- Versie
- Downloaden 21
- Bestandsgrootte 304.26 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 28 juli 2019
- Laatst geüpdatet 15 januari 2021
9 november 2014
Kerkwijding Sint Jan van Lateranen
Lezingen: Ezech. 47,1-2 en 8-9.12; Ps. 46; 1 Kor. 3,9b-11.16-17; Joh. 2,13-22 (A-jaar)
Inleiding
Vandaag gedenkt de Kerk de wijdingsdag van de aartsbasiliek van de Allerheiligste Verlosser, de zetel-kerk van de bisschop van Rome. Zij is de moeder en het hoofd van alle kerken van de stad Rome en van de wereld. Vanwege de doopkapel die aan de H. Johannes de Doper is toegewijd, wordt zij de Basiliek van Sint Jan van Lateranen genoemd.
Profetenlezing: Ezechiël 47,1-12
Ezechiël zag een stralende verschijning,
die de Heer hem boven de wagen met cherubs liet zien.
Ook herinnerde hij aan Job,
die altijd op de rechte weg bleef.
(Sir. 49,8-9)
De priester Ezechiël (= God make het kind sterk/God is mijn sterkte) werkt te midden van de ballingen in Babylonië (593 v. Chr.). Hij is een tijdgenoot van de profeet Jeremia. In Ezechiël 1,1–3,15 staat het roepingsvisioen van Ezechiël. In de donkere dagen van de ballingschap gaat over Ezechiël de hemel open en ziet hij visioenen van God, krijgt hij inzicht in Gods plannen. JHWH legt zijn hand op Ezechiël en neemt hem zo als profeet in dienst. JHWH spreekt Ezechiël aan met mensenkind en doet dus niet op zijn priester-zijn, maar op zijn mens-zijn een beroep: horend bij de mensen (ben adam) én geschapen in het beeld van God (Gen. 1,26). In krachtdadige woorden en visioenen komt JHWH aan het licht (1,1-28). Op een zeer beeldende wijze toont JHWH zijn heerlijkheid/stralende aanwezigheid (kabod: het gewicht dat hij in de schaal legt). Voor deze aanwezigheid van JHWH valt Ezechiël plat op de grond: uit huiver en ontzag.
Vanaf 40,1-5 is het mensenkind Ezechiël door een goddelijk visioen naar de tempel op een hoge berg in Jeruzalem gebracht. In de nieuwe toekomst voor Israël neemt de (her-stelde) tempel een belangrijke plaats in (40,1–46,24).
In onze perikoop is Ezechiël bij de ingang van de tempel. Onder de tempel ontspringt een waterstroompje dat aanzwelt tot een machtige bergstroom. Aanvankelijk kan Ezechiël nog door het water waden, maar al snel kan hij slechts zwemmend naar de overkant komen (47,1-5). Het tempelgebied verandert in een paradijselijke oase. Langs de tempelbeek groeien volop bomen, de beek maakt het water van de rivieren en de zee gezond. Overal waar hij stroomt bruist het van leven.
Het water dat rijkelijk uit de tempel stroomt is als wijwater dat geneest en de vruchtbaarheid bevordert (47,6-12). Het levendmakende tempelwater bevloeit niet alleen Jeruzalem en Israël, maar heel de wereld. Een nieuwe toekomst breekt aan voor Israël en alle volkeren: ‘Een rivier, wijd vertakt, verblijdt de stad van God, de heilige woning van de Allerhoogste.’ (Ps. 46,5). ‘Als die tijd aanbreekt, zal er in Jeruzalem zuiver water ontspringen: de ene helft zal in het oosten in zee uitmonden en de andere helft in het westen, zowel in de zomer als in de winter. En de Bevrijder zal koning worden over de hele aarde. Dan zal JHWH de enige God zijn en zijn Naam de enige Naam’ (Zach. 14,8v). Het stromende water dat uit de tempel van Jeruzalem stroomt en de gehele wereld bevloeit maakt duidelijk dat JHWH zich niet in de tempel te Jeruzalem laat opsluiten. Gods aanwezigheid in de tempel is er met het oog op heel de wereld.
Het levengevende tempelwater is een beeld voor JHWH, de bron van alle leven, maar ook voor de Thora. Zoals water altijd de laagste plek opzoekt, zo gaat de Thora ook vooral uit naar hen die vernederd en verdrukt worden, om hen weer op de been te helpen, zodat ook zij volop kunnen leven. De vruchtbomen langs de bruisende tempelrivier dragen elke maand vruchten die eetbaar en geneeskrachtig zijn. Zij zijn het beeld voor de rechtvaardige die dag en nacht de Thora herkauwt en er daardoor goed aan toe is (Ps. 1).
Het visioen van de tempelbeek is in de lijn van het visioen van de beenderen (37,1-14) een bemoedigende boodschap voor de ballingen die terugverlangen naar Jeruzalem, ‘de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, dat uit de hemel neerdaalt, bij God vandaan. Ze was als een bruid die zich mooi heeft gemaakt voor haar man en hem opwacht’ (Apok. 21,2).
Dit opstandingsvisioen van Ezechiël klinkt door in het Vidi aquam van de Paasliturgie:
Ik heb water zien stromen uit de tempel,
aan de rechterzijde, alleluja;
en allen tot wie dit water is gekomen zijn verlost
en zullen zeggen: alleluja, alleluja!
(vgl. Ezech. 47,1.9)
Evangelielezing: Johannes 2,13-22
Het begin van de tekenen vindt plaats in Kana (2,1-12): Jezus verandert het reinigingswater in messiaanse wijn (Jes. 25,6). Het tweede teken doet Jezus in Jeruzalem in de tempel, kort voor het Joodse Pésachfeest (2,13-22).
In het tempelvisioen van Ezechiël is de tempel een bron van levend water die iedereen tot leven brengt. In de tijd van Jezus is ‘het huis van mijn Vader’ verworden tot een markt. Jezus maakt aan het begin van zijn optreden korte metten met deze koehandel: hij jaagt alle veehandelaren en geldwisselaars de tempel uit. Net als Jeremia spant Jezus zich ervoor in dat de mensen die de tempel bezoeken, leven volgens de Thora door in het leven van alledag gerechtigheid te doen. Doen zij dit niet dan zal God zijn Naam niet meer met de tempel verbinden en zal de tempel verwoest worden (Jer. 7,1-15). Jezus wordt verteerd door ijver/liefde (Hoogl. 8,6) voor het huis van God. Deze liefde zal hem ten slotte verslinden (19,30).
De Judeeërs roepen Jezus ter verantwoording voor zijn reinigende optreden in de tempel. Zij vragen om een teken en Jezus geeft hun een teken: Breek deze tempel af en in drie dagen laat ik hem herrijzen! Voor de Judeeërs is dit wel een zeer boude uitspraak; aan de uitbreiding van het tempelcomplex is 46 jaar gebouwd, een herbouw van de verwoeste tempel in drie dagen lijkt onmogelijk.
In onze perikoop worden verschillende woorden gebruikt voor tempel: tempel (hieron = offerplaats; 2,14v), huis van mijn Vader (2,16v), heilige der heiligen (naos = woonplaats van een godheid; 2,19vv). Het heilige der heiligen van de tempel verwijst naar de inwoning van God, de Heilige. Jezus, het mens geworden Woord van God die onder de mensen zijn tent heeft opgeslagen (1,14), identificeert zich met het heilige der heiligen, dé vindplaats van God. Met het heilige der heiligen dat wordt afgebroken duidt Jezus op het ‘heilige der heiligen’ van zijn lichaam en hiermee verwijst hij naar zijn dood op het kruis. Zijn lichaam – hij zelf – zal echter op de derde dag door de Getrouwe worden opgewekt. Na zijn opstanding dringt de betekenis van dit tweede teken van Jezus pas echt tot zijn leerlingen door en gaan zij geloven in de Schrift en in het woord dat Jezus gesproken had.
Zoals het water dat ontspringt aan de vernieuwde tempel van Jeruzalem nieuw leven brengt (Ezech. 47; Ps. 46), zo brengt de afgebroken en herrezen tempel die Jezus is, volop nieuw leven voor hen die geloven dat Jezus de Messias is, de zoon van God (Joh. 20,31). Hij geeft levend water dat in de gelovigen opborrelt als een bron van eeuwig leven (Joh. 4,14; 7,37-39; 19,34).
De Schriftlezingen op het feest van de Kerkwijding van de Basiliek van Sint Jan van Lateranen maken ons duidelijk dat een basiliek dient te verwijzen naar God die uit zijn tempel volop levendmakend water laat stromen tot zegen van alle mensen op onze zuster moeder aarde. Ook dient een basiliek te verwijzen naar het afgebroken en weer herrezen lichaam van Jezus Christus en naar de gemeente, het lichaam van Christus, waarvan Jezus Christus het hoofd is (1 Kor. 12,12-30). ‘Weet u niet dat u een tempel van God bent en dat de Geest van God in uw midden woont? Indien iemand Gods tempel vernietigt, zal God hem vernietigen, want Gods tempel is heilig – en die tempel bent u zelf’ (1 Kor. 3,16v).
In Dei nomine feliciter (H. Willibrord). Gelukkig wij die in de Naam van God mogen gaan…
Literatuur
De Bijbel spiritueel, 409-424.591-606
Ezechiël, in: Schrift 38,2 (april 2006/224)
Flusser, Jezus. Een joodse visie, Hilversum 2001, 110-118
Flavius Josephus, De Oude Geschiedenis van de Joden III, Amsterdam 1998, 204-210 (XV, 380-425)
Sj. van Tilborg, Johannes, Boxtel 1988
Preekvoorbeeld
Voor een joodse tijdgenoot van Jezus was de tempel in Jeruzalem een plek zonder zijns gelijke, want de tempel van Jeruzalem was de plaats waar je het dichtst bij God kon zijn. In de tempel bevond zich het ‘heilige der heiligen’, de plaats waar de ark van het verbond stond. Tussen de punten van de vleugels van de engelen die de ark sierden was God aanwezig: de Sjechina, de ‘neerdalende glorie van God’.
Nu, als er op het tempelplein, vlak voor het aangezicht van God de handel welig tiert, met waarschijnlijk alle vormen van bedrog die daarmee gepaard kunnen gaan, zoals vervalste gewichten, te hoge prijzen en berekeningen die in het voordeel van de verkoper uitvallen, dan is dat voor Jezus een doorn in het oog. ‘Weg ermee! Weg met louche geldwisselaars en te-dure-duiven-verkopers! Deze tempel is geen rovershol, maar moet heilig zijn, het moet een plaats zijn van Gods-ontmoeting en Gods-ervaring. Het is het huis van mijn en jullie Vader. Hou het heilige der heiligen in onze tempel, in ons Godshuis, in ere.’
Een heilige der heiligen... Zou de kerk van Sint Jan van Lateranen, de kerk van de bisschop van Rome, ook zo’n heilige der heiligen zijn? Een plek die als een bron is en uitstroomt over onze wereld en leven geeft aan ieder die met die stroom in aanraking komt?
Net als Ezechiël kunnen we ons wel voorstellen hoe dat zou zijn, dat de centrale plek van ons geloof dit zou voortbrengen. Levend geloof, dat wonden geneest, een geloof dat blijft bestaan en vruchten voortbrengt, telkens opnieuw...
Net als de tempel in Jeruzalem is een kerk, ook al is het de Sint Jan van Lateranen wiens kerkwijding wij vandaag vieren, maar een gewoon, stenen gebouw. De mensen, de geloofsgemeenschap – die in de kerk samenkomt rond Jezus – vormt het levende hart ervan.
Maar een geloofsgemeenschap kan uit het oog verliezen waar het echt om gaat, ze kan verstarren, zich sluiten en stenen voor brood aanzien. De kerk kan zo, zonder levend hart, nog wel functioneren, maar er gaat geen bezieling meer vanuit. Net zoals een mens tot een functioneel lichaam kan worden als zij haar hart verwaarloost. Zonder levend hart wordt een mens – maar ook een kerk – tot een zielloos lichaam, dat anderen gebruikt ten dienste van zichzelf.
Iedere mens is beelddrager van God. Onze ziel maakt ons lichaam tot een tempel van God. Een plek waar God in ons woont. Denkt u daar wel eens aan? Dat wij allemaal zoals wij hier zitten, stuk voor stuk, een ‘heilige der heiligen’ bevatten, een ‘heilige der heiligen’ zijn?
Dat er een plaats in ons is, een bron die geneest, vrede sticht, vruchten voortbrengt en levend geloof met zich meevoert?
Jezus was zich daar wel heel erg van bewust, zo bewust dat hij God zijn vader noemt. Dat duidt op een heel sterke verbondenheid. God en Jezus hebben dezelfde oorsprong, zij zijn één van hart en één van ziel. Jezus’ lichaam is ten volle tempel van God, de plaats waar de neerdalende glorie van God zijn verblijf heeft gekozen.
‘God is onze toevlucht, onze kracht, onze burcht, ons behoud’ zingt Palm 46 ons vandaag voor. Wat er ook gebeurt, al breek je het lichaam af... God is mijn toevlucht, mijn burcht, mijn behoud.
Een fundament zou Paulus zeggen, een fundament van Godswege is binnen in ons neergelegd: een ‘heilige der heiligen’ waar je op kan bouwen.
Maar hoe worden we ons hiervan weer meer bewust? Hoe maken we ons hart weer tot een echt ‘heilige der heiligen’?
We kunnen beginnen met schoon schip te maken. Iedereen weet voor zichzelf het beste waar de belemmeringen uit bestaan. Bedenk voor uzelf wat het is..... en haal dan de bezem erdoor! Weg ermee! Jezus doet het ons vandaag voor. Niet teveel aarzelen en nadenken of twijfelen. Weg met die handel en wandel in ons, die zich niet kan handhaven voor het aangezicht van God. Opgeruimd staat netjes.
Daarna kunnen we ons hart opnieuw toewijden aan God. Dan wordt ons hart weer een levend hart, een gelovig hart. En als we dan de manier waarop Jezus heeft geleefd en gehandeld als voorbeeld nemen en dit gestalte geven in ons eigen leven hier-en-nu, dan vormt hij de spiegel van onze ziel, dan wordt alles wat je gaat doen, wat je gaat bouwen, een werk van God. Een werk dat aan het licht mag komen. Een werk dat licht is, omdat God erin zichtbaar is.
Dat het zo mag zijn. Dat we samen een echt ‘heilige der heiligen’ vormen. Een geloofsgemeenschap, een kerk, die als een bron wordt die leven aan de wereld schenkt. Een gemeenschap van gelovigen waarvan gezegd kan worden: ‘daar in die kerk daar is men toegewijd, daar zijn de mensen geloofwaardig, daar is Gods aanwezigheid voelbaar en ervaarbaar, daar krijgt Gods liefde handen en voeten in mensen met hart en ziel!’
Henk Janssen ofm, inleiding
Ellie Keller-Hoonhout, preekvoorbeeld