- Versie
- Downloaden 46
- Bestandsgrootte 129.28 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 28 juli 2019
- Laatst geüpdatet 25 januari 2021
28 december 2014
Heilige Familie, Jezus, Maria, Jozef
Lezingen: Sir. 3,2-6.12-14; Ps. 128; Kol. 3,12-21; Mat 2,13-15.19-23 (B-jaar)
Inleiding
Kolossenzen 3,12-21
Of de Brief aan de Kolossenzen inderdaad van Paulus afkomstig is wordt door sommigen betwijfeld. Hoe dan ook, in ieder geval is hij qua vorm en inhoud niet in strijd met de andere brieven. Dat geldt eveneens voor deze perikoop. Wat de vorm betreft vinden wij tegen het einde van de brief ook hier een uitgebreide ‘vermaning’, met praktische aanwijzingen voor de manier van leven. De kernwoorden daarvan noemen de verzen 12-15: Innerlijke ontferming, goedheid, nederigheid (NBV: bescheidenheid), zachtmoedigheid, geduld; samengevat onder de termen liefde en vrede. Het zijn allemaal sociale deugden, zaken die een rol spelen in de onderlinge (v. 13) verhouding van mensen. Hoe gaan wij met elkaar om? Niet alleen als individuen, maar ook als groepen?
Nu hangen sociale deugden direct samen met de bestaande sociale structuur. Wanneer de structuur van een samenleving verandert, verandert ook de waardering van menselijk gedrag. De termen, al of niet in vertaling, mogen soms dezelfde blijven, maar hun betekenis, de manier waarop ze binnen de taal functioneren, verschuift vaak ongemerkt. ‘Liefde’ bij voorbeeld is bij ons erg gevoelsmatig bepaald en heel individueel. In de Bijbel bestaat liefde (Grieks agape) uit concrete daden van solidariteit jegens elkaar. Zo heet de gemeenschappelijke maaltijd van christenen ook agape. ‘Nederigheid’ of ‘bescheidenheid’ is een begrip dat makkelijk kan worden misverstaan. Het kan lijken op morele veroordeling van alle protest, terwijl het juist het protest van de vernederde mens kenbaar wil maken.
Het is dus riskant om aanbevelingen van Paulus zomaar over te planten in onze moderne postindustriële samenleving. Dat moet bij dat hele rijtje deugden worden bedacht. Wat ze precies betekenen is met één woord vaak niet in modern Nederlands weer te geven. Met name onze neiging tot individualisering en ons gebruik van abstracte begrippen kan ons makkelijk op een verkeerd spoor zetten.
Dat geldt ook voor het woord ‘familie’, vooral (zoals family in Amerikaans Engels) in de betekenis van ‘gezin’. Het gezin, zoals wij dat kennen en waarderen, is een begrip dat de Bijbel zo niet kent. Natuurlijk waren er gezinnen met vaders, moeders en kinderen. Maar de onderlinge verhoudingen lagen anders dan bij ons. De begrippen ‘Vader’ en ‘Moeder’ zijn in de Bijbel niet uitsluitend bepaald door biologische afstamming. Het is veel ruimer. Je vader is ook je leraar, en je moeder is ook het milieu waarin je volwassen wordt. Je breekt als kind niet af waar vader en moeder zich voor hebben ingezet. De nadruk ligt op het behoud van tradities die het goede leven in stand kunnen houden.
In dat licht moeten wij kijken naar de ‘onderdanigheid’ van de vrouw waarover Paulus het in Kolossenzen 3,18 heeft. In onze oren klinkt dat gemakkelijk als geestloze onderworpenheid. Dat behoeft het niet te zijn; wij zouden ook nog kunnen denken aan onderlinge afstemming, zoals bij een akkoord in muzikale zin. Maar nog afgezien daarvan moeten wij heel voorzichtig omgaan met zulke termen en er niet automatisch normatieve waarde aan toekennen. Wat gezien de culturele verhoudingen in de tijd van Paulus verstandig leek, behoeft dat ook in onze tijd, onder heel andere condities, niet te zijn.
Sirach 3,2-6.12-14
Deze teksten bevatten een serie algemene regels die goed klinken maar een ander soort maatschappij veronderstellen dan de onze. Met algemene regels moet je oppassen. In onze dagen wordt de zorg voor ouderen langzaam afgebroken en probeert men de familie weer voor de behoeften van vader en moeder aansprakelijk te stellen. Dan kan het misleidend zijn wanneer wij bijbelse teksten te horen krijgen die dat lijken te ondersteunen (Sir. 3,12). Alsof zo’n omslag in ons soort samenleving op een eerlijke manier mogelijk zou zijn.
Matteüs 2,13-15,19-23
Jozef is in deze perikoop vooral de vader die vrouw en kind beschermt. Maar het initiatief is niet van hem. Dat neemt ‘een engel van JHWH’ (‘de Heer’, v. 13 en 19) en Jozef neemt het over. Matteüs herhaalt hier de geschiedenis van het volk Israël: de vlucht naar Egypte (slot van Genesis) en vooral de uittocht uit Egypte (begin van Exodus). Het is JHWH die in wat hij doet het beeld van de vader bepaalt. Alles wat zich in deze wereld opwerpt als ‘vader’, in de ruime zin van dat woord, maar in feite dat beeld gewelddadig corrumpeert, is het domein van koning Herodes en mag geen ‘vader’ heten.
Het valt op dat de naam van Maria, anders dan in een soortgelijke situatie (1,20), in dit gedeelte niet voorkomt. Het gaat voortdurend over ‘het kind en zijn moeder’ (2,13 en 20). Het is de geschiedenis van het kind Jezus. Daarin heeft Maria een belangrijke plaats. Hier treedt zij echter even terug om plaats te maken voor de aartsmoeder Rachel (vv. 16-18).
De moeder verschijnt hier in twee gestalten: Maria en Rachel. De voorgestelde lezing laat de verzen 16-18 weg. Die beschrijven in hartverscheurende termen het verdriet van Rachel, over haar door geweld omgekomen kinderen. Waarom dat weglaten? Is Messias Jezus niet juist gekomen vanwege dat menselijk leed? Ook Maria zal daaraan niet ontkomen. Rachel, in haar ontroostbare verdriet, past inderdaad niet in het vredige beeld van een volmaakt gezin. Zij is een storend element. Maar haar stem moet wel worden gehoord. In haar weeklacht behoeft zij helaas geen toelichting. Iedere dag kunnen wij haar zien op de televisie.
Conclusie
Vader, moeder en kind zijn bij Matteüs de voornaamste dramatis personae. Maar wij moeten niet te snel denken aan ons idee van het gezin. Om te beginnen is er een vader, Jozef, die biologisch gesproken helemaal geen vader is… En vervolgens is er niet één, maar zijn er twee moeders! Ook in Sirach gaat het over vaders, moeders en kinderen, en in Kolossenzen over vrouwen, mannen en kinderen. Maar zet de combinatie van de adviezen van Sirach en Paulus met het verhaal van Matteüs, dat laatste niet in een ongelukkige context? Moet Maria (en moet ‘Rachel’) nu ‘onderdanig’ zijn aan Jozef?
Waar het om gaat, zowel bij Matteüs als in Kolossenzen, is niet hoe wij de maatschappij moeten organiseren, maar hoe mensen rondom Messias Jezus, groepen van mensen zowel als individuen, in hun respectievelijke posities op elkaar zijn afgestemd. Wat is voor hen beslissend (Kol. 3,15): de botte macht van koning Herodes, die niet met zich laat spotten (Mat. 2,15) of de vrede van Christus, die de spot van de schijnbare overmacht weerstond (Mat. 27,29-41)? De maatschappelijke vorm die dit aanneemt is van ondergeschikt belang.
Preekvoorbeeld
We vieren het feest van de heilige familie, maar uit het evangelie valt niet op te maken hoe het er binnen het gezin van Jozef, Maria en Jezus aan toe ging. Matteüs denkt duidelijk aan iets anders, wanneer hij het heeft over Jozef en het kind en zijn moeder. Hij vermeldt hun vlucht naar Egypte en hun terugkeer naar Israël om te laten zien dat Jezus de nieuwe Mozes is. Eeuwen geleden immers was het volk al eens naar Egypte gegaan ‘om in leven te blijven’. Toen was het Mozes die uit Egypte naar het beloofde land geroepen werd. Nu komt Jezus als een nieuwe Mozes vanuit Egypte naar Israël opdat in vervulling zou gaan wat de Heer gesproken had door de profeet Hosea: ‘Uit Egypte heb ik mijn zoon geroepen’.
De vlucht naar Egypte heeft de fantasie van talloze schilders beziggehouden. In het Catharijneconvent zag ik deze zomer op de tentoonstelling ‘Thuis in de Bijbel’ een heel klein schilderijtje, dat ‘Rust op de vlucht naar Egypte’ heet en op koper geschilderd is door Jan Brueghel de Oude. Je ziet er de heilige familie picknicken onder een hoge eik aan de rand van een oase. Caravaggio heeft een soortgelijk tafereel, maar veel grootser en stralender. Maria en het kindje doen een middagdutje onder een boom bij een oase. Een engel speelt op zijn viool, Jozef houdt het muziekboek open en het ezeltje steekt zijn kop tussen het lover door om mee te luisteren.
Natuurlijk is dit niet de echte vlucht naar Egypte. Die schilders wisten wel beter. Ze toveren ons een droom voor ogen. Zo zou het moeten zijn: het gezin als een oase, dicht bij de bron van het leven, een veilige plek van intimiteit, geborgenheid en harmonie. De schilders hadden het ook anders kunnen aanpakken: Jozef met kapot gelopen voeten, een ondervoed kind en een uitgeputte moeder. Want zo zien vluchtelingen er uit. Maar de kunstenaars kiezen voor een paradijselijke oase. En dat ze dit doen is op zich niet zo gek. Immers, wanneer in opiniepeilingen gevraagd wordt wat mensen belangrijk vinden, dan scoren hartelijke relaties in huwelijk en gezin onverminderd hoog. Wanneer Paulus vanmorgen in de tweede lezing een ideaal plaatje van gemeenschap schetst, heeft ook hij het daarover: ‘innig medeleven, goedheid, bescheidenheid, zachtmoedigheid en geduld.’
Maar de realiteit is anders. Je hoeft maar te kijken naar andere statistieken die niet gaan over wat mensen verlangen, maar over wat in feite gebeurt: vechtscheidingen, opvoedingsproblemen, huiselijk geweld, misbruik van vrouwen en kinderen, kindsoldaten, kindvluchtelingen, kinderarbeid, en niet te vergeten de miljoenen vaders die in de enorme steden van China, India en Brazilië opeengehoopt zitten in troosteloze pensions, duizenden kilometers weg van hun vrouwen en kinderen. Ze dromen van een gezin, een beschut plekje, een oase van liefde en geborgenheid.
Aan die dingen kunnen we op dit feest niet voorbijgaan. De ware heilige familie is voor Jezus immers niet allereerst het gezin van Nazaret, maar het zijn de noodlijdenden omringd door de kring van zijn leerlingen. Wanneer de Mensenzoon het heeft over zijn broeders en zusters, gaat het over de allerarmsten: ‘Wat je voor één van deze minste broeders van mij hebt gedaan, heb je voor mij gedaan’ (Mat. 25,40). Wanneer zijn moeder en zijn broers hem een keer dringend willen spreken, geeft Jezus duidelijk te kennen wie zijn familie zijn: ‘Ieder die de wil van mijn Vader in de hemel doet, is mijn broer en zuster en moeder’ (Mat. 12,30). Nu, de wil van God is dat we opkomen voor de allerarmsten en alleen wanneer we dit daadwerkelijk doen en zorgen dat er niemand uit de boot valt, zijn we familie van Jezus. Zorgen dat er niemand uit de boot valt, dat is letterlijk bedoeld, gezien de vluchtelingenbootjes die dag in dag uit vanuit Afrika op Lampedusa afstevenen. Hoe kunnen we onbekommerd het feest van de heilige familie vieren zolang er mensen uit de boot vallen?
Rochus Zuurmond, inleiding
Jan Hulshof sm, preekvoorbeeld