- Versie
- Downloaden 43
- Bestandsgrootte 386.19 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 28 juli 2019
- Laatst geüpdatet 4 februari 2021
4 maart 2012
Tweede zondag van de Veertigdagentijd
Lezingen: Gen. 22,1-2.9a.10-13.15-18; Ps. 116; Rom. 8,31b-34; Mar. 9,2-10 (B-jaar)
Inleiding
De Genesis 22 lezing zou je op meerdere niveaus moeten bekijken. Op het niveau van de tekst – het verhaal zoals het in de Bijbel staat. En ook op het niveau van de uitwerkingsgeschiedenis, dat wil zeggen hoe het in de geschiedenis van jodendom, christendom en islam, de drie abrahamitische religies (zie soera 22,78) heeft doorgewerkt. De joodse traditie spreekt van ‘De binding van Isaak’ en de christelijke traditie veelal van het ‘offer van Isaak’, omdat de kerkvaders het als een typologische voorafbeelding van het offer van Christus zagen. De liturgie zet de lezing in relatie tot Marcus 9. In beide lezingen is sprake van een berg en van een zoon, de enige. In beide klinkt een hemelse stem die intervenieert ten gunste van de zoon, en in beide is het werkwoord ‘zien’ belangrijk. En de uitdrukking ‘op de derde dag’ (Gen. 22,4) zal er zeker aan bijgedragen hebben dat het verhaal van het offer van Isaak in de lezingencyclus van de paasnacht is opgenomen.
Genesis 22 - En hij ging
Vanaf het begin wordt gezegd dat het gaat om een beproeving voor Abraham van Godswege. Meermalen horen we in de Schrift dat God de zijnen op de proef stelt, uit-test of ze hem wel trouw zijn, wel leven naar het verbond (Ex. 16,4; Deut. 8,2 en Mar. 1,12). God spreekt Abraham aan – hinneni, antwoordt hij: ‘hier ben ik, present!’ (ook verderop in v. 12). In de Tweede Wereldoorlog antwoordden joden dikwijls met dit hinneni als hun naam werd afgeroepen om op transport gesteld te worden; het kreeg daarmee de klank van een roepingsbewustzijn. Met tweemaal een drieslag ‘neem – ga – offer’ en ‘uw zoon – je enige zoon, die je liefhebt – Isaak’, krijgt Abraham zijn beproeving opgedragen. Terwijl Abraham er in het voorafgaande blijk van gaf Ismaël als zijn favoriete zoon te willen zien (zie 17,18; 21,11) kiest God hier duidelijk anders. De Koran kondigt pas ná dit beproevingsverhaal de geboorte van Isaak aan, zodat daar Ismaël de zoon lijkt te zijn die (bijna) geofferd wordt. De zonen zijn gelijk – worden ook beiden gezegend – maar de ene is toch meer gelijk dan de andere! En zoals Abraham de eerste keer ging (12,1: ‘Ga’), volgt hij ook hier Gods opdracht op: en hij stond op en ging!
Op de derde dag
Met ‘Op de derde dag’ zet het eigenlijke drama in. Elders in de Schrift is het een uitdrukking voor redding, voor wending ten goede. (Ex. 19,11; Hos. 6,2 e.a.). Op deze dag ‘ziet’ Abraham van verre al de berg die God genoemd heeft, waar Gods voor-‘ziening’ (v. 8) zal plaatsvinden. De eigenlijke opdracht geldt alleen Abraham en zijn zoon – de anderen blijven achter – en ‘zij gingen samen verder’. Dit intieme zinnetje wordt in vers 8 herhaald en daartussen vindt een heel persoonlijk gesprek tussen vader (‘mijn vader’) en zoon (‘mijn zoon’ 2x) plaats. Abrahams antwoord blijft meerduidig. Is het ontwijkend en geruststellend: (ik weet het niet) maar God zal er wel voor zorgen? Je kunt ook lezen: God zal zorg dragen voor een offer: (namelijk) mijn zoon. Vanuit deze laatste lezing krijgt het afsluitende zinnetje ‘en samen gingen ze verder’ de tweede keer een heel andere lading dan de eerste keer!
Op de plaats die God gezegd had
Aangekomen laat Isaak zich als een lam naar de slachtbank leiden. Geeft geen kik! Op het moment suprême spreekt de engel des Heren – de verpersoonlijking van de Heer zelf (zie vers 16 waar hij in de eerste persoon spreekt) – Abraham indringend aan met 2x zijn naam (denk aan ‘Mozes, Mozes’ in Ex. 3,4 en ‘Marta, Marta’ in Luc. 10,41) en deze herhaalt zijn eerste positieve respons in vers 1: ‘hinneni‘. En dan komt het misschien wel meest nare vers van het hele verhaal: ‘..want nu weet ik dat je ontzag hebt voor God’ Hoe kan God een mens zo beproeven? Hoe kan hij überhaupt vragen een eigen kind te offeren? Maar de verteller gaat door zonder zich hierover vragen te stellen. Abraham ‘ziet’ (vgl. v. 4) nu een ram en offert dat plaatsvervangend voor zijn zoon. En hij spreekt zijn vertrouwen in God uit: ‘God ziet’, het klinkt als een onvoorwaardelijk ‘wat de Heer doet is welgedaan’, wat zowel kan betekenen: ‘Ik weet wel dat God mij alleen maar op de proef stelt’ als ook ‘mijn zoon of een ram, doet er niet toe, God voorziet’. Een antwoord dat van een bijna bovenmenselijk vertrouwen in God blijk geeft. Om dit vertrouwen lijkt het te gaan bij deze beproeving: hij heeft de test doorstaan! De nadere bepaling ‘vandaar dat men nu nog zegt’ toont dat deze berg ten tijde van het verhaal nog steeds als berg Gods wordt gezien.
Ik zal u zegenen
De engel sluit af met een belofte: een bevestiging van de belofte die Abraham al vaker is gedaan. Voor het eerst in 12,3 – waar het volgde op Abrahams gehoorzaamheid aan eenzelfde opdracht: ‘Ga’. Blijkbaar moet Abraham zich deze belofte in telkens wisselende omstandigheden waardig tonen, en wordt dan ook telkens opnieuw van Godswege bevestigd (zie 13,14-17 na de landverdeling met Lot; 17,6-8 na het wegzenden van Hagar en Ismaël).
Samen uit
Vers 19 sluit het hele verhaal af. Isaak wordt hierbij niet meer genoemd – er wordt niets gezegd van een vernieuwde of engere band tussen Abraham en zijn zoon. Een teken te meer dat de focus van het verhaal naar de beproeving en de gehoorzaamheid van Abraham uitgaat. Hier wordt Abraham ‘vader van ons geloof’ (Gal. 3,7; Rom. 4,16).
Marcus 9 - De identiteit van Jezus
Het is belangrijk de plaats van deze perikoop binnen het geheel van het Marcusevangelie te zien. Een eerste deel (1,14–8,21) cirkelt telkens om de vraag: Wie is deze Jezus? In 8,27-30 vinden we Petrus’ belijdenis: ‘U bent de Messias’. Je denkt als lezer: Goed Petrus, goed geantwoord. Maar Jezus verbiedt hun hier met iemand over te spreken! Blijkbaar is het antwoord niet geschikt om publiek gemaakt te worden. In een tweede deel 8,31–15,47 blijkt namelijk dat de leerlingen (niet zijn tegenstanders, maar zijn leerlingen!) iets anders onder ‘Messias’ verstaan dan Jezus zelf. De eersten denken aan een geslaagd mens, aan de eerste, de grootste, de beste positie (‘gedachten van mensen’) terwijl Jezus denkt aan de weg van lijden en kruis, van je leven verliezen om het te vinden (‘Gods gedachten’ Mar. 8,33). Tot driemaal toe kondigt Jezus zijn weg aan zijn leerlingen aan: zie 8,31; 9,31 en 10,32. Maar in het directe vervolg op deze uitleg blijkt telkens hoe de leerlingen precies de verkeerde, bijna de tegengestelde vragen stellen, en telkens geeft Jezus hen dan privé-onderricht: zie 8,34; 9,33 en 10,42, met als centrale punt: ‘Wat voor Messias?’
De verheerlijking op de berg sluit aan bij de eerste privéles van Jezus (8,34–9,1). Het speelt dus een rol in de vraag naar de ware identiteit van Jezus. Met ‘Ik verzeker u’ (v. 9,1) kondigt hij aan dat ‘enkelen’ van zijn leerlingen nog tijdens hun leven het doorbreken van het Rijk Gods zullen zien. (9.1). Die enkelen zijn blijkens het vervolg: Petrus, Jacobus en Johannes – de drie die ook in Getsemane met hem alleen bleven.
De metamorfose van Jezus
Op een berg – plaats van openbaring – ondergaat (er staat een passief) Jezus een metamorfose. Zijn kleren worden bovenaards wit. (vgl. Mar. 16,5; Hand. 1,10 en Openb. 1,14; 4,5). De grote profeten Mozes en Elia verschijnen in gesprek met Jezus. Waarover spraken zij? Elia is binnen het Marcusevangelie de wegbereider van de Messias (Mar. 1,2) en de profeet die vooruitwijst naar de eindtijd (zie Mar. 6,15; 8,28; 9,11vv; 15,35v). Mozes vertegenwoordigt de Thora en is de leider van het volk op weg naar het land van belofte.
Van beiden wordt in de apocalyptiek op grond van Deuteronomium 34,6 en 2 Koningen 2,11 geloofd dat zij ten hemel opgenomen zijn. Dat Elia als eerste genoemd wordt mag betekenen dat de verwijzing naar de eindtijd hier het belangrijkst is. Jezus verkeert hier dus in eindtijd-gezelschap, waarbij blijkbaar ook de weg daarnaar toe in gesprek komt.
Wat voor Messias?
Petrus’ reactie wordt afgedaan als gevolg van schrik. Blijkbaar heeft hij niet begrepen wat hij zag. Het (Loof)hutten feest viert – in herinnering aan Gods grote daden – de uiteindelijke bevrijding en voltooiing. Petrus ziet alleen dit aspect, hij heeft sinds 8,32v nog niet veel bijgeleerd, ondanks Jezus privé-onderricht.
Luistert naar hem
Staat ‘luisteren’ hier tegenover ‘zien’? Het ‘zien’ zet Petrus op het verkeerde been. Het ‘luisteren’ verwijst naar Jezus’ onderricht van lijden, gedood worden en opstanding, van leven verliezen om het te vinden (8,21 en 8,34vv). Mij komt Deuteronomium 4,12 in gedachten: ‘U hebt toen wel zijn woorden gehoord,maar geen gestalte gezien. Er was alleen maar een stem’. Het zien wordt verbonden met beelden maken, afgoden voor jezelf, waarbij het verbond met God, de relatie met God, uit het zicht raakt.
De wolk is teken van Gods tegenwoordigheid – letterlijk ‘tegen-woordig’ – verhuld. De stem bevestigt het hemelse doopgetuigenis: ‘Jij bent mijn geliefde Zoon’ en draagt de leerlingen tegelijk op zich naar Jezus’ onderricht te richten. Daarin blijkt hoe hij Zoon Gods is.
Afsluitend wordt opgemerkt dat ze niemand meer zagen dan alleen Jezus. Geen Elia en Mozes meer, maar ook geen witte kleren, wolk: ze zagen alleen maar Jezus: zonder de glans, zonder de witte kleren. Hopelijk kunnen ze in het vervolg in deze Jezus die de weg naar Jeruzalem moet gaan, blijven geloven en de Messias blijven ontdekken.
Preekvoorbeeld
Hoog op de berg laat het koninkrijk van God zich zien. Jezus is daar in al zijn glorie, omschenen door het ongeschapen licht, de weerglans van Gods troon. Mozes en Elia verschijnen en die twee spreken met Jezus.
Mozes, dat is natuurlijk de belichaming van de Thora, de eerste vijf boeken van de bijbel, die van Mozes. En Elia, hij staat symbool voor de profeten, de grote en de kleine, alle profetische boeken, zodat je kunt zeggen: Jezus ontmoet hier de hele heilige Schrift, zij verstaan zich met elkaar. De top van die hoge berg is als een kolossale lezenaar waar de Schriften open gaan en de hemel zelf licht hen bij.
De kerkvaders hebben deze lezing zo verstaan, dat Petrus, Jakobus en Johannes voor ogen kregen waar een christenmens van moet leven, dat het geloof wordt gevoed door het lezen van de Schrift, dat de glorie van de Heer zich ook nog vandaag aan je voordoet als de bijbel opengaat. Die kerkvaders zagen dit dus als een pedagogisch tafereel. Petrus, Jakobus en Johannes kregen voor ogen geschilderd hoe goed het is zich te verstaan met Mozes en Elia, met de wet en de profeten. Maar het staat er niet. Mozes en Elia verschenen niet ten behoeve van de apostelen. Zij kwamen Jezus bijstaan. Zij onderhielden zich met hém. Ze spraken met Jezus.
Dat was voor de kerkvaders een moeilijk punt, want heeft Jezus het nodig om door Mozes en Elia geleerd te worden? Hij is toch de Zoon van God, alwetend en volkomen vertrouwd met de wil van de Vader? Nee, het wilde er bij de kerkvaders niet in dat Jezus dit gesprek broodnodig had, dus brachten zij deze lezing terug tot een pedagogisch tafereel.
Maar wij willen niet geloven met een dogmatisch vooroordeel. Wat heeft Marcus werkelijk geschreven? Dit: Jezus’ glorie is dat hij te rade gaat bij Mozes en de profeten. Hij, de eeuwige Zoon van God, heeft het nodig te luisteren naar wat geschreven staat. Hij die zelf is de gehoorzame zoon der wet en de levende stem der profetie, hij legt zijn oor te luisteren. Mozes en Elia spraken met hém.
Dit is beeld en gelijkenis van het koninkrijk van God: dat voor de Messias de Schriften opengaan, dat hij leert, zoals ergens geschreven staat van de knecht des Heren. ‘De Heer heeft mij als een leerling leren spreken om met het woord de moede te kunnen ondersteunen. Hij wekt elke morgen, Hij wekt mij het oor, opdat ik hore zoals leerlingen doen.’ Het is de majesteit en glorie van de eeuwige Zoon van God dat voor hem de Schriften opengaan, dat hij leert en leert, ‘zoals leerlingen doen’.
Petrus vervolgens wil al deze hemelse luister en heerlijkheid onder dak brengen. Hij zegt: ‘Goed dat wij er ook zijn, zullen we tenten opslaan, drie tenten, loofhutten, voor Jezus één, voor Mozes één en één voor Elia? Is dat gastvrijheid en wellevendheid of een categorisch misverstand? ‘Hij wist niet goed wat hij moest zeggen.’
Want dit licht, dit ongeschapen licht en daarvan de weerglans, het is een visioen, het grijpt vooruit op Pasen als daar uit het lege graf het licht verschijnt, zoals je licht ziet op je weg, licht door tranen heen. Het is een visioen. Als je dat licht ziet, als je er weer een gat in ziet, de grafsteen weggewenteld, en je ziet de zon weer over je opgaan, als je dat ziet, dan kun je daaruit leven. Goddank, ik zie weer licht, na een lange, angstige winter, een grauwe tijd.
Maar dat licht laat zich niet vastleggen, je brengt het niet onder dak. Een visioen vestigt zich niet. Gods heerlijkheid laat zich niet conserveren. Geloof heeft geen houdbaarheidsdatum: dat als je het invriest, het zolang goed zou blijven.
Petrus wil het visioen vereeuwigen, voorlopig met die loofhutten, dan kerkmuren eromheen, tenslotte een kathedraal, een monument van het visioen. Maar dat is een vergissing. Je kunt het niet vasthouden, je kunt er wel uit leven.
Ik bewaar een laatste brief van een heel dierbare Deense vriend, die inmiddels is overleden. Hij schreef: ‘Vorige week werd ik ’s nachts wakker met heftige pijnen overal in mijn lijf. Morfine helpt wel, maar het duurt altijd even voor de werking intreedt. Terwijl ik er zo ellendig aan toe was, toen gebeurde het, dat Erik – zijn partner – die naast me lag en geen raad wist (ja, dat wist hij wèl!) zich over mij boog en begon te bidden. Ik kwam helemaal tot rust.’ Hij werd daarna naar het ziekenhuis gebracht en schrijft: ‘Tijdens de afgelopen eenzame nachten in het ziekenhuis hielp het geweldig daaraan te denken.’
Dat bedoel ik met: je kunt het geloof niet vastleggen, je kunt het niet vasthouden en ongerept bewaren. Vertrouw erop dat het zich meldt: het geloof. Mijn vriend werd getroost door het gebed van zijn levensgezel. Daaraan terug te denken was hem genoeg in de dagen die volgden. Daar hoefde hij zelf niet meer voor te bidden. Het gebed bleef bij hem aanwezig, dat gebed ging een eigen weg met hem. ‘De Heer zal voorzien.’
Iedere ontmoeting die er wezenlijk toedoet, is eenmalig. Inspiratie laat zich niet herhalen. Je kunt die ene kus van toen niet meer overdoen. Wat ooit belangrijk voor je was, je licht en je leven, je kunt het niet terugdwingen. Petrus die deze ervaring wilde conserveren, ‘hij wist niet wat te zeggen.’
Want wat leg je vast? Het is alleen een omhulsel, de bekleding, tentdoek, de windselen. Het leven is allang verder gegaan, ver voor je uit, terwijl jij nog met de oude vormen in de weer bent. Het leven is niet te stuiten. Christus daalt af, het woord loopt voort de wereld in. En jij staat daar nog een lege tent tegen weer en wind te beschermen, dat het moet blijven zoals het was.
Hier doet zich het verschil voor tussen traditie en traditionalisme. De traditie leeft. Zie, daar zijn Mozes en Elia, je hebt je met hen te verstaan. Zij doen van zich horen, zij spreken met Jezus over wat vóór hem ligt. Van de traditie geldt het woord uit de Schrift dat haar jeugd zich vernieuwt als die van een arend. Maar traditionalisme is leeg, het leven is er lang geleden uit weggetrokken: lege tenten, gescheurd tentdoek, met Petrus als een verbeten wachter daarbij. ‘Hij wist niet wat te zeggen.’
Bij een visioen hoort immers dat het je ook weer afgenomen wordt. Je ziet het niet meer. Een wolk overschaduwt hen, Mozes en Elia stappen in en het visioen is voorbij. Dat houd je niet vast, in deze vorm zal het zich nooit meer voordoen.
Een ander woord voor visioen is vergezicht: een wenkend vergezicht dat zich voordoet aan de einder. Pasen duurt nog lang. Sinds de verheerlijking op de berg heeft de hemel zich weer gesloten. Misschien is het visioen inderdaad te ver weg en moet je het hebben van iets of iemand dichter bij. Zo althans de laatste woorden van deze lezing. Het visioen is overgetrokken, de stem uit de hemel doet er weer het zwijgen toen en wat blijft over? Ze keken om zich heen en zagen opeens niemand meer, behalve Jezus, die nog bij hen stond. ‘De Heer zal voorzien.’
Van het hele visioen is je enkel Jezus overgebleven, maar dan ook zo dichtbij dat het visioen als vergezicht zich misschien nooit weer voor zal doen. Niettemin, hij staat naast je als je gids en geleide, opdat wat daarboven is gezien hier beneden waar wordt. ‘De Heer zal voorzien.’
Henk Bloem, inleiding
Klaas Touwen, preekvoorbeeld