- Versie
- Downloaden 35
- Bestandsgrootte 464.74 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 31 juli 2019
- Laatst geüpdatet 8 februari 2021
18 januari 2015
Tweede zondag door het jaar
Lezingen: 1 Sam. 3,3b-10.19; Ps. 40; 1 Kor. 6,13c-15a.17-20; Joh. 1,35-42 (B-jaar)
Inleiding
Zien – horen – zien in 1 Samuël 3
1 Samuël 3 vertelt het verhaal van de roeping van Samuël. Het missaal stelt voor om de lezing te beperken tot de verzen waarin de ontmoeting met God wordt beschreven. De inleidende opmerking over de godsdienstige neergang in Israël en ook de inhoud van de openbaring aan Samuël met het zware oordeel over Eli en zijn familie blijven zo buiten beschouwing. In zekere zin wordt Eli daarmee gespaard. Aan de andere kant blijft daarmee echter ook de opmerkelijke tegenstelling tussen Eli die als priester en vader niet deugt maar aan de andere kant toch wel een bemiddelende rol tussen God en Samuël speelt buiten beschouwing. Dat is jammer en daarom is het de moeite waard om heel het hoofdstuk te lezen. Zo komt dit wonderlijke gebeuren van God die een mens, een jongetje nog, direct aanspreekt en belast met een zware boodschap aan zijn leermeester beter tot zijn recht. Het gaat niet alleen over het horen van God, maar ook over de vraag of er iets van hem is te zien. Aan het begin van het hoofdstuk staat het naast elkaar: ‘het woord van de Heer was schaars’ en: ‘visioenen waren niet talrijk’. Daarna gaat het vooral over het zien, of liever: over hoe weinig men ziet. Eli is blind geworden. Meer in het algemeen zou men kunnen spreken over een ‘Godsverduistering’. Die is echter niet volledig: ‘Nog was Gods lamp niet uitgegaan’.
Dan volgt het verhaal over de woorden die gewisseld worden tussen God, Samuël en Eli. De ontmoeting tussen God en Samuël wordt in vers 15 ‘een gezicht’ genoemd, dat wil zeggen: dat wat Samuël heeft gezien. Ook in de volgende verzen gaat het opmerkelijk veel over zien. Zo accepteert Eli de bittere boodschap met de woorden: ‘De Heer moge doen wat goed is in zijn ogen.’ Na de woorden van God ziet de wereld er voor Samuël en de mensen van Israël anders uit. De mensen zien in Samuël een profeet (v. 20) en Samuël ziet nu veel van God ‘door het woord van de Heer’ (v. 21).
Zo lopen horen en zien door elkaar heen. Dat zegt vooral iets over de kracht van het woord. Het doet denken aan Genesis 1: in het scheppingsverhaal is het woord het middel waarmee God het licht laat beginnen. Datzelfde woord schept nu licht in de duisternis van Israël. Het licht dreigde uit te gaan. Het afnemende gezichtsvermogen van Eli, de priester van God, is veelbetekenend. ‘De lamp van God was nog niet uitgegaan’ (v. 3), maar Eli had niet meer het vermogen dat te zien. Er moest een ander voor worden aangesproken. Omdat Samuël zich ook aangesproken voelt en de last van het woord wil dragen, wordt er nu voor anderen iets zichtbaar van Gods goede wil.
God – Eli – Samuël
Er is een opmerkelijk samenspel tussen de drie hoofdrolspelers die al in het eerste vers worden voorgesteld in hun onderlinge verhouding. Aan het begin wordt van Samuël gezegd dat hij in dienst staat van God, onder het toezicht van Eli. Aan het einde van het verhaal is die bemiddelende rol van Eli weggevallen.
Men moet niet te gering denken over het aandeel van Eli. Hij lijkt tamelijk passief en weinig daadkrachtig bij de opvoeding van zijn zonen. Hij heeft ook een beperkte kijk op de dingen. Dat bleek figuurlijk al in het eerste hoofdstuk, toen hij niet goed inzag wat er werkelijk met Hanna aan de hand was. Hij zag haar hartstochtelijk bidden aan voor het gemompel van een droevige drinkster. In de tijd daarna is het allemaal nog erger geworden met Eli: hij is blind geworden en dat in meer dan één opzicht. Als het erop aankomt blijkt hij echter wel degelijk een goed middelaar tussen God en mensen te zijn. Dat was eerder ook al bij Hanna gebeurd, want eenmaal op het goede spoort gezet kon hij haar goed nieuws namens God melden. Nu gebeurt dat ook bij Samuël. Eli staat als priester voor het traditionele en het institutionele van de godsdienst. Hij vertegenwoordigt de bestaande, vaste vormen. Die kunnen veel van hun oorspronkelijke kracht en glans verliezen. Je ziet het aan de manier waarop zijn zonen ermee omgaan. Maar de herinnering aan de vroegere ervaringen kunnen ook helpen om het nieuwe te begrijpen. Zo werkt dat in het samenspel van Samuël en Eli.
God roept Samuël. Tot vier keer toe en de laatste keer noemt hij zijn naam zelfs twee keer. Geholpen door Eli, die na drie keer ook pas echt wakker is en beseft dat God zelf roept, komt Samuël tot het inzicht dat het God is die roept. Het is huiveringwekkend. God komt heel dichtbij. Precies midden in het hoofdstuk lezen we dat de Heer bij Samuël blijft staan (v. 10). Dat is ongehoord!
De eerste boodschap die Samuël als profeet krijgt houdt een afrekening in met het verleden. Nu moet hij het Eli vertellen. Die helpt hem daarbij. Eerst had Eli ervoor gezorgd dat Samuël kon luisteren naar God, nu brengt hij Samuël ertoe om Gods woorden door te geven. Het is heel opvallend dat daarbij dezelfde woorden gebruikt worden. Al elf keer toe werd tot dusver het werkwoord ‘roepen’ gebruikt. Steeds sloeg dat op Samuëls roeping door God. De twaalfde keer is het Eli die roept. Samuël antwoordt hem zoals hij eerder God antwoordde: ‘Hier ben ik’. En hij vertelt hem wat hij van God gehoord had. Nu is Samuël de middelaar geworden. Wat bij Eli uitzondering was wordt nu bij zijn opvolger Samuël de regel, zoals we lezen in het laatste vers van dit hoofdstuk en in het eerste vers van het volgende hoofdstuk. Gods woord wordt weer gehoord en het wordt ook doorgegeven.
1 Korintiërs 6,13c-15a.17-20
Zie Paulus zelf, blz. 41-43 en 46-47.
Verwijzen – Johannes 1,35-42
Wie tegen deze achtergrond Johannes 1,35-42 leest zal getroffen worden door de belangrijke rol van de middelaars. Net zoals Samuël hadden de eerste discipelen een ander nodig om de weg naar God, respectievelijk Jezus te vinden. Eerst is het Johannes de Doper die twee van zijn eigen volgelingen op het spoor van Jezus zet. Hij doet dat via de profetie van Jesaja. Zo zullen we namelijk zijn woorden ‘Zie het lam Gods’ op moeten vatten. Ze verwijzen naar het lied van de Knecht van de Heer in Jesaja 53. Als eerste beseft Johannes dat in Jezus die Knecht gestalte krijgt en dat via Jezus dus de weg naar die Heer open ligt. Vervolgens nemen de nieuwe volgelingen dit verwijzende werk van Johannes over. Zij maken anderen weer attent op Jezus. Zo werkt het dus door. Het is weinigen gegeven om – zoals Samuël – een directe openbaring van God te krijgen. Maar het gaat ook via de oude woorden – zoals de profetie van Jesaja – die tot leven komen via mensen die er nieuwe betekenis aan geven. En wie ervan hoort en erdoor gegrepen wordt geeft het weer door aan anderen. Zo gaat het als een lopend vuur. Dat is de beste manier om ‘de lamp van God’ (1 Sam. 3,3) brandende te houden.
Preekvoorbeeld
Het zijn drie mooie lezingen die de liturgie ons aanbiedt bij het begin van dit nieuwe jaar. Zowel voor de joden als voor de christenen is de roeping van Samuel een model van de ontmoeting met God in het gebed. Samuel heeft een zuiver hart. Voor hem is alles eenvoudig. Hij luistert, antwoordt en toont zich beschikbaar: ‘hier ben ik’. Het is de roeping van de eerste profeet en als het ware de roeping van een heel volk. In dit verhaal worden de elementen aangegeven die gelden voor elke roeping, ook voor onze roeping: luisterbereidheid die voortspruit uit een zuiver hart, beschikbaarheid om in te gaan op de oproep van God.
In de tweede lezing is Paulus aan het woord die zich richt tot de inwoners van Korinte. In deze belangrijke havenstad had hij een christelijke gemeenschap gesticht. Na zijn vertrek ontstaan grote problemen: verdeeldheid tussen de christenen, zedelijke problemen, terugval in heidense gewoonten, discussies omtrent de verrijzenis. Om te antwoorden op sommige van deze problemen schrijft Paulus een brief aan de Korintiërs. De zonde heeft de mens van zijn eigenlijke roeping vervreemd. Ze heeft hem veroordeeld om met zijn lichaam niet meer in vrede te leven. Omwille van de zonde is zijn lichaam, dat geschapen is voor het eeuwig leven, uitgeleverd aan de ziekte, de ouderdom en de dood. God heeft de mens echter uit deze impasse gehaald. Hij is zelf mens geworden. Hij wil hem redden tot elke prijs. Door zijn menswording heeft Jezus de mens geheiligd. En het lichaam van de mens is zo heilig dat het verheerlijkt eeuwig leven zal.
In de derde lezing horen we Jezus de vraag stellen: ‘Wat verlangt gij?’ Het is een vraag die ook tot ons gericht is. Ja, wat verlangen wij eigenlijk? We weten het vaak niet, opgeslorpt als wij zijn door onze dagelijkse beslommeringen, door onze zorgen, door ons werk. Wij leven zo oppervlakkig. Wat onze dagen vult heeft vaak zo weinig betekenis. In het evangelie worden geen grote redevoeringen gehouden. Alleen de vraag: ‘Wat wat verlangt gij?’ en het antwoord eveneens in de vorm van een vraag: ‘Waar houdt gij u op?’ In deze wisselwerking is de levende God aanwezig. ‘Die dag gingen ze met hem mee en zagen waar hij zich ophield.’ Nogmaals, het is een uiterst sobere dialoog maar de leerlingen volgen de Heer. Wij vernemen verder niets over de plaats waar Jezus zich ophield. Het is alsof het evangelie ons duidelijk wil maken: die plaats is er voor ieder van ons. En ze is voor ieder verschillend.
Tot slot wil ik nog even terugkeren naar de eerste lezing van deze zondag. Ieder van ons komt in situaties waarin hij of zij – evenals de jonge Samuel – zich aangesproken voelt door de omstandigheden. Onze eerste en normale reactie bestaat erin dat wij naar verklaringen en oorzaken zoeken. Dat is niet verkeerd als wij ook de vraag stellen of God niet op deze wijze tot ons spreekt. In dergelijke omstandigheden kan het ons helpen wanneer wij een mens ontmoeten die uit ervaring weet dat God hier in het spel is. Het is een groot geluk als in dergelijke situaties ons iemand kan helpen, zoals de bejaarde Eli Samuel helpt, wanneer hij tot hem zegt: ‘De volgende keer als u zich aangesproken weet, blijf stil en vraag: ‘Mijn God wat wilt U van mij? Spreek Heer, uw dienaar luistert.”’
Ieder van ons heeft reeds dergelijke ogenblikken beleefd. En niemand van ons weet wanneer voor hem of voor haar een dergelijk ogenblik komt. Wanneer wij ons op deze wijze betrokken weten, in het diepste van ons wezen getroffen worden door een groot geluk of een groot verdriet. Laten wij er dan rekening mee houden dat dit ogenblikken zijn waarin God ons iets zeggen wil. Dan lopen wij niet zenuwachtig over en weer, zoeken wij naar alle mogelijke oorzaken maar maken wij het stil en vragen God: ‘Wat wil U nu van mij? Spreek Heer uw dienaar luistert.’
prof. dr. Klaas Spronk, inleiding
prof. dr. Ernest Henau, preekvoorbeeld