- Versie
- Downloaden 26
- Bestandsgrootte 391.49 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 28 juli 2019
- Laatst geüpdatet 3 december 2020
Homiletische hulplijnen 52
Canonsymboliek
Midden in het evangelie rijst hoog de Tabor op, de berg van de transfiguratie. Die top laat zich het best kenschetsen als een kolossale bima. Een bima is het verhoog in het midden van de synagoge. Daar staat de lessenaar waar de boekrollen worden voorgelezen. Bima is een van de weinige graecismen in het Hebreeuws, het komt van het Griekse woord bèma: ‘stapsteen’, ‘opstapje’.
De Tabor als de bima van de wereld dus. Daarboven op de berg gaan de Schriften open. Zo althans volgens de synoptici (Mar. 9,2-13 par.), namelijk: Mozes en Elia komen er ter sprake. Zij belichamen de hoofddelen van de Schrift: de Thora en de Profeten. Die blijven immers gelden tot in Gods Koninkrijk. Daarom wordt Mozes’ graf niet gevonden tot op de huidige dag (Deut. 34,6). Van de Thora immers kan niemand beweren dat zij een dode letter is. En Elia wordt elke dag nog verwacht. Zet een stoel voor hem klaar! Hef het glas! Zijn hemelvaart (2 Kon. 2) duidt op zijn aanstaand verschijnen: hij is afroepbaar.
Merk op dat in de Hebreeuwse Bijbel de Thora en de Profeten met deze blijvende betekenis van Mozes en Elia wordt afgesloten: ‘Houd je aan het onderricht van Mozes, mijn dienaar, aan wie ik op de Horeb regels en wetten heb gegeven die gelden voor heel Israël. Voordat de dag van de HEER aanbreekt, die groot is en ontzagwekkend, stuur ik jullie de profeet Elia …’ (Mal. 3,22vv). In de christelijke bijbel is dat zelfs het laatste woord van heel het Oude Testament.
Na de Thora en de profeten bestaat het derde deel van de Hebreeuwse Bijbel uit de Geschriften, een verzameling die als laatste is vastgesteld. Lucas zit nog om een naam verlegen. Hij spreekt ‘van alles wat in de Wet van Mozes, bij de Profeten en in de Psalmen’ over Christus geschreven staat (Luc. 24,44). De Psalmen dus pars pro toto voor de Geschriften, waarvan de omvang en aanduiding ten tijde van het evangelie nog niet geheel vaststond. De drie delen samen vormen de Tenach of Tanach, een Hebreeuws letterwoord dat is samengesteld uit de eerste letters: T – Thora (Wet, heilig onderricht), N –Nevi’iem (Profeten) en CH – Ketoeviem (Geschriften, de k wordt aan het eind van een woord verzacht tot een ch).
Daar op de top van de Tabor zijn echter niet alleen Mozes en Elia neergedaald, maar zijn ook Petrus, Jakobus en Johannes opgeklommen als de meeste aanzienlijken onder de apostelen en evangelisten. Wie van de twaalven het meest vooraanstaand was, is een oude kwestie die hier nog niet op voorhand is beslist (Mar. 9,34vv par.). Tussen Petrus en Johannes bijvoorbeeld – althans tussen hun volgelingen – bestond dermate rivaliteit dat aan het Johannesevangelie nog een heel Petrinisch hoofdstuk moest worden toegevoegd (Joh. 21), achter wat sindsdien het ‘eerste slot’ wordt genoemd (Joh. 20,30v).
Of let op het verschil tussen Lucas 6,14vv en Handelingen 1,13. Daar is de volgorde veranderd van: Petrus, Andreas, Jakobus, Johannes … in: Petrus, Johannes, Jakobus, Andreas … Dus Johannes en Andreas hebben stuivertje gewisseld. Petrus, Johannes, Jakobus, Andreas is inderdaad een volgorde die er in de Handelingen der apostelen toe doet. Het boek bevat namelijk grotendeels de handelingen van slechts twee apostelen: Petrus en Paulus (ook in die volgorde) met in de marge enkele notities over inderdaad Johannes (Hand. 3–4; 8,14) en Jakobus (Hand. 12,2).
De plaatsverwisseling van Andreas (afgezakt van twee naar vier) en Johannes (gestegen van vier naar twee) heeft aanleiding gegeven tot een midrasj-achtig verhaal, dat in de Canon Muratori is opgenomen. Johannes roept een vasten uit:
‘Vast met mij vanaf vandaag drie dagen en wat aan een ieder geopenbaard zal worden, zullen we elkaar vertellen.’ In dezelfde nacht werd aan Andreas uit de discipelkring geopenbaard dat Johannes onder zijn eigen naam alles zou neerschrijven, terwijl allen het ondertussen nog eens zouden nagaan.
Ik volsta met deze voorbeelden. De rangorde van de apostelen blijft in discussie. Zo eenduidig als het aanzien van Mozes en Elia is, zo betwist is van meet af het apostolisch gezag. Ook de aanduiding ‘apostelen en evangelisten’ is ambigu. Johannes is beide, apostel en evangelist. En Paulus is een verhaal apart: geen volgeling van Jezus in letterlijke zin, wel dé apostel bij uitnemendheid.
Is het Nieuwe Testament ook in drieën in te delen? Dus naar analogie van de Tenach? Die poging is wel gedaan, maar de gevolgen ervan zijn rampzalig. Het Dienstboek (1998) van de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) gaat er al jaren mank aan.
De inzet van deze driedeling is zo gek nog niet. Die gaat er namelijk van uit dat het centrum Jezus Christus zelf is, zoals hij ook op de Tabor het stralend middelpunt is: tussen enerzijds Mozes en Elia en anderzijds de apostelen en evangelisten. Hij is het centrum van al ons verwachten (OT) en gedenken (NT).
Christus is dus vergelijkbaar met de Thora. Zoals de Thora het centrum is van de Tenach, zo is Christus het centrum van het Nieuwe Testament. Hij is de Thora in levenden lijve. Het christendom immers is niet een godsdienst van het boek, maar van de Opgestane Heer.
Zo gezien zijn de Evangeliën te vergelijken met de Profeten. Zoals de Profeten getuigen van waar het in de Thora om gaat, zo leggen de evangelisten getuigenis af van Christus. De Profeten liggen als het ware als een schil om de Thora heen. De Evangeliën zijn te beschouwen als een krans om Christus heen.
Het derde deel van het Nieuwe Testament zou dan de rest zijn: de Brieven etc., te vergelijken met de Geschriften, de buitenste ring, derderangs. Daarmee zijn de Brieven op het laagste niveau terechtgekomen en dat heeft repercussies: in het Dienstboek van de PKN zijn op de groene zondagen (de zondagen ‘door het jaar’) alle epistels geschrapt! Geurt Henk van Kooten concludeert dat de brieven de sluitpost vormen in de jaarordelijke begroting.
Thora Christus
Profeten Evangeliën
Geschriften Brieven
Is er een canonsymboliek denkbaar die het wél mogelijk maakt de tafel van Gods Woord rijker aan te richten? Ik doe een voorstel, waarbij ik mij heb laten inspireren door Augustinus. In het elfde boek van zijn Confessiones komt hij te spreken over de theologische tijd, die altijd preasentisch is: hodiernus tuus aeternitas (‘Uw dag van heden is de eeuwigheid’ XI,13). Ik noem dat het liturgisch praesens, de tijd van Christus’ tegenwoordigheid. Augustinus neemt daarom afstand van het gangbare – oneigenlijke – denken in drie tijden: verleden, tegenwoordig en toekomstig.
Maar misschien zouden we in eigenlijke zin kunnen zeggen dat er drie tijden zijn, wanneer we bedoelen: een tegenwoordige tijd van het verleden, een tegenwoordige tijd van het tegenwoordige en een tegenwoordige tijd van het toekomstige. Er is namelijk in de ziel een soort drietal – elders dan in de ziel zie ik die niet – bestaande uit de volgende dingen: de tegenwoordige herinnering van het verleden, de tegenwoordige aanschouwing van het tegenwoordige en de tegenwoordige verwachting van het toekomstige. (XX,26)
Die ‘tegenwoordige tijd van het verleden’ doet zich telkens voor als we het lectionarium opslaan bij de oudtestamentische lezing. Denk aan het herhaaldelijke: ‘Tot op de huidige dag’ (52x). Daarmee dringt de vertelde tijd (zij, daar, toen) de tijd van de verteller (wij, hier, nu) binnen. Niet slechts omdat het vertelde voor ons van belang of het onderwerp actueel is, maar omdat Mozes en Elia niet van gisteren zijn. Rondom het altaar vormen wij een kring, met hen en met: Adam en Eva, Abraham en Sara, Mozes en Mirjam, David en Batseba, Elia en de weduwe van Sarefat ... met Franciscus en Clara … Als tijdgenoten.
De ‘tegenwoordige tijd van het tegenwoordige’ wordt verwoord in de brieflezing, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de karakteristiek apostolisch wending: ‘Maar thans!’ (14x). Dat is het praesens van de paraenese (= vermaning en vertroosting in enen). In de brieflezing komt de apostel met groot gezag aan het woord, om wellicht misschien even later in de preek ook krachtig tegengesproken te worden. Dat kan nodig zijn, het typeert de eigen aard van het epistel als woord en wederwoord in het heden ten dage van de geloofsgemeenschap.
En de ‘tegenwoordige tijd van het toekomstige’ klinkt in het evangelie dat Gods heerschappij uitroept: ‘Het koninkrijk der hemelen is nabijgekomen’. Dat is de stem van de hoop, van het reeds en nog niet. Zo spreken Johannes de Doper en Jezus. Zo heeft hij zijn leerlingen leren spreken (Mat. 10,7; Luc. 10,11).
Of nog weer eens heel anders gezegd: de canonsymboliek van de drievoudige schriftlezing is een gestalte van de communio santorum. Rondom het altaar zijn wij tijdgenoten van Mozes en Elia, apostelen en profeten – in het heden van de eeuwige Zoon van God.
Literatuur
C.W. Mönnich, Koningsvanen. Latijns-christelijke poëzie tussen Oudheid en Middeleeuwen 300-660, Bronnen van de Europese cultuur 5, Ambo, Baarn 1990, inzonderheid het hoofdstuk ‘Ruimte en tijd’ 121-169
Geurt Henk-van Kooten, Het Oecumenisch Leesrooster (1977-2010). Geschiedenis, filosofie en impact, Netherlands Studies in Ritual and Liturgy 6, Groningen/Tilburg 2007, vooral 75-77
Pieter Endedijk en Klaas Touwen (red.), Oecumenisch Leesrooster 2013-2022, Raad van Kerken in Nederland/Boekencentrum, Amersfoort/Zoetermeer 2013
Klaas Touwen