- Versie
- Downloaden 52
- Bestandsgrootte 218.73 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 28 juli 2019
- Laatst geüpdatet 9 februari 2021
6 december 2015
Tweede zondag van de Advent
Lezingen: Bar. 5,1-9; Ps. 126; Fil. 1,4-6.8-11; Luc. 3,1-6 (C-jaar)
Inleiding
De tweede zondag van de Advent staat in het teken van de komst (Adventus) van de Heer. De lezingen geven hier echter verschillende accenten aan: Johannes de Doper wordt ons door Lucas voorgesteld als degene die door een doopsel van bekering de mensen voorbereidt, bij de profeet Baruch en Psalm 126 komt God om de ballingen te bevrijden en toekomst te schenken, Paulus spreekt over de komst van Christus Jezus die nog aanstaande is.
Lucas 3,1-6
Lucas lijkt na de eerste hoofdstukken waarin hij de geboortes van Johannes en Jezus heeft beschreven weer een nieuw begin te maken. Na het intermezzo van de twaalfjarige Jezus in de tempel maakt het evangelie een sprong van meer dan 15 jaar. Lucas begint dan met een omslachtige tijdsaanduiding van het moment waarop Johannes zijn optreden begint. Er worden maar liefst acht hoogwaardigheidsbekleders genoemd. Stuk voor stuk gaat het om personen die bekend zijn uit de geschiedenisboeken: keizer Tiberius, landvoogd Pontius Pilatus, de gouverneurs Herodes, Filippus en Lysanias en de hogepriesters Annas en Kajafas (hoewel er feitelijk maar één dienstdoende hogepriester was, verwijst Lucas waarschijnlijk naar de feitelijk machtigsten in de hogepriesterlijke kaste). Op grond van deze namen is te berekenen dat het hier gaat om het jaar 28-29 van de eerste eeuw.
Belangrijker dan de tijdsaanduiding is dat Lucas wil aangeven dat het optreden van Johannes – en daarmee nog meer de komst van Jezus – een zaak van wereldformaat is. We zagen dit ook al bij het geboorteverhaal: ‘In die dagen vaardigde keizer Augustus een decreet uit dat de hele wereld zich moest laten registreren. Deze eerste registratie vond plaats toen Quirinius gouverneur van Syrië was’ (Luc, 2,1v). Wat hier gebeurt – de geboorte en het optreden van Jezus – is een gebeurtenis voor de hele wereld.
Voordat Lucas naar Jezus gaat begint hij net als in zijn eerste hoofdstuk eerst met Johannes. Het eerste optreden van Johannes wordt plechtig omschreven: Toen kwam het woord van God over Johannes, zoon van Zacharias in de woestijn. Feitelijk is het een zinsdeel bij een lange plechtige zin (vv. 1-2). Eigenlijk een anticlimax na de lange reeks van machthebbers. Gods woord is werkzaam in de woestijn. Johannes wordt hier geïntroduceerd als een profeet (zie 1 Sam. 15,20, Ezech. 1,3; Hos. 1,1). De rol van Johannes heeft Lucas bij de aankondiging van diens geboorte en in het lied bij zijn naamgeving voorbereid: hij zal vele Israëlieten bekeren tot God in de geest van Elia (1,16v) om zo voor God een volk in gereedheid te brengen (1,18), Johannes zal profeet van de Allerhoogste genoemd worden en een wegbereider zijn van de Heer(1,76), hij zal het volk leren dat ze door vergeving van hun zonden gered kunnen worden (1,77). Het feitelijke optreden van Johannes is hier het preken van ‘een doopsel van bekering tot vergeving van de zonden’.
Hierin zitten twee elementen.
a) Degene die zich laat dopen ondergaat een rite waarin hij laat zien werkelijk van levenshouding te willen veranderen. De uiterlijke onderdompeling is een teken van de innerlijke ethische verandering (metanoia: verandering, bekering, berouw).
b) Deze daad van de mens mag van Gods kant rekenen op vergeving van zonden, waarmee de bekering een nieuwe start in het leven betekent. In het citaat dat Lucas vervolgens geeft worden ook beide kanten – God en mens – genoemd. Het gaat over het recht maken van de weg van God. Dit mag na het voorgaande als een metafoor gezien worden voor de mens die zich bekeert en openstelt voor God. Het citaat eindigt dan ook met het zichtbaar worden van Gods redding. Lucas citeert hier Jesaja 40,3-5. De teksten in dit Jesaja-gedeelte zijn troostende teksten: God maakt zijn belofte waar dat hij naar het volk toe zal komen om het te troosten en te redden. Pas na de perikoop van deze zondag opent Johannes zijn mond om de dringende noodzaak van de bekering te verkondigen en praktische voorbeelden te geven van een nieuwe levenswijze (Luc. 3,7-14).
Baruch 5,1-9
Baruch is de naam van een deuterocanoniek profetengeschrift. Baruch is in de Bijbel de secretaris van de grote profeet Jeremia. Het boek Baruch is echter van latere datum. De schrijver put veel uit andere bijbelse geschriften zoals Deuteronomium, Jeremia en Jesaja (hieronder meer Jes. 40; 42 en 61). Hij maakt als het ware een bloemlezing met betrekking tot de ballingschap. Steeds weer opnieuw leest Israël de oude teksten vanuit nieuwe situaties.
In de perikoop van deze zondag wordt de terugkeer van de ballingen naar Jeruzalem beschreven. Het is de uiting van de hoop dat God zijn volk niet zal vergeten en weer toekomst schenkt. De tijd van rouw en ellende is voorbij (5,1). God geeft Jeruzalem nieuwe namen om dit nieuwe tijdperk van heil in te luiden: ‘vrede door gerechtigheid’ en ‘glorie door vroomheid’. Vanuit het Oosten – Babel – keren de ballingen terug naar de stad. Ooit weggesleept door de vijand, keren ze nu met opgeheven hoofd terug. Waar Jesaja (40,3-5) – geciteerd in het evangelie – oproept om voor God de weg te bereiden, is het hier God die de weg bereidt voor de ballingen! God laat de schepping meewerken aan de terugkeer van de ballingen door de bossen als schaduwplek in te roepen. Uiteindelijk is het God zelf die Israël leidt en omgeeft met zijn barmhartigheid en gerechtigheid.
Ook in Psalm 126 wordt de terugkeer van de ballingen bezongen.
Filippenzen 1,3-6.8-11
Paulus begint zijn brieven meestal met een dankzegging. Hij dankt God voor de gemeente voor wie de brief bedoeld is. Daarmee complimenteert hij de geadresseerden en wijst hen op de plicht om dat wat ze door Gods genade ontvangen hebben, te bewaren. God zal voltooien wat hij in hen begonnen is (1,6). Paulus spreekt over de prediking van het evangelie waaraan ook de Filippenzen hebben bijgedragen. Met evangelie bedoelt hij de blijde boodschap van de komst van Jezus Christus. Paulus leeft in de verwachting van de spoedige terugkeer van Jezus Christus. Voor de gemeente in Filippi komt het erop aan zich voor te bereiden op de dag van de komst van de Heer. Hij bidt daarom dat hun liefde mag groeien in inzicht en fijngevoeligheid om op die dag ongerept en onberispelijk te zijn.
Zie: H. Janssen/K. Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, blz. 90-97
Literatuur
Jos de Heer, Lucas / Acta Deel 1 p. 223-236
Preekvoorbeeld
Het woord van God komt niet tot keizer, koning of priester maar tot de boeteprediker Johannes in de woestijn. Wat Johannes verkondigt vat Lucas met vier woorden samen: een doopsel van bekering tot vergeving van zonden. Geen woorden die in deze dagen in de media hoog scoren. Neem het woord ‘zonde’. Lange tijd floreerde het in onze cultuur. Maar nu lijkt het seizoen voorbij.
Enige tijd geleden zochten we naar een psalm voor een 4-meiviering. Iemand stelde voor ‘Uit de diepten roep ik tot u’. Een oudere man las de psalm voor tot: ‘Als u zonden blijft gedenken, Heer, wie houdt dan stand?’ Daar aangekomen zei hij: ‘Een mooie psalm, maar met de zonde heb ik het gehad. Zonde is te vaak gebruikt om mensen klein te houden. Ik praat liever over tekortkomingen, onvolmaaktheden, vergissingen. Die horen bij ons mens-zijn. Maar zonden? Elke mens is op weg naar God, de een wat vlugger, de ander wat langzamer.’
Het was even stil, tot het jongste lid van de werkgroep reageerde: ‘Dus, als mensen elkaar kapot maken, oplichten of schatrijk worden aan drugs en mensenhandel, zijn ze volgens jou wel op weg naar God, alleen met wat vertraging!’ Waarop de man natuurlijk zei dat hij het zo niet bedoeld had. Daarna volgde een heel gesprek over zonde, schuld en biecht, vroeger en nu, over moorden in het groot en pesten in het klein, afpersing in het groot en intimidatie in het klein, de Libor-fraude en een winkeldiefstalletje.
We stelden ook vast dat het woord ‘zonde’ bij de profeten vaak voorkomt. Ze weten dat je aan God raakt, als je aan zijn mensen komt. Daarom hebben ze het over mensen die elkaar dingen aandoen ‘die ten hemel schreien’. Johannes de Doper aarzelt niet om fraude, afpersing en uitbuiting ‘zonden’ te noemen. Anders dan wij. Wat is er gebeurd? Weten wij de dingen nu beter dan hij toen? Of is er iets wat wij niet meer zien en dat hij toen wel zag?
De Joodse filosoof Abraham Heschel, wiens moeder vermoord werd door de nazi’s en wiens zussen omkwamen in een concentratiekamp, merkt op dat mensen zo in elkaar zitten dat ze wegkijken van dingen die ze liever niet zien. Hij zegt: ‘Onze ogen zijn getuige van de hardvochtigheid en wreedheid van mensen, maar ons hart probeert de herinnering eraan uit te wissen, de zenuwen te kalmeren, ons geweten tot zwijgen te brengen. Maar de slachtoffers, de mensen die geschonden worden, slapen en sluimeren niet en evenmin slaapt en sluimert Hij die in eeuwigheid troont.’
Wat de profeten doen, aldus Heschel, is ons geweten wakker schudden. Profeten beseffen dat de goddelijke wet een absolute grens stelt aan ons doen en laten. Zonden zijn voor hen iets anders dan de onvermijdelijke onvolmaaktheden die nu eenmaal bij het leven horen. Dit geldt voor moord en fraude in het groot en voor pesten en stelen in het klein. Wie tegen de wet van God ingaat, moet dus het roer omgooien. Het is geen kwestie van het stuur wat bijstellen. Het roer moet radicaal om. Daarom riep Johannes zijn toehoorders op zich te bekeren en zich te laten dopen.
De doop was voor hen een teken dat ze op de vergeving van God konden rekenen. Uiteindelijk legt de liturgie vandaag daarop het accent: op de vergeving meer dan op de zonde. Het donker is onmiskenbaar, maar het oog is gericht op het licht aan het eind van de tunnel. Prachtig wordt dit in de eerste lezing verwoord door de profeet Baruch: ‘God leidt Israël in zijn heerlijk licht. Met zijn barmhartigheid zal Hij hen omgeven én met zijn gerechtigheid.’
Maar ook het woord ‘vergeving’ heeft het moeilijk in onze cultuur. Vergeving houdt in dat je de ander nodig hebt. En ik wil mijn zaakjes liever zelf regelen en het proces onder controle houden. ‘Je moet jezelf kunnen vergeven!’ zeg ik dan. Maar ook dat is vaak een dooddoener. Wat moet een juwelier daarmee die een blijvend trauma heeft opgelopen omdat een inbreker hem het pistool op de borst heeft gezet? Ik zie de inbreker al bij zijn slachtoffer aanbellen met het verlossende nieuws: ‘Maak je geen zorgen, ik heb mezelf vergeven!’
Vergeving is niet iets dat je je zelf geeft. Je krijgt vergeving, van de ander met kleine letter, en uiteindelijk van de Ene, de Ander met hoofdletter. Dat wordt ons op deze tweede zondag van de Advent verkondigd. Dit vieren we, nu we gaan eten van het brood, het Lichaam voor ons gegeven, en drinken uit de beker, het Bloed voor ons vergoten tot vergeving van de zonden.
Literatuur
Abraham Joshua Heschel, De profeten, Skandalon 2013
drs. Marc J. Brinkhuis, inleiding
dr. Jan Hulshof sm, preekvoorbeeld