- Versie
- Downloaden 27
- Bestandsgrootte 370.11 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 28 juli 2019
- Laatst geüpdatet 15 januari 2021
15 augustus 2014
Maria Tenhemelopneming
Lezingen: Apok. 11,19a; 12,1.3-6a.10a; Ps. 45; 1 Kor. 15,20-26; Luc. 1,39-56 (A-jaar)
Inleiding
Het feest van Maria Tenhemelopneming, casu quo haar ontslapen (dormitio), is een mariaal feest. Door het leven, en in dit geval het ontslapen, van Maria te gedenken wordt vooruitgekeken naar de bestemming van de mens, namelijk om in Christus te ontslapen en zo zowel aan zijn dood als aan zijn verrijzenis deel te hebben.
Het ontslapen van Maria en dus ook haar tenhemelopneming worden in het Nieuwe Testament niet genoemd. Haar ontslapen komt voor in niet-canoniek geworden geschriften, vanaf, vermoedelijk, de derde of vierde eeuw. De lezingen voor dit feest draaien daar om Maria’s aardse bestaan en plaatsen dit in het kader van de verlossing, waarvan het feest een uitdrukking is.
In de samengestelde lezing uit de Openbaring van Johannes, bestaande uit Apokalyps 11,19a en 12,1.3-6a.10a, biedt 11,19a een beeld dat ook op Maria toegepast is in de traditie: de ark van het verbond, dan wel de tempel van God. Als degene in wie het goddelijke Woord vlees heeft aangenomen, kan Maria als tempel van God gezien worden, dan wel als de ark van het verbond. Kenmerk van allebei is immers dat ze de aardse presentie van God op een bijzondere manier mogelijk maken. Apokalyps 12,1-17, het omvattende visioen van de vrouw omkleed met de zon, is in de traditie ook mariaal geïnterpreteerd. Dat doet ook recht aan de tekst, zolang tegelijkertijd het sterke verband tussen de hier gepresenteerde vrouw en het volk Israël dat de Messias voortbrengt behouden blijft. Een term die recht doet aan beide is de ‘jonkvrouwe Sion.’ In het kader van het feest van het ontslapen van Maria klinkt deze tekst als een in kosmologische en mythische terminologie vervatte reflectie op de betekenis van de menswording van het goddelijke Woord in Maria en de dynamiek die dit uitlokt. De climax bereikt de tekst in het hemelse commentaar erop in vers 10: ‘Nu zijn de redding en de macht en het koningschap van onze God gekomen en de heerschappij van zijn Messias.’ Zoals altijd bij lezingen uit de Openbaring van Johannes is het enerzijds van belang de kracht van de beelden te waarderen en anderzijds ook te proberen door te dringen tot wat ze theologisch willen communiceren. In dit geval is dit, door de rol van de vrouw bekleed met de zon: de inauguratie van Gods redding (of ‘heil’), macht en koningschap, en, daarmee, de heerschappij van de Messias en het begin van het einde van de Satan. De kosmologische beelden die hiervoor gebruikt worden, nodigen uit om deze heerschappij Gods breed te denken, als iets dat de hele schepping aangaat en niet alleen de mens.
Waar de lezing uit de Openbaring van Johannes reflecteert op de betekenis en het effect van de menswording van het goddelijke woord in Maria, biedt de lezing uit 1 Korintiërs een soteriologische reflectie van een algemener karakter. Op het feest van het ontslapen van Maria krijgt deze tekst uiteraard een bijzondere mariale relevantie. In 1 Korintiërs 15 als geheel onderwijst Paulus de gemeente in Korinte over zijn visie op de dood en verrijzenis van Christus en de relatie ervan tot de dood en verrijzenis van hen die ‘in Christus’ zijn, dat wil zeggen: degenen die in Christus’ bestaan, en daarom ook in zijn dood en verrijzenis participeren. Centraal voor Paulus’ gedachtegang is: alle mensen participeren in Adam en sterven daarom; diegenen die in Christus participeren zullen ook verrijzen. De gelovigen (die ‘in Christus’ zijn) zijn daarmee, zoals in vers 20 staat (zie ook 23), de eersteling tot de volledige ‘oogst’. Het eschatologisch scenario dat daarbij hoort, is voor Paulus dat waar Christus nu verrezen is, de gelovigen bij zijn ‘komst’ levens worden gemaakt. Deze ‘komst’ heeft betrekking op de ‘wederkomst’, het gebruikte Griekse woord echter (parousia) heeft in de eerste eeuw ook sterk de bijklank van ‘triomferende komst van een heerser.’ Dit past uitstekend bij wat er volgt in de verzen 24-26, waarin het eigenlijke ‘einde’ (telos: doel) beschreven wordt: de overdracht van Christus’ koningschap aan de vader, nadat hij over alle vijanden, de dood inclusief, getriomfeerd heeft. Op dit laatste punt is er een zekere analogie met de lezing uit de Openbaring van Johannes, waarin ook sprake is van een ware veldslag om tot uitdrukking te brengen hoe het, respectievelijk: de, kwade overwonnen wordt.
Maria past in het soteriologische kader van 1 Korintiërs 15,20-26 als iemand die op een bijzondere wijze ‘in Christus’ is omdat zij Christus navolgde tot onder het kruis en omdat Christus op een uitzonderlijke wijze in haar was tijdens haar zwangerschap. Het geloof van de kerk brengt tot uitdrukking dat Maria dienovereenkomstig op een bijzondere manier deel heeft aan de verrijzenis van Christus en wel door in Gods eeuwigheid in te treden na haar ontslapen. Door deze nadruk te leggen op het uitzonderlijke karakter van Maria’s lot, is het feest van de dormitio tegelijkertijd bescheidener wat betreft zijn opvatting over het algemene lot van mensen na de dood. Wanneer Maria de uitzondering is door nu (ook wanneer tijdscategorieën de plank natuurlijk misslaan in relatie tot Gods eeuwigheid) al deel te hebben aan de heerlijkheid, betekent dit ook grote terughoudendheid ten opzichte van uitspraken over het onmiddellijke deelhebben van overleden gestorvenen aan diezelfde heerlijkheid.
In Lucas 1,39-56 worden op een meer ‘historische’ manier aspecten verteld wat mede de basis vormt voor het feest van het ontslapen van Maria, dat is: de verlossende menswording van het goddelijke woord in haar. Niet alleen klinkt op dit feest vers 48 op een bijzondere manier (‘Voortaan prijzen alle generaties mij gelukkig’), deze zaligprijzing van Maria, zoals die op dit feest plaats vindt, krijgt ook onmiddellijk een context en onderbouwing: ‘want grote dingen heeft de Machtige met mij gedaan.’ De rol van Maria is op deze manier een rol die afhangt van het handelen van God aan haar – zoals dat bij iedere heilige het geval is. Ook het begin van vers 48 onderstreept dit: ‘Hij heeft omgezien naar zijn dienares in haar geringheid.’ Een verering van heiligen, ook van Maria, van ‘God los’ heeft zo geen plaats, alleen in relatie tot Gods handelen vallen heiligen te vieren. Tegelijkertijd legt de lofzang van Maria grote nadruk op haar bijzondere rol in Gods handelen aan de schepping in Jezus Christus. In relatie tot de overige lezingen van het feest komt dit tot uitdrukking door de eigen accentuering van de dynamiek van dit handelen. Waar zowel de lezingen uit de Openbaring van Johannes als ook Paulus’ eerste brief aan de gemeente in Korinte beelden van een kosmische strijd gebruiken en, in het geval van Paulus, de verrijzenis van hen die ‘in Christus’ zijn benadrukken, kiest het Magnificat een meer sociale insteek, eigen, overigens, aan het gehele evangelie volgens Lucas. Het omverwerpen door Christus van de machten van het kwaad, van onrecht en onderdrukking, die de Openbaring samenvat in de ‘Satan’ en Paulus in de ‘laatste vijand, de dood’, heeft hier de vorm van het verheffen van geringen en het onttronen van machthebbers, het voeden van hongerigen en het wegzenden van rijken met lege handen, en, in de koloniale context van ‘Israël’ in de eerste eeuw: het verlossende en bevrijdende omzien naar het door Rome bezette Israël.
Op deze manier belichten de lezingen van het feest van het ontslapen van Maria niet alleen verschillende aspecten van de verlossing (sociaal, in relatie tot de schepping, in relatie tot de dood) en reflecteren ze op Maria’s plaats in dit geheel (als degene door wie Christus in de wereld kwam, als degene die als mens ‘in Christus’ deel heeft aan zijn dood én verrijzenis), de lezingen binden tegelijkertijd ieder spreken over Maria strikt aan het spreken over Gods handelen in Christus, dat op zijn beurt weer de grond is voor het zalig prijzen van Maria, iedere generatie opnieuw.
Preekvoorbeeld
‘Eerbiedwaardig is voor ons het feest dat de dag herdenkt
waarop de Moeder van God de tijdelijke dood onderging,
maar desondanks niet kon worden vastgehouden door de
banden van de dood, zij die uit haar lichaam heeft voort-
gebracht uw Zoon, onze mensgeworden Heer.’
Wij vieren vandaag het feest dat Maria door God ten hemel is opgenomen. Al vanaf het concilie van Efeze (431) wordt dit feest gevierd, maar pas op het feest van Allerheiligen in 1950 heeft paus Pius XII de tenhemelopneming van Maria tot dogma, tot richtsnoer voor ons leven, verklaard. De oudste benaming voor dit feest is de dormitio, het inslapen van Maria. Oude schilderingen tonen Maria op haar sterfbed, terwijl de apostelen haar omringen en zich over haar dode lichaam buigen. Pas veel later wordt de tenhemelopneming van Maria uitgebeeld als een triomfantelijke intocht in de hemel, waar zij door God wordt verwelkomd, terwijl de apostelen haar vanaf de aarde nastaren.
Zoals alle Mariafeesten, maakt ook dit feest duidelijk wat de betekenis is van de menswording, het leven, het lijden, de dood en de opstanding van onze Heer Jezus Christus.
Wij laten ons door Maria, de moeder van Jezus, bij de hand nemen om beter zijn weg te kunnen navolgen. Paulus maakt aan de christenen van Korinte duidelijk wat de betekenis van het ‘inslapen van Maria’ is: ‘Maar Christus is werkelijk uit de dood opgewekt, als de eerste van de gestorvenen. Zoals de dood er gekomen is door een mens, zo is ook de opstanding uit de dood er gekomen door een mens. Zoals wij door Adam allen sterven, zo zullen wij door Christus allen levend worden gemaakt. Maar ieder op de voor hem bepaalde tijd: Christus als eerste en daarna, wanneer hij komt, zij die hem toebehoren.’
Maria, de moeder van Jezus, is de eerste die Christus toebehoort en daarom is zij door de Getrouwe ten hemel opgenomen.
De schildering uit de Apokalyps van de strijd tussen de barende vrouw en de draak die het op haar kind heeft gemunt, wordt toegepast op Maria en haar zoon. De vrouw, Maria, is een beeld van het volk van God in de verdrukking, van de onderdrukte zeven gemeenten in Asia. Zij wordt beschermd door God, baart een zoon, een herder, Gods Messias. Dankzij zijn heerschappij is er een einde gekomen aan de macht van de aanklager. Een nieuw Jeruzalem zal uit de hemel neerdalen. Er is weer toekomst voor Gods volk ‘Gods woonplaats is onder de mensen, hij zal bij hen wonen. Zij zullen zijn volk zijn en God zelf zal als hun God bij hen zijn’ (Apok. 21,3). Ook een bemoedigende boodschap voor ons, wanneer wij ons bedreigd of miskend voelen.
‘Wees gegroet, onze toevlucht, wees gegroet onze roem;
want door u is ons geslacht tot de hemel verheven.
Bid God, die uit u werd geboren,
dat Hij zijn Kerk vrede en rust moge zenden.
Dat Hij door de kracht van uw gebed
aan de aarde en haar bewoners volkomen vrede geve.’
(Oud-Syrisch gebed)
De liturgie nodigt ons vandaag uit om met Maria en haar nicht Elisabet het Magnificat te zingen. Het is een feestelijk bevrijdingslied – een herschrijving van het lied van Hanna, 1 Sam. 2,1-10 – waarin zij God zegenen en danken, dat hij eer bewijst aan mensen aan wie geen eer te behalen is. Hij heeft met barmhartigheid omgezien naar de vernederde positie van Maria en Elisabet en zij beamen Gods roepstem om hun zonen in te laten schakelen in de geschiedenis van God met ons mensen. Zo kan Gods toekomst doorbreken in de geboorte van Johannes (= God is genadig) en van Jezus (= God bevrijdt), het messiaanse rijk gaat beginnen.
Maria en Elisabet, deze krachtige dochters van Abraham, delen alvast met elkaar deze vreugde, hoop voor de vernederden, die door de Barmhartige fier op de benen worden gezet.
De Schriftlezingen voor dit hoogfeest van Maria belichten Maria op verschillende wijzen: ark van het verbond, een vrouw bekleed met de zon met de maan onder haar voeten en een krans van twaalf sterren op haar hoofd (Marianum), een barende vrouw, de meest gezegende van alle vrouwen, de moeder van de Heer en ‘zijn minste dienares’. Maria is de personificatie van de Kerk. Wat aan haar gebeurt – de eerste die Christus toebehoort – is een belofte voor ons allen. Wij vieren alvast – in verbondenheid met Maria die ons is voorgegaan naar de hemel – onze tenhemelopneming en wij worden uitgenodigd om als Maria ‘ja’ te zeggen op de roepstem van onze God om zijn weg met ons te gaan, tot zegen van Hem en alle mensen. Moge Maria, de moeder van Jezus en ook onze moeder, daarbij onze voorspreekster zijn.
Wees gegroet, vrouwe, heilige koningin,
heilige moeder Gods, Maria,
die als maagd kerk zijt geworden
en uitverkoren door de allerheiligste Vader uit de hemel,
die door Hem gewijd werd
met zijn allerheiligste beminde Zoon
en de Heilige Geest, de helper,
in wie was en is
alle volheid van genade en al het goede.
Wees gegroet, zijn paleis,
wees gegroet, zijn tent,
wees gegroet, zijn huis,
wees gegroet, zijn kleed,
wees gegroet, zijn dienares,
wees gegroet, zijn moeder
en gij, alle heilige deugden,
die door de genade en de verlichting van de Heilige Geest
wordt ingestort in de harten van de gelovigen
om van ongelovigen mensen te maken
die trouw zijn aan God.
(Franciscus van Assisi)
Peter-Ben Smit, inleiding
Henk Janssen ofm, preekvoorbeeld