- Versie
- Downloaden 18
- Bestandsgrootte 227.01 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 28 juli 2019
- Laatst geüpdatet 9 februari 2021
24 december 2015
Kerstnacht
Lezingen: Jes. 9,1-6; Ps. 96; Tit. 2,11-14; Luc. 2,1-14 (C-jaar)
Inleiding
Jesaja 9,1-6
Rond het jaar 730 voor Christus belooft de profeet Jesaja aan het volk van Israël, dat zucht van ellende in het Heilige Land, de komst van een ideale koning als een licht in de duisternis. Jesaja voorziet in deze eerste lezing een toekomst waarin gerechtigheid, vrede en blijdschap heersen.
Dat ‘Grote Licht’ zal, gezeten op de troon van David, die belofte wáár maken. De titels bij zijn inhuldiging (Wonderbare Raadsman, Goddelijke Held, Eeuwige Vader, Vredevorst), staan garant voor die betere toekomst. Jesaja richt zich tot het volk van Israël. De hoop op de komst van dat koningskind geldt evenwel uiteindelijk voor de hele mensheid.
Titus 2,11-14
Paulus schrijft zijn brief aan Titus rond 63-67 na Christus. Titus, zijn medewerker, is op Kreta achtergebleven om het karwei van Paulus af te maken. Onze lezing uit deze pastorale brief vormt de leerstellige onderbouw voor de ethische richtlijnen in de onmiddellijk voorafgaande passage (Tit. 2,1-10). Dat is kenmerkend voor Paulus: hij motiveert een morele imperatief graag met een leerstellige indicatief.
Zie: H. Janssen/K. Touwen (red.), Paulus van horen zeggen, Vught 2015
Lucas 2,1-14
Lucas wil ons de wereldwijde betekenis van Jezus van Nazaret duidelijk maken met behulp van dit opvallende geboorteverhaal. In de oudheid is dat een gebruikelijke manier van doen. De volle betekenis van een belangrijk mens, bij voorbeeld van een koning, wordt verpakt in een opzienbarend relaas over zijn geboorte. Lucas schrijft dit geboorteverhaal tussen 80 en 100 na Christus, in terugblik, achteraf, na Pasen, zogezegd bij het licht van de paaskaars. Jezus, dat kleine kind in de kribbe, is dan allang volwassen geworden, ten prooi gevallen aan de afgunst en haat van enkele godsdienstige fanaten, vermoord en opgestaan. Mensen raken niet over hem uitgepraat. Zijn levensverhaal inspireert tot ver over de landsgrenzen heen. Waar Jezus zijn invloed doet gelden, verandert de wereld, wordt het licht, ook nu nog.
Lucas gelooft in hem. Volgens Lucas hoort Jezus bij God en bij de mensen. Hij is de verwachte Messias, de gezalfde redder van het volk uit zijn ellende. Kortom hij is Immanu-El, letterlijk uit het Hebreeuws vertaald in dezelfde woordvolgorde: ‘Met ons God’. Lucas laat de hoofdthema’s van zijn evangelie al in de eerste twee hoofdstukken klinken. Het geboorteverhaal van Jezus maakt deel uit van deze ouverture op het hele evangelie volgens Lucas.
De ontdekking van het specifieke literaire genre van dit geboorteverhaal is een van de vruchten van de moderne Bijbelwetenschap. Nog niet zolang geleden (rond het Tweede Vaticaanse Concilie 1962-1965), kwam dat literaire genre geleidelijk aan het licht. Vóór die tijd las iedereen Lucas 2,1-14 van begin tot eind als een historisch verslag, als geschiedschrijving zoals wij die tegenwoordig kennen. Thans beseffen we dat de beschrijving van Lucas behoort tot het genre van de ‘verhalende theologie’ met nadruk op ‘theologie’. Dat wil hier zeggen: met het accent op een gelovige interpretatie van Jezus’ geboorte. Die gelovige duiding is voor Lucas de belangrijkste werkelijkheid. De rest van zijn verhaal, (personen, plaats en tijd), is daaraan ondergeschikt. Lucas ‘schikt’ die werkelijkheid zodanig dat zij aan zijn doel, de geloofsverkondiging, beantwoordt. Met details die geschiedkundig over komen, zoals ‘een besluit van keizer Augustus’, ‘een volkstelling tijdens het bewind van Quirinius over Syrië’, wil Lucas benadrukken dat het over een werkelijke geboorte van vlees en bloed gaat in tijd en ruimte. Hij kan hiervoor geen exacte datum claimen en Lucas wil dat waarschijnlijk ook niet. Bij nader onderzoek blijkt dat we die geschiedkundige context (plaats en tijd) van de geboorte van Jezus volgens de beschrijving van Lucas met een behoorlijke korrel zout moeten nemen. We zien tussen de dood van Herodes de Grote (4 vChr.), onder wiens bewind Jezus geboren zou zijn (Luc. 1,5; Mat. 2,1) en de volkstelling van Quirinius, een kloof van bijna tien jaar, aldus prof. dr. Annette Merz (in Interpretatie, november 2013, pag. 20). Theologisch gesproken moest Lucas Jezus wel in Betlehem geboren laten worden om zo duidelijk te maken dat Jezus ‘uit het huis en geslacht van David’ stamt en dus de Messias was.
De geboorte van Jezus vindt plaats in een gespannen, politiek geladen sfeer (7-6 vChr.?). Lucas zet de herders als tegenspelers van de keizer neer. Deze vrije jongens in het open veld gelden als het uitschot van de maatschappij. Terwijl iedereen zich braaf laat registreren, laten zij zich niet inpakken. Ze blijven gewoon zitten waar ze zitten. Bij dit soort mannen wordt het verzet tegen de Romeinse bezetter geboren. Het is duidelijk dat in dit verhaal de sympathie van Lucas uitgaat naar de herders. Zij krijgen als eersten het signaal dat de redding van het volk nabij is. De engel des Heren schakelt de herders in als een speciale eenheid, vertrouwd met het onherbergzame terrein. Zij krijgen de gevaarlijke opdracht de Messiaanse leider te zoeken. Het probleem is echter dat die leider er heel anders uitziet dan in hun stoutste dromen. De mannetjesputters moeten uitzien naar een kind in een kribbe.
Ze moeten accepteren dat dit kind in de kribbe het begin is van een nieuwe tijd. Er is een andere mentaliteit nodig, niet die van gewelddadig verzet, maar van een ‘spiritualiteit’ als van een jonge vader die op zijn nog weerloos kind past.
Plotseling daagt er een fabelachtige ‘luchtmacht’ op die het tegen de grondtroepen van de Romeinse keizer zou kunnen opnemen. De engelen geven aan de herders een wachtwoord mee: ‘Eer aan God in de hoogste hemel en vrede op aarde voor alle mensen die hij liefheeft’ (Luc. 2,14).
Jarenlang heb ik horen zingen: ‘Ere zij God in den hoge en vrede op aarde, in de mensen een welbehagen’. Van dat raadselachtige staartje ‘in de mensen een welbehagen’ heb ik nooit iets begrepen. Op grond van de Latijnse tekst ‘Gloria in excelsis Deo et in terra pax hominibus bonae voluntatis’ dacht ik dat vrede toegewenst wordt aan ‘mensen van goede wil’. Totdat ik na lezing van de Griekse brontekst besefte dat die vrede toegewenst wordt aan de mensen van wie Gód houdt. Er staat letterlijk ‘Ere zij God in de hoogten (meervoud) en op aarde vrede in mensen van welgezindheid’. Dit is een ‘tweede naamval van kwaliteit, van hoedanigheid’ (genetivus qualitativus) die in Bijbelse taal een bijvoeglijk naamwoord vervangt. Bij gebrek aan beter in het Nederlands geven we dat adjectief hier weer met behulp van een bijzinnetje. In de heilige Schrift is God veelal het onderwerp van de term ‘welgezindheid’. Vandaar de vertaling: ‘mensen jegens wie God welgezind is’ of ‘mensen die hij liefheeft’ (NBV) en ‘voor de mensen van wie God houdt’ (Bijbel in Gewone Taal, 2014).
Rest nog de kwestie van de maagdelijke geboorte van Jezus. Hierop knappen hedendaagse gelovigen soms onnodig af. De biologische maagdelijkheid van Maria werd eeuwenlang als vanzelfsprekend verondersteld. Toen het besef doorbrak dat het geboorteverhaal van Jezus volgens Lucas tot het genre van ‘de verhalende theologie’ behoort, werd de discussie over de maagdelijkheid van Maria actueel. Is die letterlijk biologisch of theologisch te verstaan? De Nederlandse bisschoppen maken van deze vraag melding in een brief aan Rome, tegen hun zin gepubliceerd in de Volkskrant van 29 december 1967 en in Katholiek Archief 1968. Talrijk zijn de teksten in het Oude Testament die afval van de God van Israël beschrijven als ‘hoererij’. Prostitutie is hét beeld voor ontrouw aan JHWH. Lijnrecht daar tegenover staat ‘maagdelijkheid’ als symbool van absolute trouw en toewijding aan God. ‘De maagd Sion’ is hiervan een voorbeeld (2 Kon. 19,21). Deze beeldspraak leeft voort in het Nieuwe Testament. In de Openbaring van Johannes 14,4 lezen we: ‘Dezen zijn het die zich niet met vrouwen hebben bevlekt; maagden zijn het en zij volgen het Lam waarheen het ook gaat’ (Willibrordvertaling 1975,1995). De aantekening hierbij in de Willibrordvertaling laat niets aan duidelijkheid te wensen over: ‘Dit vers kenmerkt op overdrachtelijke wijze de ware gelovigen als diegenen die hun trouw onbesmet hebben bewaard (14,12)’. De Bijbel in Gewone Taal verwerkt de inhoud van deze voetnoot in zijn vertaling als volgt: ‘Zij gingen niet om met ongelovigen. Zij zijn zuiver gebleven. ‘Dit Bijbelse taalspel met de term ‘maagdelijkheid’ zou wel eens de bron kunnen zijn van de titel ‘maagd Maria’ in ons Credo en in de liturgie van de kerken van Oost en West.
Zelfs in doorgaans behoudende katholieke kring is een bezinning inzake de maagdelijkheid van Maria op gang gekomen. De huidige kardinaal prefect van het Vaticaanse departement voor de geloofsleer de dogmaticus Gerhard Ludwig Müller schrijft in zijn Katholische Dogmatik, Herder, Freiburg 2012, pagina 498 over de maagdelijke geboorte van Jezus dat die ‘niet zozeer gaat over de specifieke fysiologische gepastheid van het natuurlijk geboorteproces (zoals het gesloten blijven van het geboortekanaal, het ongeschonden maagdenvlies en het uitblijven van geboortepijn), maar over de helende en reddende invloed van de genade van de Redder van de menselijke natuur’. Dit beroep op de ‘helende genade’ komt mij voor als wollige verlegenheidstaal. Eenvoudiger lijkt de bovenstaande verwijzing naar de geleidelijke ontdekking van het overdrachtelijke gebruik van de term ‘maagd’ in de Bijbel. We noemen dit een vorm van ‘voortschrijdend inzicht’. Jezus sprak in zijn afscheidsrede al over dit voortschrijdend inzicht: ‘De Geest van de waarheid zal jullie, wanneer hij komt, de weg wijzen naar de volle waarheid’ (Joh. 16, 13).
Preekvoorbeeld
Geen kerstcantate
Niet alleen in het holst
van de nacht van het jaar,
iedere dag van het jaar
heeft het licht het koud.
Het vraagt om geen engelenstemmen,
het hongert naar
een beetje gerechtigheid
aan deze kant van de tijd.
En dromen doet het ook niet van
eeuwig hemelse zomers
in en om het vaderhuis,
het hunkert naar
aardse dagen ooit
zonder marteling en moord,
het licht dat van puur licht
kind is en woord.
Zo begint een bekend kerstgedicht van Hans Andreus, dat eigenlijk een protestlied is. Je zou het zo kunnen samenvatten: ’s nachts of overdag, in deze wereld huivert het licht als een klein en kwetsbaar kind dat in een kribbe ligt. Eén ademtocht en pfft! het is uit. Het lijkt niet opgewassen tegen de koude duisternis die in onze wereld zo vaak de overhand heeft. En zolang het licht het niet kan winnen, is er voor de dichter geen reden tot zingen. Vandaar dat de titel van zijn gedicht luidt: ‘Geen kerstcantate’.
Wat een contrast tussen dit kleine licht dat het koud heeft en het grote licht waarover verhaald wordt in de Schriftlezingen van vanavond! Jesaja spreekt over een groot en stralend licht dat opgaat over hen die wonen in het land van duisternis, terwijl Lucas de hemel laat baden in het licht van de engelen, het spotlight dat God op de wereld werpt.
Jesaja roept de herinnering op aan een glorieus verleden: het gouden tijdperk van het koningschap van David. Zoals het toen was zal het weer zijn, zo belooft hij, als God van de mensen wegneemt wat hen knecht en klein houdt. Dan zal er vrede en gerechtigheid zijn, dan zal er opnieuw een gouden tijd aanbreken. De vervulling van die belofte ziet Lucas in de geboorte van Jezus Christus. De Wonderbare Raadsman, de Goddelijke Held, de Eeuwige Vader en de Vredevorst over wie Jesaja het heeft, voor Lucas is dat Jezus Christus en niemand anders. Hij zal de glorie van zijn voorvader David duizendvoudig doen herleven. Hij zal zijn volk, ja de gehele mensheid bevrijden uit de duisternis van onderdrukking en vertwijfeling. Niet voor niets is zijn naam Immanuël, dat betekent letterlijk: met ons is God.
Tegen de achtergrond van Andreus’ protestlied klinken die woorden als kouwe drukte. Een beetje gerechtigheid, meer vraagt het licht niet. De engelen die Gods luchtmacht vormen, ze mogen hun mond houden. Het licht droomt niet van versterking in de vorm van eeuwig hemelse zomers in en om het vaderhuis, dat wil zeggen: het heeft niet de illusie dat de hemel een filiaal zal openen op aarde, waardoor alles voorgoed in kannen en kruiken is. Het droomt niet van een God die dicht bij ons is. Goed, wat zou het blij zijn als marteling en moord ooit tot het verleden zouden behoren. Maar dat is toekomstmuziek. Een beetje gerechtigheid, dat is alles waar het licht hier en nu om vraagt.
Een beetje gerechtigheid. Daar zouden ook de bevolking van Juda ten tijde van de profeet Jesaja en het Joodse volk in de tijd van Jezus al heel blij mee zijn geweest. Kou en duisternis alom, toen Jesaja zijn profetieën neerschreef. Juda zuchtte onder het juk van het machtige Assyrië. De overheerser trad meedogenloos op tegen de bevolking en voerde grootschalige deportaties uit. Als Jesaja gaat profeteren, is een groot deel van de bevolking al weggevoerd. In Jezus’ tijd is het al niet anders. Dag aan dag ervaart het Joodse volk de knoet van de Romeinse bezetter.
En toch zijn het precies de kou en de duisternis die het verlangen van het volk naar licht levend houden. Juist wie omgeven is door het kille donker, is opmerkzaam op elk sprankje licht. Elk vlammetje voedt dan de hoop op Gods belofte van bevrijding. Daarom is er voor Jesaja te midden van kou en duisternis toch reden voor vreugde. Alsof het licht het al heeft gewonnen, alsof Gods rijk van vrede en gerechtigheid al werkelijkheid is geworden.
Dit kleine waakvlammetje van hoop, dat het koud heeft en zo gemakkelijk kan worden uitgeblazen, is de eeuwen door in de harten van mensen blijven branden. Maar het moet wel gekoesterd worden. Als het niet beschermd wordt, als het niet levend wordt gehouden, vervallen mensen in vertwijfeling en cynisme. En dat zijn de grootste vijanden van het licht. Durven ook wij het aan om te vertrouwen op het licht, ook al is dat soms zo kwetsbaar en zo klein? Durven ook wij te geloven dat dit licht er al is, ook alzien wij het soms maar nauwelijks?
De hoop dat het licht niet zal wegkwijnen wordt in het evangelie niet belichaamd door Gods luchtmacht, die de herders hun ogen doet dichtknijpen. Ze wordt belichaamd door het kind in de kribbe, die stille vlam die oplicht tussen het stro. Ze wordt belichaamd door zijn ouders, in het bijzonder zijn moeder, die maagd wordt genoemd op grond van haar zuivere trouw aan dit kind. Ze wordt belichaamd door de herders, de outcasts die zich niet laten ringeloren door de Romeinse bezetter. Ze wordt belichaamd door alle mensen die God welgezind is, omdat zij niet toegeven aan kou en duisternis. Kortom, ze wordt belichaamd door elkeen die het licht koestert, ook al is het nog zo klein en koud vanwege de duisternis in de wereld.
De dichter Hans Andreus wordt wel de dichter van het licht genoemd. Hij durfde te vertrouwen op het licht, al ging dat niet zonder slag of stoot. In 1977 kreeg hij kanker. In zijn Laatste gedicht zegt hij: ‘Heer waar blijf ik met dat licht / van mij, van jou?’
Tja, waar blijven we in onze wereld met het koude en kwetsbare licht van Kerstmis, als het rondom ons donker is? Andreus echter spreekt in zijn Laatste gedicht de hoop uit dat zijn Heer hem uiteindelijk een woord in de mond zal geven dat niet uitgesproken hoeft te worden. Een mysterieuze zinsnede: wat voor woord is dat? Het antwoord geeft ons het protestlied: een lichtend woord, dat kind is geworden. Dit woord komt ons in deze Kerstnacht tegemoet. Dat wij dit kind geworden woord opnemen met heel ons hebben en houden, en zo mensen mogen zijn die God welgezind is!
dr. Jan C.M. Holman svd, inleiding
drs. Victor J.W. Bulthuis, preekvoorbeeld