- Versie
- Downloaden 48
- Bestandsgrootte 369.07 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 28 juli 2019
- Laatst geüpdatet 4 februari 2021
2 december 2012
Eerste zondag van de Advent
Lezingen: Jer. 33,14-16; Ps. 25; 1 Tess. 3,12–4,2; Luc. 21,25-28.34-36 (C-jaar)
Inleiding
De eerste zondag van de Advent, traditioneel het begin van het nieuwe kerkelijke jaar, richt de aandacht op de Messias die gaat komen. Onwillekeurig kleuren we dit direct nader in met de geboorte van Jezus in Betlehem, met Kerstmis. Misschien is deze inkleuring te snel en zeggen de lezingen meer.
Jeremia 33,14-16
Deze tekst toont veel overeenkomst met Jeremia 23,5-6.
Onze lezing is een beloftevolle tekst. In vers 14 en 15 gaat de aandacht vooral naar ‘de dag, die zal komen’. In vers 15 wordt ‘die dag’ aangevuld met ‘die tijd’. Die dag is een markeringsmoment maar heeft zijn uitwerking op de hele tijd die er op volgt. Op die dag zal God zijn eerder gedane belofte gestand doen aan Israël en Juda en dan zal er een telg uit Davids stam geboren worden. De verwijzing naar David roept de herinnering op aan de goede en sterke koning die zijn volk in vrede liet leven en onder wie het land een grote bloei kende.
Ook deze telg, evenals koning David, zal recht en gerechtigheid handhaven. Hij zal Juda en Jeruzalem, het Zuidrijk, verlossen en de stad in vrede laten leven. De naam van Jeruzalem zal dan zijn: ‘De Heer is onze gerechtigheid’ (in Jer. 23 sloeg deze naam op de telg van David).
Met deze belofte, wanneer dit zal gebeuren, is de toekomst voor Juda en Jeruzalem duidelijk: er komt een redder, met de karakteristieken van recht en gerechtigheid, en het effect daarvan is, dat het zijn stempel drukt op de naam van de stad: de Heer is gerechtigheid. Het realiseren van recht en gerechtigheid is niet zomaar een belofte of toezegging van God. Het moet gerealiseerd worden door het handelen van de mens in relatie tot zijn medemens. Daarin wordt de relatie van de mens met God echt zichtbaar.
Met deze korte maar krachtige tekst weet Jeremia zijn volk, de ballingen en ontheemden in Babylon, een troostrijk perspectief te bieden op het eigen land, waar recht en gerechtigheid zullen heersen. De sterke aandacht voor ‘die dag die komen zal’ biedt al een verwijzing naar de evangelietekst.
1 Tessalonicenzen 3,12–4,2
In zijn brief aan de gelovigen van Tessalonica spreekt Paulus de wens uit dat de gelovigen elkaar als gemeente versterken door liefde, zoals ook Paulus zelf deze gemeente met liefde bejegent. Om onberispelijk en heilig te zijn voor de Heer, wanneer Jezus, de Messias, komt.
Vervolgens vraagt hij de gelovigen datgene wat de gemeente is overgeleverd over een goede levenswandel, dus leven volgens de Thora, nog trouwer na te leven dan men al doet. Hij refereert duidelijk aan voorschriften die de gemeente bekend zijn. Toch legt hij in de volgende verzen (4,3-12) nogmaals uit waar het om gaat. De wil van God dient ter heiliging van de gelovigen. Paulus spitst het toe op zich onthouden van ontucht en op broederliefde. Op deze
wijze zal men als gelovige een waardige indruk maken op buitenstaanders of niet-gelovigen. In ieder geval is dit de manier waarop de gelovigen elkaar als gemeente van Jezus Christus versterken.
Lucas 21,25-28.34-36
Op de eerste zondag van de Advent, het begin van het nieuwe kerkelijke jaar, voert Lucas ons in de evangelielezing naar het einde van zijn evangelieboek. De perikoop voor deze zondag is een kort fragment uit de laatste redevoering van Jezus in de tempel over de dingen die zullen gebeuren met de tempel en met Jeruzalem, voordat de Messias komt. Ook gaat het over de houding van de gelovige op dat moment, een houding van waakzaamheid (21,1-38). Jezus
spreekt tot zijn leerlingen, maar eigenlijk tot allen die volgelingen van Jezus zijn.
Onze tekst bestaat uit twee kleine teksten, die door de samenstellers van de lezingen voor de liturgie bijeen zijn gevoegd, waarbij de tussenliggende tekst van de gelijkenis van de vijgenboom is weggelaten.
Bij de tekst die we hier bespreken is het goed je te realiseren, dat door Lucas Jezus woorden in de mond worden gelegd over de verwoesting van de tempel en over de val van Jeruzalem, die zeker zullen gebeuren. Maar deze verwoestingen hebben op het moment dat Lucas zijn evangelie schrijft, reeds plaatsgevonden. De komst van de Mensenzoon, die daaraan was gekoppeld en naar verwachting spoedig zou plaatsvinden, is nog niet
gerealiseerd. Lucas is zich dat bewust en ruimt extra tijd in om dit te laten geschieden. Hij schuift deze komst dan ook naar de toekomst.
Het eerste tekstdeel bevat een algemene beschrijving over wat er gaat gebeuren. Nadat in het voorafgaande is vermeld, dat Jeruzalem zal worden vernietigd, een profetie die al werkelijkheid is op het moment dat Lucas zijn evangelie schrijft, wordt in vers 25 aangegeven, dat er duidelijke tekenen van het gebeuren te herkennen zullen zijn. Zowel aan de hemel, verbeeld door de hemellichamen, als op de aarde, verbeeld door de volken, alsook
op de zee, verbeeld door de golven. Het is een gebeuren dat de gehele schepping zal omvatten. De hele vaste orde van de wereld zal veranderen, waardoor (v. 26) het individu, de mens, het zal besterven van angst en ontzetting: totale ontreddering door wat de wereld overkomt terwijl ook van de hemelse machten niets overblijft. Het zijn tekenen dat de komst van Christus niet lang meer op zich zal laten wachten. Vers 27 beschrijft beeldend de komst
van de Messias, de presentie van God op een wolk met veel macht en heerlijkheid (Dan. 7,13). Zoals de Heer bij de bevrijding van Israël voor zijn volk uitging in een wolk en als een vuur het bijlichtte, zo zal de Mensenzoon opnieuw komen op een wolk. Dan volgt vers 28, een troostrijke oproep aan de gelovigen om rechtop en fier te blijven staan, wetend dat de verlossing nabij is.
De tekenen zullen er zeker zijn en ook de verschrikkingen van deze omwenteling. Bij anderen, niet-gelovigen, roepen ze angst op, maar voor de gelovigen zijn ze juist bedoeld om zich geen angst aan te laten jagen. Integendeel, ze zijn ter bemoediging, dat de Mensenzoon, de redder komt, die deze verschrikkingen overwint. Vergelijk Jesaja 13,9vv. De gelovige weet door deze tekenen wat er staat te gebeuren en hoe ernstig dat is voor de mensheid. Maar hij
mag rechtop staan, fier en zich bewust van wat hij weet. En met deze kennis, dat de verlossing, Gods heerschappij, nabij is, weet hij ook dat er voor hem een uitweg is.
De tweede deeltekst (vers 34-36) is een oproep gericht aan de gelovigen en te beschouwen als een soort uitwerking van vers 28. Het is een oproep om zeer waakzaam te zijn en niet versuft door de roes van drank of volledig in beslag genomen door de zorgen van het leven, waardoor men niet meer het verschil ziet tussen de illusies van de wereld en de werkelijkheid van de Messias. Want die zorgen werken als een valstrik, waardoor men geen uitweg ziet. Die
bijzondere dag komt plotseling, maar wees er op voorbereid. En hij zal komen voor iedereen, voor heel de aarde. Ja, wees waakzaam, blijf alert en houd het oog gericht op het komen van de Messias, zodat je voor de Mensenzoon kunt verschijnen en partner bent van de Mensenzoon, om mee te werken aan Zijn verlossing en daardoor niet ten onder te gaan bij de vernietiging van de wereld. Op deze wijze is het dus een oproep om voortdurend, alle dagen en zonder verslapping waakzaam te zijn. Het regelmatige gebed ondersteunt hierbij de gelovige. Het moet een levenshouding worden, waarin men leeft naar Gods Thora, een houding die vaak haaks staat ten opzichte van de wereld en die sterker is dan de zogenaamde vastigheden van de wereld kunnen zijn.
Met deze lezing worden wij, gelovigen, opgeroepen het nieuwe jaar te beginnen en te leven met het perspectief dat de Messias komt en zijn heerschappij door ons vestigt. Wanneer we hierop bedacht zijn, dan is het aankomend feest van de geboorte van Jezus het begin van een veel groter gebeuren. Dan kunnen we ook met andere ogen naar het donker van de wereld kijken. Hoopvol. Het gaat dus niet zozeer om de geboorte van Jezus, maar veel meer om de
geboorte van een nieuwe, Messiaanse, tijd, waar wij als gelovigen aan mee moeten werken, door in het volste Godsvertrouwen te leven volgens de Thora. Dit perspectief staat haaks op wat de alledaagse wereld te bieden heeft, waar de sterkste wint, waar de kleine mens wordt geknecht en geminacht.
Preekvoorbeeld
Angst kan je plotseling naar de keel grijpen. Je meent ineens voetstappen te horen in de hal. Het is midden in de nacht. Een windvlaag blaast je raam open en het gordijn bolt de kamer in.
Of je fietst ontspannen langs een boerderij. Uit een oprit komt een hond vervaarlijk blaffend op je aangerend. Je dochter is naar Zuid-Amerika en om half drie in de nacht rinkelt de telefoon alarmerend door je huis. Er ligt veel angst op de loer. Het veilige gevoel waarmee we fluitend door het leven wandelen, hebben we op de angst
veroverd. We hebben de chaos voorspelbaar gemaakt. Veel mensen hebben na hun jeugd het avontuur verkleind tot twee weken Mallorca, liefst in hetzelfde hotel. We hebben geleerd om gevaarsignalen te negeren. Af en toe dringt het echter tot je door: het kalme, zekere leven is een illusie. Om je heen zie je mensen wankelen. Een depressie, een burn-out, een psychose...
er is weinig nodig om de angst als een vernietigende vloed over onze dagen te laten spoelen.
De angst van 2000 jaar geleden voor een wispelturige zee of een wankele zon spreekt ons niet meer aan. De hoop op de Mensenzoon die op een wolk naar ons toekomt, troost weinigen meer. De taal waarin het geloof zich uitdrukt verkeert in een crisis.
Het is al wat jaren geleden. Ik ging mijn moeder afhalen. Zij verzorgde het graf van mijn broertje. Vanuit de auto zag ik een vader naderen met zijn zoontje van vijf. Ze maakten een zondagse wandeling. Ik zag hoe het kind door de groene coniferen een blik probeerde te werpen op het kerkhof daarachter. Dat lukte niet. De heg was dicht en hoog. Het kind wist dat er dadelijk een smeedijzeren hek zou komen. Nog twee meter en toen had de jongen een wijde
blik op de graven. Hij strekte zijn armpje uit en riep: ‘Is dat de hemel...?’ Ik veronderstel dat de jongen zijn opa had begraven. Zijn oma had gezegd dat opa in de hemel was. Logische vraag: ‘Is dát de hemel?’ Welke beelden beschrijven het drama van opa’s dood het beste?
Kerkhof of hemel? Zijn pappa kon het niet rijmen. Hij zweeg en rukte aan het armpje van zijn zoon zodat ze de ijzeren poort voorbij waren. In de verte zag ik mijn moeder komen. Haar gezicht stond ernstig van pijnlijk gemis.
Als je het evangelie van vandaag leest, besef je de omvang van de geloofscrisis. Ruw gezegd: sinds een paar eeuwen is de voorstelling van het heelal drastisch veranderd, maar de geloofsverhalen bedienen zich nog van de oude beelden.
Vroeger had men het gevoel dat de hemel binnen de kosmos een plek had: wie naar de sterren keek zag iets van het eeuwige vuur. Als God neerdaalde op aarde, kwam hij vanuit het licht daarboven. Als Jezus terugkeerde naar God, ving zijn lichaam een reis aan door de dampkring. Die voorstelling leverde de taal waarin men sprak over God en zijn koninkrijk.
Met die beelden werden de gewelven beschilderd van de kathedralen. Ook Jezus sprak deze
taal. De moderne wetenschappen hebben ons een ander beeld gegeven. De aarde staat niet in het midden van het heelal. Het heelal is begrensd. Wat er achter die grens is mag je wel vragen, maar een beeld kun je je er niet van vormen. Het wordt gauw wiskunde. In elk geval is er binnen de grenzen van de kosmos geen gebied waar God met zijn engelen huist. Zo ontstaat er een conflict tussen de oude taal waarin het christelijk geheim vertolkt is en de
nieuwe voorstelling van de wereld. Dat veroorzaakt een geloofscrisis. Het lijkt alsof het christendom een kinderlijk wereldbeeld veronderstelt. Het klopt niet met wat het collectieve bewustzijn in onze dagen meent te weten. De moderne gelovige moet de waarheid, die in de oude voorstelling school, eruit halen en haar opnieuw zeggen in een taal die past in ons wereldbeeld.
Welke waarheid wil Jezus ons vertellen? Hij zegt dat alle machten ter wereld ooit zullen wankelen. Hij zegt dat we dit allemaal zelf zullen meemaken. Maar als alles om je heen dreigt in te storten, hoef je niet bang te zijn. Dan moet je recht overeind blijven, want God zelf wankelt niet. Wat er ook kapot gaat: de liefde niet. Zorg dat je woont in het huis van de liefde, wees waakzaam, dan ben je veilig bij alle rampen die je overkomen.
Mijn moeder stapte zwijgend bij me in de auto. Aan haar handen kleefde modder. Ze kwam duidelijk niet uit de hemel vandaan. Niet het graf bevatte een belofte van God maar wel haar liefde en haar verlangen die aan het gemis ten grondslag lagen.
Wim van Stiphout, inleiding
Harrie Brouwers, preekvoorbeeld