- Versie
- Downloaden 40
- Bestandsgrootte 304.87 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 31 juli 2019
- Laatst geüpdatet 8 februari 2021
25 januari 2015
Derde zondag door het jaar
Lezingen: Jona 3,1-5.10; Ps. 25; 1 Kor. 7,29-31; Mar. 1,14-20 (B-jaar)
Inleiding
Jona is een merkwaardig profetisch boek. Het staat bij de twaalf kleine profeten, maar bevat nauwelijks één profetisch orakel: ‘Veertig dagen nog, en Ninevé wordt omgekeerd’ (Jona 3,4). De rest van het boek is verhalend met daarin zeer veel dialogen: tussen Jona en de zeelieden (Jona 1), tussen Jona en God (Jona 2), tussen Jona en de Ninevieten (Jona 3) en weer tussen Jona en God (Jona 4). De opbouw van het boek Jona is als volgt:
1 Jona is ongehoorzaam (Jona 1–2)
1-1 Jona wordt gezonden naar
naar de heidenen (1,1vv)
1-2 Jona in confrontatie met de heidenen,
de zeelieden, die zich bekeren (1,4-16)
1-3 Jona in confrontatie met God.
Jona uit een klacht (2,1-6),
die overgaat in een lofzang (2,7vv)
die eindigt in zijn redding (2,10)
2 Jona handelt (Jona 3–4)
2-1 Jona wordt gezonden
naar de heidenen (3,1vv)
2-2 Jona in confrontatie met de heidenen,
de Ninivieten, die zich bekeren (3,4-10)
2-3 Jona in confrontatie met God.
Jona uit een klacht (4,1vv),
die overgaat in een verdere klacht (4,8v),
die eindigt in een vermaning (4,10v)
De perikoop van deze zondag is te vinden in het tweede deel van het boek: Jona wordt (opnieuw) naar Ninevé gezonden, de inwoners bekeren zich tot de God van Jona, waarop God besluit Ninevé te sparen. Maar in feite moet men het hele boekje (slechts vier hoofdstukken) eerst eens doorlezen alvorens op deze perikoop in te gaan. In het eerste deel van het boek gebeurt in feite in het klein wat in het tweede deel met Ninevé gebeurt. Jona krijgt in Jona 1 de opdracht naar Ninevé te gaan en aan te kondigen dat ‘hun kwaad doorgedrongen is tot JHWH’. Jona vlucht op een schip met een heidense bemanning weg van JHWH en van zijn opdracht. Op het eerste gezicht een begrijpelijke reactie van Jona, want Ninevé is de hoofdstad van Assyrië, de grootste en brutaalste vijand van Israël. Wie zou het aandurven daar een dreigboodschap te verkondigen? Maar uitdrukkelijk wordt gezegd dat Jona ‘wegvlucht van JHWH’ (Jona 1,3), niet ‘van Ninevé’. Jona weet namelijk wat er kan/zal gebeuren als hij daar zijn onheilsboodschap brengt en hij geeft het ook ondubbelzinnig toe op het eind (Jona 4,2): de Ninevieten zullen zich als gevolg van zijn boodschap bekeren en dan zal JHWH zijn dreigement niet uitvoeren. Met andere woorden: Jona vlucht met dit schip om zo de bekering van Ninevé en als gevolg daarvan hun redding, te voorkomen. Maar JHWH laat niet toe dat Jona vlucht: hij werpt een storm op de zee waardoor het schip dreigt te vergaan. De heidense zeelieden doen er alles aan om niet te vergaan, en de kapitein roept ook Jona op tot zijn God te bidden om gered te worden. Jona reageert eerst helemaal niet; later, als ze erachter komen dat zijn vlucht voor JHWH de oorzaak is van de storm, reageert hij fatalistisch: ‘werp mij in zee en de zee zal rustig worden’. De reactie van de zeelieden op hun uiteindelijke redding is merkwaardig: ze worden JHWH-gelovigen, die offers brengen en geloften doen.
Een detail uit het eerste hoofdstuk is nog te vermelden: Jona heeft aan de zeelieden de naam van JHWH geopenbaard, in zijn antwoord op de vraag: ‘tot welk volk behoor je?’. Jona antwoordt: ‘ik ben een Hebreeër en ik vrees JHWH’ en daarop volgt de totale bekering van de zeelieden tot JHWH. In Ninevé maakt Jona deze fout niet meer. Daar spreekt hij de naam van JHWH niet uit; hij zegt niet dat ‘het kwaad van de Ninevieten is opgestegen tot JHWH’ (zoals hem was opgedragen in 1,2) maar alleen dat ‘Ninevé zal worden omgekeerd’. Alvorens daarop in te gaan, kijken we nog even naar Jona 2: nadat Jona in de zee is geworpen wordt hij op bevel van JHWH door een grote vis ingeslikt. In die (bijna) uitzichtloze situatie bidt hij tot JHWH om redding. De psalm die Jona daar bidt, is zoals andere klaagpsalmen in het boek der Psalmen, eerst een lange klacht over de nood waarin de psalmist zich bevindt, gevolgd door een lofprijzing omwille van de (verwachte) redding. Maar één element is anders in deze psalm: in Jona 2,9 spreekt Jona even over anderen dan JHWH en zichzelf. Hij zegt daar: ‘Diegenen die voze waanbeelden dienen, zij geven hun toeverlaat prijs’. Hier toont Jona dat hij zijn afkeer van de heidenen (die waanbeelden of afgodsbeelden vereren) niet veranderd heeft. En dat zal zo blijven tot het eind van het boek.
In Jona 3, dat deze zondag gedeeltelijk wordt gelezen, gaat Jona dan toch naar Ninevé, die grote stad, waarvoor men drie dagreizen nodig heeft om er doorheen te lopen. Jona betreedt de stad maar één dagreis ver; hij komt dus niet eens in het centrum van de stad maar blijft in de periferie. Daar zegt hij één keer zijn profetie die in het Hebreeuws maar uit vijf woorden bestaat: ‘Veertig dagen nog en Ninevé is omgekeerd’. Geen oproep tot bekering, geen boodschap van JHWH, geen ‘doe dit … anders volgt dat …’ Het is duidelijk dat Jona zijn opdracht zo minimaal mogelijk uitvoert want hij wil dat ze geen effect heeft op de Ninevieten, zodat die doorgaan met hun verdorvenheid en daarom met totale vernietiging gestraft zullen worden.
Maar het verloopt anders, de Ninevieten begrijpen de woorden van Jona niet alleen als een aankondiging van straf maar als een oproep tot bekering; en dat is volgens de Hebreeuwse grondtekst ook zeer goed mogelijk. Het werkwoord voor ‘omkeren’ kan naast ‘te gronde gaan’ (zo wordt het voor Sodom en Gomorra gebruikt, Gen. 19,21.25.29) ook ‘innerlijk omkeren, bekeren’ betekenen (Ex. 14,5; 1 Sam. 10,9). In die zin begrijpen de Ninevieten het alleszins, die alles doen om kwaad af te weren. De koning, zoals de kapitein op het schip, neemt daarbij de rol van de profeet over: hij roept op het kwade af te leggen en boete te doen, … tot in het absurde toe: zelfs de dieren moeten vasten, boetekleren dragen en tot God bidden.
De auteur van het boek Jona overdrijft hier, maar dat doet hij met opzet. Ook in Jona 4 overdrijft hij wanneer hij schrijft dat de plant op een nacht tot één grote boom opgroeit en op één nacht weer verwelkt. Maar dat is eigen aan het literaire genre van het boek Jona, een parabel. In een parabel komen onrealistische elementen voor zoals dieren die kunnen praten of die handelen als mensen (en vaak veel beter). In het boek Jona zijn de dieren zoals de grote vis in Jona 2, het vee van Ninevé in Jona 3, de worm (en ook de plant) in Jona 4 veel gehoorzamer dan de profeet, die maar koppig blijft volharden in zijn veroordelen van Ninevé.
Wanneer God besluit het onheil over Ninevé niet uit te voeren, is Jona kwaad. Hij bidt in Jona 4,2 een ‘aanklacht’ tegen God omdat die altijd barmhartig is, altijd bereid om zonden te vergeven. Het ironische van dit gebed is dat elders God geprezen wordt om deze kwaliteiten (Ex. 36,6v; Joël 2,13) waarover Jona ‘klaagt’. Maar God is een goede pedagoog: als Jona niet met hem wil praten, dan probeert hij hem via een andere weg te bereiken, door de plant en de worm.
Het boek heeft een open einde: wanneer Jona bekommerd is om die plant waaraan hij zich gehecht had, zou God dan niet bekommerd zijn om Ninevé, die grote stad, die ‘het verschil tussen rechts en links niet kennen’, wat een metafoor is voor het verschil tussen goed en kwaad (zie Pred. 10,2)? Dat open einde is vergelijkbaar met dat van de Verloren Zoon in Lucas 15,11-30. Ook daar gaat het om: aanvaard je je bekeerde broeder? En ook daar weigert de andere partij, de oudste zoon, de bekeerling te aanvaarden, tot het einde toe. Het antwoord op de uitnodiging van de vader (verloren zoon) of God (Jona) moet komen van de lezer.
1 Korintiërs 7,29-31
Zie Paulus zelf, blz. 41-43 en 48-49.
Marcus 1,14-20
Jezus begint zijn openbaar optreden, na zijn verblijf in de woestijn, met de verkonding van de blijde boodschap of evangelie. Hij roept op te geloven in de blijde boodschap. Marcus gebruikte dat begrip ‘blijde boodschap’ al in zijn openingsvers: ‘begin van de blijde boodschap van Jezus Christus’. Hij gebruikt het dus in twee betekenissen: voor het levensverhaal van Jezus, de meest gangbare betekenis van evangelie (Mar. 1,1) en voor de inhoud van Jezus’ boodschap (Mar. 1,14). Naast geloven in het evangelie, roept Jezus ook op te bekering – en hier zit de relatie met het Jona-verhaal – dat wil zeggen heroriëntatie van zijn leven op een nieuw bestaan, en dat nieuwe bestaan kan alleen zijn: het Rijk Gods dat aanbreekt.
Hierna vormt Jezus een eerste groep leerlingen, die bezig zijn met hun beroep: vissen. Wanneer Jezus hen roept met een eenvoudig ‘Komt, volgt mij!’ reageren zij voorbeeldig, ze verlaten hun beroep (laten hun netten in de steek) en volgen onvoorwaardelijk. Een parallel met dit verhaal vinden we al in de roeping van Elisa door Elia in 1 Koningen 19,19-21; Elisa oefent zijn beroep uit (ploegen), Elia roept hem door een symbolisch gebaar (mantel toewerpen) en volgt hem definitief (slacht de ossen, verbrand het hout, … een terugkeer is uitgesloten). Echter bij Elisa vinden we een vaak voorkomend extra element: het verzet van de profeet tegen zijn roeping. Elisa vraagt afscheid te mogen nemen van zijn ouders (1 Kon. 19,20). Op het eerste zicht is dit een normaal verzoek, maar Elia wijst het toch af want volgeling worden is onvoorwaardelijk. In Marcus 1 beantwoorden de eerste leerlingen van Jezus volledig aan dit onvoorwaardelijke ideaal.
Literatuur
E. Eynikel (ed.), Internationaal Commentaar op de Bijbel, Kampen, 2001, pp. 1323-1329.1554-1555
Preekvoorbeeld
Toen God zag dat zij inderdaad anders begonnen te leven, kwam hij terug op wat hij gedreigd had hun aan te doen; en hij deed het niet. Dit lijkt een mooi happy end. Jullie kennen het verhaal. Jona was door God naar de inwoners van Ninevé gezonden om hen aan te klagen; en eerst had hij dat geweigerd. Maar in de buik van de vis kwam hij tot inkeer. De vis spuwde hem op het droge en opnieuw werd hij door God naar Nineve gezonden. Daar hield hij een krachtige preek over wat er met de stad zal gebeuren, als ze niet ánders gingen leven: Nog veertig dagen, dan wordt Nineve weggevaagd! Die korte preek miste zijn uitwerking niet. De inwoners riepen een vasten uit en iedereen hulde zich in een boetekleed. Het was nog in de tijd dat een preek of een homilie de mensen kon overtuigen. Toen kwam God terug op wat hij gedreigd had de inwoners van Nineve aan te doen, en de stad werd níet verwoest...
En daarmee zit Jona met een groot probleem. Wat is zijn probleem? God is zijn probleem... Volgens hem móet God de mensen van Nineve straffen, want zij hebben kwaad gedaan. Zo simpel is dat... Jona verwijt God dat hij niet is, zoals hij – volgens hem – zou moeten zijn. In plaats van een straffende God van donder en bliksem is hij een God van vergeving en verzoening. En daar kan Jona niet tegen. Nu moet hij immers zijn beeld van God herzien. Hij moet zijn vertrouwde zekerheden loslaten en ontdekken dat God anders is. Een God die niet doet wat hij voornemens was van te doen, een God die kan veranderen; dat is géén onveranderlijke, ongevoelige, oppermachtige god; zoals Jona altijd had geleerd. En dat is voor hem onverteerbaar...
Dat is nog niet alles. Want de inwoners van Ninevé zijn de ergste vijanden van zijn volk. En uitgerekend naar hen wordt Jona door God gezonden met de oproep zich te bekeren. Niet dat hij er zoveel moeite voor deed. Want Ninevé was een reusachtige stad, drie dagreizen groot. En hij stelde zich tevreden om reeds na één dagreis uit te roepen wat de Heer hem had opgedragen. Want eigenlijk wil hij níet dat de inwoners van Ninevé zich bekeren. Het liefst van al wil hij dat zij doorgaan met hun slechtheid en dus door God van de kaart worden geveegd. Hij wil hun redding voorkomen, want áls zij zich bekeren zullen zij niet gestraft worden. Zeker, God wordt kwaad over het kwaad dat mensen elkaar aandoen en hij aanvaardt het kwaad niet. Maar zijn woede heeft nooit het laatste woord. Als mensen tot inkeer komen en anders gaan leven, ligt de weg naar Gods vergeving breed open. Hoe kan ik nu in ’s hemelsnaam mogelijk maken dat God mijn ergste vijanden zal vergeven? redeneert Jona.
En er is nog meer. Misschien nog het ergst van al vindt Jona dat – als God niet die onveranderlijke en afstandelijke god is, maar een liefdevolle en barmhartige God – dan ook híj geroepen is te veranderen en liefdevol door het leven te gaan en zijn vijanden te vergeven. Hij beseft dat zijn zending naar de inwoners van Ninevé ook hém voor de keuze plaatst anders te gaan leven en te vergeven...
Kunnen vergeven, anders gaan leven; dat blijft moeilijk. Niet dat je van buitenaf verplicht wordt te vergeven. Het is niet de weg van iemand ánders gaan. Het is niet nadoen wat iemand anders doet. Het is zeker geen exacte kopie van wat Jezus heeft gedaan. Hoe zouden we dat kunnen? Het gaat hoe dan ook om míjn antwoord! Wij worden opgeroepen om op onze manier onze netten achter te laten en hem te volgen. Je bent geen immorele slechterik als je níet vergeeft. Maar je munt uit in schoonmenselijkheid als je wél vergeeft; maar dan van binnenuit, vanuit de liefde die in je leeft en die je ervan overtuigt dat je moét vergeven en án- ders gaan leven. Maar zo dikwijls worden wij meegezogen in het diepe water van onze onmacht en dreigen wij ten onder te gaan in liefdeloosheid en zelfgenoegzaamheid. Dan zijn er mensen nodig die ons uit dat diepe water van onze onmacht trekken, vissers van mensen zijn er nodig. Zij bevrijden ons, en dan kúnnen we veranderen.
Je ziet het onder ons gebeuren. Op onze beste momenten wordt het koninkrijk van God zichtbaar onder ons. Dan laten we de liefde van God aan het werk en krijgt het koninkrijk van God alle kansen. Niemand wordt nog onderdrukt. Er is geen macht over elkaar en geen onderwerping aan elkaar, geen diepe kloof tussen rijk en arm, tussen geschoold en ongeschoold. Iedereen komt tot haar/zijn recht. Het is een andere wereldorde, een wereld van een andere orde. Geen opeenhoping van bezit, geen roof, geen jaloezie, geen achterdocht of leugen. Wij houden elkaar in ere, en zo wordt God gedíend…
Kan dat allemaal? Ja en nee. Reeds en nog niet. Maar Jezus zei: De tijd is aangebroken, het koninkrijk van God is nabij. Sindsdien is in de wereld een onomkeerbaar proces begonnen van meer menselijkheid. En dat begint met geloof hechten aan dát goede nieuws.
dr. Eric M.M. Eynikel, inleiding
Paul Heysse, preekvoorbeeld