duidelijk maken? Misschien wenst hij zo wel te benadrukken dat de verrijzenis een levensechte realiteit is. Het gebeuren hoort niet thuis in de wereld van spoken en geesten – daar waar je nooit volledig weet of je zintuigen een loopje met je nemen. De verrezen Christus is ook geen tot leven gewekt lijk dat weer uit het graf klautert. De verrijzenis – zo maakt Lucas duidelijk – betekent echt nieuw en vol leven. De realiteit van de dood wordt niet ontkend. De littekens blijven immers zichtbaar. En misschien nog belangrijker is de vermelding dat Jezus ook nog een stukje gebakken vis eet: een nieuwe maaltijdscène die gemeenschap sticht.
In de laatste verzen van deze evangelielezing verwijst de verrezen Jezus naar wat hij voor zijn kruisdood al verkondigde en wat nu – na de kruisdood en opwekking – vervuld is (vv. 44-49). Datgene wat aan Jezus gebeurde laat zich niet zomaar begrijpen. Net zoals in het Emmaüsverhaal opent Jezus het verstand van zijn leerlingen door te verwijzen naar de Schriften. Op die manier voert Jezus hen naar het volle begrip van zijn leven en kruisdood. De verrezen en gekruisigde Christus zijn één en dezelfde. In de opsomming die volgt, vinden we alle belangrijke thema’s van het Lucasevangelie terug: er is de verwijzing naar het lijden, sterven en de verrijzenis van de Messias, er is de verwijzing naar de verkondiging onder alle volkeren, de bekering en de vergiffenis der zonden en de opdracht om te getuigen van de verrijzenis. Om zelf bron te worden van nieuw leven. Een oproep waaraan Petrus in de eerste lezing nadrukkelijk gehoor gaf.
Bibliografie
P. Kevers, De Bijbel lezen in woord en daad (B-jaar), Antwerpen, Halewijn, 2008, p. 54-56
D. Marguerat, Les actes des Apôtres (Commentaire du Nouveau Testament, 5a), Genève, Labor et Fides, 2007, p. 113-121
H. Welzen, Lucas (Belichting van het Bijbelboek), Leuven, VBS/KBS, 2011, p. 425-429
Preekvoorbeeld
Aanstekelijke mensen
Op de wekelijkse markt staat er naast de vaste verkopers zeer regelmatig een man of een vrouw die iets nieuws te brengen heeft. Uitstekende acteurs, die er altijd wel in slagen mensen iets te doen kopen dat ze helemaal niet nodig hebben of waaraan ze nooit zouden gedacht hebben. Je kan maar hopen dat de koper er enig nut of plezier aan heeft. Behoren evangelieverkondigers, predikanten, ook tot dat ras?
Als je het stukje preek van Petrus uit de eerste lezing hoort, heeft het meer weg van een donderpreek tegen zijn eigen Joodse volksgenoten: ‘Jullie hebben Jezus uitgeleverd en voor Pilatus verloochend… Jullie hebben de heilige en rechtvaardige verloochend… Jullie hebben de leidsman ten leven ter dood gebracht!’ Je hoort de oude profeten! Maar het is niet hopeloos: zoals de profeten eindigt Petrus met een oproep tot bekering. En wonder genoeg: het werkt. Na zijn toespraak wordt Petrus met Johannes door de tempeloverheden opgepakt. Maar er zijn wel een pak toehoorders die tot geloof komen. Petrus is geen verkoper, wel een aanstekelijke getuige.
Aan zijn toespraak gaat de genezing van een lamme bedelaar vooraf. De man verwacht een aalmoes. Waarvan zou hij anders moeten leven? ‘Goud of zilver heb ik niet’, zegt Petrus, ‘maar wat ik heb, dat geef ik u: in naam van Jezus Christus de Nazoreeër, kom overeind en loop.’ Een man die door zijn gebrek van tempelbezoek uitgesloten is, loopt nu met hen de tempel binnen. En daar begint de toespraak van Petrus tot het samendrommende volk. Petrus’ toespraak volgt op zijn grensverleggend handelen. De boodschap van en over Jezus is geen koopwaar, die moet aangeprezen worden; het is een wijze van optreden en leven die voor anderen grensverleggend, bevrijdend is.
Wie wat tijd van leven heeft gekregen, kan er wel over meespreken: soms kan je iemand tegenkomen, die je geweldig goed doet. Die een aanstekelijke vreugde uitstraalt. Die helend aanwezig is. Die je in vuur en vlam zet. Of die je in een vastgelopen situatie een uitweg biedt. Christen zijn heeft met dit soort ontmoeting te maken, van begin af aan. Voor het een leer of een moraal of een liturgie is. Een ontmoeting die een keerpunt is in een leven. Een ontmoeting waarmee we ook moeilijke levenstijden doorkomen. Een ontmoeting die ons een vreugde geeft die niemand ons kan ontnemen.
Over zo’n ontmoeting gaan de evangelieverhalen altijd opnieuw. Ook het verschijningsverhaal van vandaag. Zoals vele van deze verhalen na Pasen begint het met verwarring, angst, twijfel: Maken we onszelf niks wijs? Gaan we nu ook al spoken zien? – en het eindigt met een zending: ‘Jullie zullen hiervan getuigen zijn.’
Christen zijn en getuige zijn van Jezus, de Levende, is geen besluit uit een redenering, zelfs geen resultaat van een mystieke ervaring, en helemaal geen aankoop bij een handige marskramer. Het is het resultaat van een ontmoeting. Een ontmoeting met een lange voorgeschiedenis: zie hoe meermaals in de verschijningsverhalen en in de toespraak van Petrus naar de Schriften verwezen wordt. Wie Jezus ontmoet, gaat de bekende heilige geschriften vanuit een nieuw perspectief lezen. Vanuit de gekruisigde Jezus, die Gods trouw op een verrassend nieuwe wijze openbaart.
In veel landen is christen zijn een risico, levensgevaarlijk zelfs. Dat hebben de eerste apostelen ook ondervonden. Maar het vuur dat in hen ontstoken was, was niet meer te doven.
De oude roeping van het volk Israël om licht te zijn voor alle volkeren, wordt in hun getuigenis werkelijkheid, over het risico van de eigen dood heen.
Wij, hier in onze streken zitten dikwijls met een dubbel probleem. Vooreerst: we zijn meestal van geboorte af christen, gedoopten, en dat blijkt niet altijd een voordeel te zijn voor een diepere ontmoeting met de levende Heer. Wellicht moet elke christen hier doorheen de twijfel van de leerlingen: ‘Maken we onszelf niks wijs? Lopen we niet achter spoken aan?’ Of, als we zelf vast in het geloof staan, horen we dat wel van anderen. En ten tweede: we leven in een wereld, waar je zonder veel hinder om het even welke godsdienst of levensovertuiging mag aanhangen – als je maar geen last verkoopt. Concreet betekent dat dikwijls: als je maar niet te uitdrukkelijk met je overtuiging te koop loopt. Als je maar niet te aanstekelijk bent.
Hoe kunnen wij getuigen zijn van de verrezen Heer Jezus? Het zal wel niet nodig zijn dat we allemaal predikant worden. Het verhaal van Petrus en Johannes bij de tempelingang toont ons een weg: zijn wij inventief en moedig om mensen die niet meekunnen, die uitgesloten zijn, weer bij te brengen? Zijn onze soms toevallige of professionele ontmoetingen helend voor anderen, aanstekelijke bron van vreugde, reden om anders te gaan leven? Want bij alle verhalen die we uit het Nieuwe Testament horen, gaat het over bekering, bevrijdend gaan leven naar anderen toe. Dat is ook het besluit van Petrus in zijn toespraak: ook al zijn jullie nog zo onrechtvaardig opgetreden tegenover de Rechtvaardige door hem aan Pilatus en het kruis over te leveren: ‘Kom tot inkeer en bekeer u.’ En Petrus weet waarover hij het heeft: had hij niet zijn Heer verloochend toen het met Jezus slecht afliep. En waar waren al die dappere mannen toen hij aan het kruis stierf? Neen, getuigen zijn ze niet geworden uit eigen initiatief. Ze hebben zelf eerst een bekering meegemaakt, zelf eerst zijn vergevende en genezende liefde ondervonden. Niet voor niets is Jezus’ eerste woord als hij bij hen binnenkomt: ‘Vrede!’ Na alles wat er geweest is betekent die groet veel meer dan een simpel goedendag. Het is een vrede over de littekens heen die hij in zijn handen en voeten meedraagt. Over de lafhartigheid van zijn vrienden heen.
Geloven wij in spoken? Wie hem ontmoet heeft, weet beter. En wie in zijn naam, ook al spreek je die niet altijd uit, doet wat hij gedaan heeft, vervult Gods belofte van het begin: Ik zal er zijn voor u, op mij mag je rekenen. Hij wordt zelf een bron van nieuw leven, een mens van aanstekelijke vrede.
dr. Martijn Steegen, inleiding
Daniël De Rycke ofm, preekvoorbeeld