- Versie
- Downloaden 54
- Bestandsgrootte 301.00 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 28 juli 2019
- Laatst geüpdatet 4 februari 2021
18 maart 2012
Vierde zondag van de Veertigdagentijd
Lezingen: 2 Kron. 36,14-16.19-23; Ps. 137; Ef. 2,4-10; Joh. 3,14-21 (B-jaar)
Inleiding
Geloven is meer dan het aannemen van waarheden. Het is een houding van leven, een dynamisch gebeuren van aangesproken worden en antwoord geven. Een voortdurende bewustwording van jezelf in de ontmoeting met anderen en de wereld. Het maakt je bewust van waaruit je leeft, het bepaalt je kijk op de wereld, het geeft je visie op je verleden en op de toekomst.
Het boek Kronieken, waaruit de eerste lezing is genomen, wil met zijn gelovige visie op het verleden het volk bemoedigen. De evangelielezing laat zien dat geloven leven en handelen is vanuit je oorsprong, en de lezing uit Efeziërs benadrukt dat het genade is.
2 Kronieken 36,14-16.19-23
De auteur van Kronieken was waarschijnlijk een schrijver uit het priesterlijk milieu, en heeft vanuit zijn gelovig gezichtspunt de geschiedenis van Israël herschreven voor het volk na de ballingschap. De ballingen zijn voor het grootste deel teruggekeerd, en moeten nu hun plek vinden te midden van wie in het land zijn blijven wonen, en met hen een nieuwe start maken. Geen eenvoudige opgave!
Hij wil het volk een hart onder de riem steken en helpen de gemeenschap op te bouwen en haar identiteit te hervinden of te vinden.
Die identiteit ligt in haar geloof in God die alles beheerst en de geschiedenis bepaalt. ‘Vertrouw op JHWH, uw God, en u wordt bevestigd, vertrouw op zijn profeten en uw welslagen is verzekerd’ (2 Kron. 20,20). Als je in God gelooft, laat hij je niet in de steek. Als je hem zoekt, laat hij zich vinden en schenkt hij zegen, maar als je ontrouw bent komt er onheil. Trouw en ontrouw, God zoeken als grondhouding van geloven, en de plaats waar je hem bij uitstek kunt ontmoeten, de tempel, dit zijn belangrijke thema’s in Kronieken.
De schrijver van Kronieken stelt vooral belang in de geschiedenis van de koningen, David, Salomo en hun opvolgers in Juda, hoe zij wel of niet meegewerkt hebben om Israël tot een volk van God te maken, dat in de tempelliturgie zijn centrum vindt.
Hij ziet David als de ideale koning die JHWH voortdurend zoekt, zijn Thora probeert te onderhouden, slaagt in wat hij onderneemt, en in de tempel laat zingen: ‘Zie uit naar JHWH en zijn macht, zoek voortdurend zijn nabijheid’ (1 Kron. 16,10). Hij bouwde niet zelf de tempel, maar heeft volgens Kronieken de bouw ervan wel voorbereid, materialen bij elkaar gebracht, veel instructies gegeven voor de organisatie van de eredienst en Salomo op het hart gebonden om de tempel te bouwen; de leiders vroeg hij hem daarbij te steunen (1 Kron. 22).
Aan dit ideale koningschap worden zijn opvolgers afgemeten, of zij trouw zijn of niet. Op trouw volgt zegen, op ontrouw volgt onheil, dat af te wenden was geweest als ze zich bekeerd hadden. Want God stuurt telkens profeten om te waarschuwen en op te roepen zich te verootmoedigen, hun hoogmoed en eigenzinnigheid te laten varen, God te zoeken, zijn Thora te volbrengen en kracht te vinden in de tempel waar God in hun midden woont.
Maar, zo beschrijft de lezing van deze zondag, de leiders van de priesters en het volk verzaakten hun plichten, gaven zich over aan praktijken van de andere volken en bezoedelden de tempel die de Heer door zijn aanwezigheid had geheiligd. God zond zijn profeten om zijn volk en zijn woning voor de ondergang te behoeden. Maar zij hebben Gods bodes uitgelachen, zijn woord geminacht, ze hebben zich er niks van aangetrokken.
Kronieken beschrijft de ondergang en de ballingschap als een straf van God, maar er daagt ook al een nieuwe toekomst, die hij ook bij de profeet Jeremia vindt in zijn aankondiging dat het land er als een woestijn bij zal liggen, zeventig jaar lang (Jer. 25,11) . In feite heeft de ballingschap korter dan zeventig jaar geduurd, maar Kronieken maakt daarmee een zinspeling op Leviticus 26,34v waarin gesproken wordt over het rusten van het land ter vergoeding van de sabbatjaren.
Ook het besluit van Cyrus om de tempel in Jeruzalem te herbouwen, verbindt Kronieken met een vervulling van Jeremia’s profetie, hoewel het Deuterojesaja is die het aankondigt (Jes. 44,28). Het belangrijkste kenmerk van Israël in de koningentijd was de dienst van God in de tempel. De tempel ging verloren, en wordt nu op initiatief van God zelf herbouwd en vormt zo een plaats waar de identiteit van Gods volk weer verankerd raakt.
Kronieken heeft veel aandacht voor de rol van de profeten in de geschiedenis, en is zelf ook profetisch in de wijze waarop hij zijn gegevens uit het verleden selecteert en interpreteert. Zijn visie is ook messiaans; niet dat hij over een komende Messias spreekt, maar wel neemt hij David en de belofte aan hem gedaan als uitgangspunt van verwachting en hoop die zich realiseren in de bouw van de tempel en het volk waarin Gods koninkrijk gestalte krijgt.
Johannes 3,14-21
De evangelielezing maakt deel uit van het gesprek van Nicodemus met Jezus. In de nacht is Nicodemus naar Jezus toegekomen en erkent hem als de leraar die van God komt, want alleen met Gods hulp kan iemand de wonderen doen die hij doet.
Een mooie geloofsbelijdenis! Maar een geloofsbelijdenis uitspreken is niet voldoende. Geloven raakt je hele persoon. ‘Alleen wie opnieuw geboren wordt, kan het koninkrijk van God zien’, is het antwoord van Jezus. Om deel te krijgen aan het leven dat God geeft, moet je opnieuw geboren worden, uit water en geest.
Hoe kan dat? Door je geloof in de mensenzoon. Jezus noemt zich graag mensenzoon.
De mensenzoon is de echte mens, de mens die van God komt, de mens die solidair is met alle mensen, en voor hun redding zijn leven inzet. In relatie tot hem kom je tot je oorsprong, de bron waaruit je leeft.
In de proloog van het evangelie horen we al dat wie hem die het ware licht voor de mensen is, ontvangen en in zijn naam geloven het vermogen krijgen kinderen van God te worden, zij zijn uit God geboren (Joh. 1,12 en 13). Hier, in het antwoord aan Nicodemus, gaat het om het geloof in Jezus als mensenzoon die omhoog geheven moet worden. Zoals de slang die Mozes omhoog hief in de woestijn, betekent hij redding voor wie gelooft.
Geloven in hem die aan het kruis omhoog geheven wordt, wat ogenschijnlijk een teken van totale mislukking is, een afgang. Durf je te geloven dat die afgang een weg naar verheffing is, een weg naar leven in heerlijkheid? Want dat is het in het Johannesevangelie. Door je geloof in hem krijg je daar deel aan en mag je erop vertrouwen dat je eigen aftakeling een weg naar verheffing en volop leven is. Het is opnieuw geboren worden, je hele bestaan krijgt een nieuwe oorsprong.
‘Wanneer ik van de aarde omhoog geheven word, zal ik iedereen naar mij toehalen’ (Joh. 12,32). Het kruis waarop hij omhoog geheven is, is een teken van trouw en van liefde tot het uiterste. In Jezus wordt zichtbaar hoezeer God van mensen houdt. Hij geeft zijn enige zoon met de bedoeling dat je door in hem te geloven deel krijgt aan het leven dat blijft. Hem is er alles aan gelegen dat er geen mens verloren gaat, dat allen leven. Geen veroordeling, maar redding door weergaloze liefde. Als je niet in die liefde gelooft en er niet naar handelt, word je niet opnieuw geboren, dan blijf je in het duister, dan veroordeel je jezelf, je durft of wilt niet in het licht gaan staan, want dan wordt zichtbaar dat je niet goed leeft, niet betrouwbaar bent, dat je menselijke relaties ondermijnt en geen recht doet. Want daar gaat het toch om bij het doen van de waarheid, dat is recht doen aan de werkelijkheid zoals ze is en worden kan. Waarheid in Bijbelse zin is vooral betrouwbaarheid in relaties, dat je op iemand aan kunt. Wie de waarheid doet, komt wel naar het licht. In het licht van Jezus blijkt dat ons doen wortelt in Gods liefde voor de wereld en zijn betrouwbaarheid.
De lezing uit de brief aan de Efeziërs benadrukt nog eens extra dat alles genade is, dat alles uitgaat van God, die ons met Christus tot leven wekt uit ons dode bestaan, ons in hem herschept om het goede te doen dat hij met ons voor heeft.
Literatuur
Jan Nieuwenhuis, Johannes de Ziener, blz. 66-76
Sjef van Tilborg, Johannes, KBS Boxtel, 1988, blz. 37-44
Preekvoorbeeld
We vallen vandaag midden in het nachtelijke gesprek dat Jezus met Nicodemus heeft. Midden in de nacht. Waarom? Kan wat Nicodemus wil bespreken het daglicht soms niet verdragen? Of is hij gewoon voorzichtig, bang aangelegd? Bang wat zijn collega’s over hem zullen denken als hij persoonlijk contact heeft met Jezus? Bang dat zijn reputatie schade zal leiden?
Nicodemus, een van de Joodse leiders, is een farizeeër. Niet de eerste de beste, een braaf mens, niets op aan te merken. Denkt na, is voorzichtig. Ziet wat Jezus doet en komt daarmee tot de conclusie, dat Jezus wel een mens van God kan zijn. Maar ja, als dat echt zo is, heeft dat consequenties. Want hij wil niet zo zijn als de joden over wie we hoorden in de eerste lezing. Waar gezegd wordt, dat de heer God steeds maar gezanten stuurde, omdat hij medelijden met het volk had. Maar dat deze gezanten met hoon werden overladen, hun waarschuwingen in de wind werden geslagen en men gewoon doorliep op de weg van het kwaad.
In de eerste helft van het gesprek tussen Jezus en Nicodemus, ging het erover wat het betekent als je ‘opnieuw moet worden geboren’. Eigenlijk staat er in de tekst: ‘als je van bovenaf wordt voortgebracht’ (zie de Naardense Bijbel). Van bovenaf worden voortgebracht. Je handelen laten bepalen door de hemel. Door je hemelse Vader. Bij alles wat je zegt en doet, je laten leiden door dat uitgangspunt: Wordt dit door boven voortgebracht of niet?
Een zwemmer die verschillende Olympische medailles heeft behaald, wordt geïnterviewd. ‘Hoe komt het dat jij zo verschrikkelijk goed zwemt?’ ‘Nou’, antwoord de zwemmer, ‘bij alles wat ik doe, stel ik me de vraag: “Ga ik hier beter van zwemmen of niet.” Als het antwoord “nee” luidt, doe ik dat dus niet.’
De tweede helft van het gesprek, wat Jezus met Nicodemus heeft, horen we vandaag. Het gaat nu niet alleen meer over een betekenis, maar het gesprek gaat een stapje verder. Het gaat nu over of je geloof hecht aan diegene die van boven is voortgebracht: De mensenzoon. Hecht je geloof aan de mensenzoon? Wordt de mensenzoon meer voor je dan een afgezant, een profeet? Wordt de mensenzoon meer voor je dan een goed mens, een voorbeeld? Hecht je je geloof aan de mensenzoon? En als je geloof hecht aan de mensenzoon, verandert je gedrag dan?
We heten Christenen, volgelingen van Jezus. Maar zijn we dat ook? Hechten we ons geloof aan hem? Laten we ons doen en laten bepalen door Jezus? Staat Jezus hoog in ons vaandel, zoals bij die zwemmer alles wat hij doet wordt bepaald door de vraag of hij er beter van gaat zwemmen? Laten we ons leven, ons denken, ons handelen bepalen door ‘wordt dit van boven voortgebracht of zijn het lager-bij-de-grondse gedachten die een rol spelen?
Jezus laat er geen misverstanden over bestaan. De aantrekkingskracht van het goede is geworteld in de liefde van God. Wie kwaad doet, haat het licht. Wie waarheid doet, komt naar het licht toe.
Mensen die zich laten leiden door wat van boven wordt voortgebracht, laten hun werken bepalen door God en door Jezus, de mensenzoon. Deze werken, dit handelen, dit redden, kan altijd het daglicht verdragen, want is ingegeven door liefde. Het mag in de openbaarheid treden, je hoeft je er niet voor te schamen.
In de brief aan de Efeziërs verwoordt Paulus het als volgt: ‘Gods werk zijn wij, geschapen in Christus Jezus, om in ons leven de goede werken te doen die God voor ons heeft bereid, opdat wij daarin zouden leven.’
De Veertigdagentijd is een tijd van verdieping, van omkering. Vandaag wordt ons een essentiële vraag gesteld. Een vraag die ons terugbrengt naar wat er werkelijk toe doet. Ben ik als het erop aankomt een mens van het licht of van de duisternis? Ga ik door mijn handelen meer stralen of doof ik mijn licht iedere keer een beetje meer uit? Gaat het mij om waarheid en gerechtigheid of laat ik het kwaad in onze wereld zijn gang gaan? Laat ik mij leiden door wat van boven wordt en is voortgebracht of kom ik – net zoals Nicodemus vandaag – niet verder dan een constatering, maar durf ik de consequenties nog niet echt te aanvaarden en er naar te gaan handelen?
Vandaag zijn we al halverwege de Veertigdagentijd, half weg. Het is zondag Laetare, verheugt U! Laten we ons verheugen, dat we elke dag van de rest van de Veertigdagentijd ons doen en laten steeds meer laten bepalen door de gedachte of het van boven is voortgebracht of niet. Dan maken we het dag voor dag een beetje lichter, gaan we meer stralen, tot de dag van waarop het licht het definitief heeft gewonnen van de duisternis, de dag van de verrijzenis: Pasen.
Nol Sales, inleiding
Ellie Keller-Hoonhout, preekvoorbeeld