- Versie
- Downloaden 55
- Bestandsgrootte 302.94 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 28 juli 2019
- Laatst geüpdatet 9 februari 2021
20 december 2015
Vierde zondag van de Advent
Lezingen: Mi. 5,1-4a; Ps. 80; Heb. 10,5-10; Luc. 1,39-45 (C-jaar)
Inleiding
Op de vierde zondag van de Advent, de tijd van uitkijken naar, van waakzaamheid, zijn de verwachtingen hoog gespannen: het kan en zal niet lang meer duren voordat de Messias geboren wordt. In de lezing van Micha wordt onverwacht het onbeduidende Betlehem genoemd als de geboortestad van de nieuwe heerser die vrede zal brengen. Volgens de schrijver van de brief aan de Hebreeën is het doel van de komst van Jezus in de wereld de wil van God te doen. Na zijn offer zijn alle andere offers overbodig.
De geboorteaankondiging van Johannes en Jezus als ook hun besnijdenis en opdracht in de tempel vertelt Lucas als twee parallelle verhalen met als hart de ontmoeting tussen Maria en Elisabet. Beide vrouwen zijn elk op onverwachte en bijzondere wijze door Gods ingrijpen zwanger geworden en hebben hoopvol nieuw leven ontvangen. Hoewel Elisabet verreweg het oudst is, staan het kind van Maria en Maria zelf centraal.
Micha 5,1-4a
De profeet Micha is een tijdgenoot van Jesaja en treedt op tussen 750 en 700 voor Christus. Hij is een profeet van het platteland en afkomstig uit het zuidwestelijke deel van Juda, uit Moreset (1,1.14; Jer. 26,18). Het grote machtige Assyrië vormt een reële dreiging voor de vrede, hetgeen de inwoners van Samaria en Juda volgens Micha over zichzelf hebben afgeroepen. Hij schroomt niet hen aan te spreken op hun immorele levenswijze: de afgodendienst, de broodprofeten, de onrechtvaardige rechtspraak, het uitbuiten van de zwakken in de samenleving, kortom, hij geeft felle kritiek op hun zondig leven. Hij kondigt het op handenzijnde oordeel van de Eeuwige aan en dreigt met de verwoesting van Samaria en de val van Jeruzalem en de tempelberg (1,6v; 3,12).
De lezing van vandaag behoort tot de heilsorakels (4,1–5,14). Ondanks alle aangekondigde ellende ziet Micha toch nog een mogelijkheid om het onheil af te wenden, als het volk namelijk zou terugkeren tot de Heer. Vervolgens schildert hij een hoopvolle toekomst. De volkeren en vele natiën gaan op weg naar de berg van de Heer, want ‘in Sion ontspringt de Wet en in Jeruzalem het woord van de Heer’ (4,2). De Heer zal rechtspreken en er zal vrede zijn: ‘Dan smeden zij hun zwaarden om tot ploegscharen en hun speerpunten tot snoeimessen; geen volk heft het zwaard meer tegen een ander en de oorlog leren zij niet meer’ (4,3). Micha 4 eindigt met de woorden: ‘… de rechter van Israël wordt met de staf op zijn wang geslagen’, met andere woorden: de heerser over Israël wordt vernederd en afgezet.
In 5,1 richt de profeet zich direct tot Betlehem. Doordat de geboorte van de nieuwe vredesvorst niet in het belangrijke Jeruzalem plaatsvindt, maar in Betlehem, de stad van David, wordt als het ware de belofte van God aan David bevestigd en voortgezet: ‘Zo zullen uw huis en uw koninklijke macht blijven bestaan voor altijd; uw troon staat voor eeuwig vast.’ (2 Sam. 7,16) De toevoeging Efrata is nogmaals een verwijzing naar David. Zo lezen we in 1 Samuel 17,12: ‘David was een zoon van een Efratiet uit Betlehem in Juda, die Isaï heette en acht zonen had…’ (vgl. Ruth 1,2 en Ps. 132,6).
De oorsprong van de beloofde heerser ligt in het verre verleden, dat wil zeggen, zij gaat drie eeuwen terug tot het verbond dat de Eeuwige met David sloot. Vanuit christelijk perspectief beschouwt men deze tekst vaak als bevestiging van de pre-existentie van Jezus bij God.
De nieuwe heerser (het woord ‘koning’ wordt niet gebruikt, misschien omdat de term te beladen is voor Israël) is door God zelf aangewezen, want letterlijk staat er geschreven: ‘…uit jou zal er een voor Mij voortkomen om heerser te zijn in Israël’. In 5,3 lezen we dat hij kracht en macht vindt in de Naam van de Eeuwige, zijn God. De nieuwe heerser zal dus niet op eigen kracht bouwen, hij is geënt in en belichaamt de Eeuwige, die de werkelijke heerser van Israël is. Die totale overgave aan de Eeuwige staat borg voor de veiligheid en de vrede van het volk. In de kracht van de Heer hoedt de nieuwe heerser zijn kudde als een goede herder (ook David was herder). Evenals elders in het Oude Testament wordt God zelf ook in Micha ‘herder’ genoemd (2,12 en 4,6-8).
Het is echter nog niet zo ver. Eerst moet het kind gebaard worden, en de rest van de broeders terugkomen.
Wanneer we de tekst in de eigen setting lezen kan de zwangere vrouw in verband worden gebracht met Micha 4,9v.14: de huidige tijd is zwaar en pijnlijk zoals de barensweeën van een vrouw dat zijn. Zodra het kind echter geboren is, is de pijn verdwenen en zal er enkel vreugde zijn. De hoopvolle tekst is dan bestemd voor een volk dat in ballingschap verkeert of op het punt staat die te ondergaan. God zal op enig moment in de tijd een einde maken aan deze ellende en een nieuwe heerser zenden die hen bevrijdt en vrede brengt. De zwangere vrouw wordt vaak gezien als zijn moeder (zie Jes. 7,14 en 9,6).
In de christelijke traditie is de nieuwe koning eenduidig Jezus, terwijl de zwangere vrouw wordt geassocieerd met de maagd Maria; dat wordt nog onderstreept door deze tekst in de Advent te lezen.
De evangelist Matteüs laat de magiërs in het bijzijn van koning Herodes en de hogepriesters en schriftgeleerden Micha 5,1 citeren als ‘bewijs’ dat de pas geboren koning van de Joden in Betlehem moet zijn geboren (Mat. 2,6; vgl. Joh. 7,42).
De Brief aan de Hebreeën 10,5-10
Deze tekst maakt deel uit van Hebreeën 8,1–10,18 over het hogepriesterschap van Christus.
De schrijver past het citaat in 10,5-7 uit LXX Psalm 39 (40), herhaald in 10,8-9, toe op Jezus (vgl. de eerste lezing). In de eigen context is het een waarschuwing tegen ritualisme en een oproep om gehoor te geven aan Gods woord. Nu betekent het dat Christus zich bij zijn komst in de wereld zelf heeft geofferd en zo Gods wil tot het uiterste heeft volbracht. Na dit offer zijn geen andere offers meer nodig of ook, de vergeving die door het offer van Christus tot stand is gekomen, maakt alle andere offers overbodig.
De schrijver van Hebreeën geeft hier een nieuwe invulling aan de Thora. Was het tot dan toe het boek van de wetten en voorschriften, nu is het volgens zijn visie het boek waarin de komst van Christus wordt aangekondigd.
Lucas 1,39-45
Aan het begin van zijn evangelie stelt Lucas de priester Zacharias en zijn vrouw Elisabet aan ons voor. Elisabet stamt af van Aäron, die de broer is van Mozes (Ex. 4,14). Van beiden zegt Lucas dat zij ‘rechtvaardig waren in Gods ogen en een onberispelijk leven leidden, geheel volgens de geboden en voorschriften van de Heer. Zij hadden geen kinderen, want Elisabet was onvruchtbaar, en beiden waren ze al op jaren’ (1,5-7). Desondanks kondigt de engel
Gabriël (zijn naam betekent gabber, vriend van God) Zacharias tijdens het offer aan dat Elisabet een zoon zal baren die Johannes – God is genadig – moet heten: ‘Hij zal groot zijn in de ogen van de Heer. Wijn en sterke drank zal hij niet drinken, met heilige Geest zal hij vervuld worden, al in de schoot van zijn moeder’ (1,15). De reactie van Zacharias is er een van schrik en ongeloof.
De engel Gabriël kondigt ook Maria aan dat zij zwanger zal worden en een zoon zal baren die de naam Jezus – God redt – zal krijgen: ‘Hij zal een groot man zijn, en Zoon van de Allerhoogste worden genoemd. God, de Heer, zal hem de troon van zijn vader David geven. Hij zal eeuwig koning zijn over het huis van Jakob, en aan zijn koningschap zal geen einde komen’ (1,31vv). Net als Zacharias schrikt Maria van de engel die haar echter geruststelt zoals hij dat ook bij Zacharias deed: ‘Schrik niet…!’ (1,28vv en 1,12v).
Verder vertelt de engel aan Maria dat haar niet meer jonge nicht Elisabet al in haar zesde maand zwanger is. Kennelijk was Maria daarvan niet op de hoogte – Elisabet had zich vijf maanden lang verborgen gehouden (1,24).
Waarschijnlijk gaat Maria om die reden vanuit Nazaret met spoed Elisabet in Judea opzoeken. Dat haar bezoek onverwacht is, blijkt uit de vraag van Elisabet: ‘Waar heb ik het aan te danken dat de moeder van mijn Heer bij mij komt?’ (1,43). Met ‘Heer’ is Maria’s kind, Jezus, bedoeld: helemaal in het begin van het evangelie, nog voordat Jezus is geboren, wordt hij al de Heer genoemd. Verder noemt Elisabet Maria zelf ‘gezegend onder de vrouwen’ en over Maria’s kind zegt zij: ‘gezegend is de vrucht van uw schoot’.
Hoe kan Elisabet dit zeggen terwijl ze ‘officieel’ niet eens op de hoogte is van de zwangerschap van Maria? Dat weet zij door haar eigen ongeboren kind. Want zodra Maria haar begroet, springt het kind op in haar schoot: zo begint Johannes als nog ongeboren kind al aan zijn opdracht van voorloper van Jezus. Bovendien wordt Elisabet vervuld van heilige Geest (vgl. 1,15).
Verder zegt Elisabet tegen Maria: ‘Zalig [de vrouw] die gelooft dat in vervulling zal gaan wat haar namens de Heer is gezegd.’ Ter vergelijking: in Lucas 1,20 zegt de engel tegen Zacharias dat hij niet meer zal kunnen spreken tot de dag waarop zijn kind wordt geboren, ‘omdat u mijn woorden niet hebt geloofd; maar die zullen op hun tijd in vervulling gaan.’ Het op de begroeting van Elisabet volgende antwoord van Maria, de grote lofzang, het Magnificat, horen we vandaag niet en evenmin dat Maria ongeveer drie maanden bij Elisabet blijft voordat zij naar huis terugkeert (1,46-56). De blijdschap over het van God ontvangen leven is tekenend voor de beide vrouwen, zij staan er helemaal open voor.
Literatuur
Daniel J. Simundson, The Book of Micah, in: The New Interpreter’s Bible, Nashville 1996, Volume VII
Karel Deurloo, Om het recht lief te hebben. Verhalen over de boerenprofeet Micha, Baarn 1983
De Bijbel Literair, onder redactie van Jan Fokkelman en Wim Weren, Zoetermeer 2003
Magda Misset-van de Weg, ‘Maria en Elisabet in beeld’ (Lucas 1,39-56) in: Lucas en Handelingen, red. N.A. Riemersma, Amsterdamse Cahiers 2014,29
Preekvoorbeeld
‘Waaraan heb ik het te danken dat de moeder van mijn Heer naar mij toe komt?’ Een uitroep van verbazing. Verrast is Elisabet, alsof zij haar ogen haast niet kan geloven.
Een bijzondere verbazing is het. Elisabet is niet verbaasd omdat haar nicht haar komt opzoeken, maar omdat de moeder van haar Heer naar haar toe komt. Verbazing dus op een hoger plan. Dit komt, dunkt me, omdat de ontmoeting tussen Elisabet en Maria een ontmoeting is op hoger plan. Niet zomaar een ontmoeting van twee aanstaande moeders.
Het zijn twee bijzondere moeders, en dat weten zij ook. Maria weet het van de engel die haar van Godswege gezonden was, en die haar had verteld dat zij zou ontvangen van de heilige Geest, en die haar ook gesproken had van haar nicht Elisabet die al in haar zesde maand was. En Elisabet heeft natuurlijk gehoord over de engel die haar man, Zacharias, in de tempel voorzegd had dat zij, hoewel het haar niet meer ging naar de wijze der vrouwen, zoals het evangelie dat zo plechtig zeggen kan, toch een zoon ter wereld zou brengen. Net als Maria is ook zij vervuld van de heilige Geest. Die is het die haar ter plekke ingeeft dat het moederschap van Maria ook een bijzonder moederschap is. Het is de heilige Geest die Elisabet Maria doet aanspreken als de ‘gezegende onder de vrouwen’, en die haar doet zeggen dat de vrucht van Maria’s schoot gezegend is. Het is in kracht van de heilige Geest dat Elisabet Maria ‘de moeder van mijn Heer’ noemt. Ja, wij bevinden ons voorwaar op hoger plan. Geestelijk hoog begaafde, rijk begiftigde vrouwen ontmoeten elkaar. Vrouwen die weten van een geheim dat zich aan hen voltrekt. Een geheim dat te maken heeft met de vervulling van Gods belofte dat er redding zal dagen, verlossing. Dat God een nieuwe koning zal doen opstaan in Israël.
En dan roept Elisabet uit: ‘Waaraan heb ik het te danken dat de moeder van mijn Heer naar mij toe komt?’ Als voelt zij zich niet waardig. Alsof het in haar ogen niet waar kan zijn. Het is wel waar. De moeder van haar Heer is naar haar toe gekomen!
Waarom?
Zoals gezegd: we hebben te maken met een verhaal over een ontmoeting op een hoger plan. Te hoog om deze waaromvraag op een voor de hand liggende manier te beantwoorden met: Maria is naar je toe gekomen, Elisabet, om jouw kraamhulp te zijn. Misschien is Maria dat wel geweest. Even verderop in het evangelie staat dat zij drie maanden bij Elisabet blijft. Tot en met de geboorte dus van Johannes de Doper. Maar zelfs als dit een reden is geweest waarom Maria naar Elisabet is toe gekomen, dan nog heeft het verhaal ons meer te vertellen, juist omdat het zich op hoger plan afspeelt.
Het heeft ons ook iets te vertellen over hoe onze Heer het leven van mensen binnenkomt. De verbaasde vraag van Elisabet staat voor de verbazing van iedere mens die mag ervaren dat God zijn of haar leven binnenkomt, het zegent, er de tranen van afwist en het opbeurt uit somberheid en verstikkende twijfel.
Is het niet zo dat, wanneer dit in ons leven gebeurt, er naast vreugde en dankbaarheid ook verbazing is? Verbazing dat jou dit gebeurt, want wie ben jij nu helemaal? Wat heb jij er voor gedaan dat je zo gelukkig mag zijn, gezond, in vrede met jezelf? Soms hoor je dit soort vragen ook in het negatieve geformuleerd: Ik heb het toch nergens aan verdiend!?
Ik geloof dat wij, wanneer wij dit zo zeggen, dichter bij de waarheid zijn dan wij geneigd zijn te denken, want wij hebben het ook nergens aan verdiend dat de Heer in ons leven komt. Wij kunnen het niet verdienen dat God komt. God komt omdat hij het wil. Omdat hij ons liefheeft. Omdat hij met ons wil zijn. Wij hebben het niet verdiend dat God zich doet kennen met de naam Immanuël, God met ons. Deze naam heeft God zichzelf gegeven omdat hij zo heten wil, omdat hij zo wil zijn: God met ons.
Maria komt naar Elisabet toe op de weg naar Kerstmis. Zij komt naar haar toe, zoals God met Kerstmis naar ons toekomt, als ‘God met ons’, onverdiend. Wij kunnen ons er alleen maar over verbazen en verheugen. En als wij uitroepen ‘Waaraan hebben wij het te danken?’, zoeken wij in het kerstverhaal net zo vergeefs naar een antwoord als wij nu vergeefs zoeken naar het antwoord op de vraag van Elisabet. Het antwoord is de Heer zelf die komt. Hij wil komen. Hij wil onze redder zijn, zonder dat wij dat verdienen of ergens aan te danken hebben.
Zo komt de Heer telkens in het leven van mensen. Hoeveel verhalen in de evangeliën gaan niet over ontmoetingen van Jezus met mensen die hem niets te bieden hebben en van wie hij helemaal niet kan zeggen dat het tijd wordt iets voor hen terug te doen. Ik noem er een paar: eerst maar, om al een beetje in de kerstsfeer te komen, de herders, volk dat doorgaans geminacht werd, en wat verder te denken van Matteüs, een verachte tollenaar, net zoals Zacheüs, en niet te vergeten Maria Magdalena, publiekelijk zondares genoemd, en de Samaritaanse vrouw, ook al niet van onbesproken levenswandel, en al die bedelaars en stumpers aan wie voorbijgelopen wordt omdat niemand iets aan ze heeft. Zo niet Jezus.
Neen, als de Heer jou wil ontmoeten is dat omdat hij het wil. Niet omdat jij het ergens aan hebt verdiend.
Het vraagt geloof om dit te aanvaarden. Uit onszelf kunnen wij er helemaal niet zo goed tegen dat ons goed gedaan wordt om niet, enkel en alleen omdat wie goed voor ons wil zijn goed voor ons wil zijn. Wij willen op iets kunnen wijzen waarom ons die goedheid toekomt. Maar Gods goedheid is daarvoor te groot. De vraag waaraan je die te danken hebt loopt op die grootheid stuk.
Het vraagt geloof om dit te aanvaarden. Geloof, dat je voor God iemand bent lang vóórdat je God bewezen hebt dat je iemand bent. Elisabet had het kunnen weten, want aan haar voltrok zich immers het geheim van God liefde en zij was vervuld van de heilige Geest. Maar zelfs zij kan het haast niet geloven: ‘Waaraan heb ik het te danken?’
Maar dit geheim van ons geloof is ook groot. Het is mee het grootste geloofsgeheim dat er is: dat God ‘God met ons’ is enkel en alleen omdat God dit wil, enkel en alleen omdat hij liefde is en ons tegemoet wil komen met de zegen en de kracht van zijn aanwezigheid.
Tegenover dit geheim past een houding van verbazing en vreugde, want het is ook haast niet te geloven. Verbazing en vreugde zijn de meest gepaste reactie, want van daaruit kunnen wij groeien in dankbaarheid en in bereidheid om die liefde die wij om niet hebben gekregen te beantwoorden met onze wederliefde, die de wereld waarin Christus is gekomen moet herscheppen tot een wereld die leeft van de vrede en het welbehagen, waarvan de engelen van de kerstnacht zullen zingen. Een vrede en welbehagen die wij, ook als onze liefde die van God beantwoordt, alleen maar hieraan te danken hebben dat onze Heer naar ons toe gekomen is.
dr. Yvonne van den Akker-Savelsbergh, inleiding
dr. Jan van den Eijnden OFM, preekvoorbeeld