- Versie
- Downloaden 37
- Bestandsgrootte 296.38 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 28 juli 2019
- Laatst geüpdatet 25 januari 2021
3 augustus 2014
Achttiende zondag door het jaar
Lezingen: Jes. 55,1-3; Ps. 145; Rom. 8,35.37-39; Mat. 14,13-21 (A-jaar)
Inleiding
Het leven kan lijken op een markt waar je van alles kunt krijgen. Wat wordt er al niet aangeboden in onze consumptiemaatschappij. Als je maar geld hebt kun je alles kopen. Maar de vraag is: waar besteed je het aan ? Wat heb je nodig ? Wat is gezond en voedzaam ?
Het leven kan ook gaan lijken op een woestijn waar je in terecht gekomen bent. Een lege plaats waar niks te krijgen is. Hoe kom je er aan voedsel ? Hoe overleef je ?
In beide gevallen dringt zich de vraag op: waar leef ik eigenlijk van?
De lezingen van deze zondag reiken ons voedsel aan.
Jesaja 55,1-3
‘Komt kopen.’ De profeet brengt zijn boodschap als een verkoper op de markt die zijn levensmiddelen onder de aandacht brengt en aanprijst. Wat heeft hij in de aanbieding? Water voor wie dorst heeft – in een heet klimaat onontbeerlijk – en ook wijn, melk en voedsel.
Het opvallende is dat hij niet alleen de kwaliteit ervan aanprijst, maar het ook aanbiedt aan mensen die geen geld hebben. Kom kopen zonder geld. Helemaal gratis is het echter ook weer niet. Je moet er toch iets voor inzetten: je oren, en luisteren naar wat de profeet namens God te bieden heeft: zijn boodschap die is als lekker eten en heel voedzaam.
De profeet heeft een boodschap voor mensen in ballingschap die alles verloren hebben en zich berooid en vernederd in de vreemde bevinden: ‘Als gras is dit volk, het gras verdort… maar het woord van onze God houdt eeuwig stand’ (Jes. 40,8).
JHWH heeft hem dit woord leren spreken om de moedelozen te kunnen opbeuren. Hij heeft het hem leren spreken, doordat hij hem heeft leren luisteren zoals leerlingen doen, zo verwoordt de profeet zijn ervaring in een van zijn liederen van de Dienaar van de Heer (Jes. 50,4).
Wat de profeet van de mensen vraagt heeft hij zelf ook geleerd: echt te luisteren. Hij heeft een bevrijdende boodschap dat ze terug zullen keren naar huis en dat Jeruzalem herbouwd zal worden.
Je zou veronderstellen dat die boodschap als muziek geklonken moet hebben in de oren van de ballingen, maar er waren er die het niet konden geloven en hun eigen weg probeerden te vinden, die zelf vuur ontstaken en zich met brandpijlen wapenden(Jes. 50,11), daarin investeerden of zoals de profeet hier zegt; ‘Waarom betalen jullie geld voor iets dat geen brood is, en besteden jullie je loon aan wat niet verzadigen kan?’ Jullie wegen zijn niet mijn wegen, jullie plannen niet de mijne.
Leen mij je oor, luister en je zult leven. ‘Ik sluit met jullie een eeuwigdurend verbond’, mag de profeet van God aankondigen. Het is eigenlijk geen nieuw verbond zoals Jeremia aankondigt, maar een bevestiging van Gods liefde voor David, die hij aangesteld heeft als vorst en heerser over de naties, als een getuige van God voor de volken.
Deze uitverkiezing en taak van David gaan over op de mensen die de profeet toespreekt, het volk dat er de drager en uitvoerder van wordt. Zij zullen een volk dat ze niet kenden, roepen. En dat volk dat hen niet kende zal zich haasten om bij hen te zijn omwille van JHWH die hen heeft verheerlijkt.
God maakt zich groot in hun redding. Zij, het berooide vernederde volk, krijgen hun waardigheid terug. Het kleine nietige volk wordt in eer hersteld. Dat is het voedsel dat ze nodig hebben. Dat is het wat er te koop is, wanneer ze echt luisteren en op de boodschap ingaan, hun geld en goed steken in wat toekomst heeft.
Matteüs 14,13-24
De evangelielezing brengt ons naar een woestijnplaats, staat er letterlijk. Jezus is in een boot daarheen uitgeweken om alleen te kunnen zijn. Aanleiding was het bericht over de onthoofding van Johannes de Doper, zijn voorganger en vriend. Jezus zoekt de eenzaamheid om het te verwerken, en ook om veilig te zijn. Hij wijkt uit voor het gevaar dat van de kant van Herodes dreigt. Matteüs vertelt vaker dat Jezus bij levensgevaar uitwijkt. De magiërs weken uit langs een andere route. Jozef wijkt met het kind en zijn moeder uit naar Egypte om aan de geweldadigheid van Herodes te ontkomen. Aan het leven van het kind en zijn boodschap mag niet een voortijdig einde komen. Daarom wijkt Jezus telkens uit totdat het moment gekomen is dat hij naar Jeruzalem moet gaan.
Nu wijkt hij uit naar een eenzame plek, alleen, om tot zichzelf te komen, te bidden. Wat helpt hem er doorheen? De mensen die hem in grote getale over land gevolgd zijn. Zij zijn er al eerder dan hij.
Als hij hen ziet raakt het hem diep en is hij met hen begaan, hij geneest hun zieken. Marcus vertelt: ‘Omdat zij als schapen zonder herder waren, begon hij hen uitvoerig te onderrichten’ (Mar. 6,34). Matteüs vermeldt het onderricht niet. Dat heeft hij elders een plaats gegeven. Jezus volgen en genezen worden zijn bij hem met elkaar verbonden, zoals ook in 19,2: ‘Grote massa’s mensen volgden hem, en hij genas hen ter plekke’.
Matteüs heeft het verhaal van Marcus ingekort, en accentueert daarmee de rol van de leerlingen, niet alleen in het inleidende gesprek maar ook bij de spijziging zelf. Jezus wijst hun voorstel af. Hij is begaan met de mensen, wegsturen is er niet bij. Ze hoeven niet weg te gaan om voor zichzelf eten te gaan kopen. ‘Geven jullie hen maar te eten’.
Kunnen ze dat? Zij zullen het alleen kunnen als ze doen wat Jezus hun zegt en te doen geeft. ‘Wij hebben hier niets, alleen maar vijf broden en twee vissen’.
Jezus neemt dat wat zij hebben, en spreekt er de zegen over uit, breekt het en geeft het aan zijn leerlingen en de leerlingen geven het door aan de mensen. De leerlingen zien uit hun handen gebeuren dat het weinige dat ze hadden, meer dan voldoende is om iedereen te eten te geven. Allen worden verzadigd. Er blijven nog twaalf korven vol brokken over, wat erop wijst dat er voor heel het volk van God voedsel is in overvloed.
Het roept het verhaal van het manna in herinnering (Ex. 16) en ook de spijziging van honderd mensen door de profeet Elisa (2 Kon. 4,42vv). Hier komt in beeld wat Jezus, als profeet en Messias, geven zal wanneer mensen in zijn woord geloven, het goede eten, en doen wat hij te doen geeft. Dan komen ze hun machteloosheid te boven. Ze overleven niet alleen, maar er zal overvloed zijn, volheid van leven. Het brood als symbool van het heil dat hij brengt.
Zonder het verhaal eucharistisch te willen interpreteren, is er wel een verband met het verhaal van het laatste avondmaal dat ook begint met ‘Toen het avond werd’. Ook dan is Jezus zich bewust van het levensgevaar waarin hij verkeert, maar nu zal hij niet meer uitwijken. Ook dan neemt hij brood, spreekt er de zegen over uit, breekt en geeft het. Ook in het spijzigingsverhaal concentreert Matteüs zijn aandacht op het brood, de verdeling van de vissen zoals Marcus vertelt heeft hij weggelaten.
Hier wordt het brood, samen met de wijn, teken van het leven dat Jezus voor velen geeft. Zijn solidariteit, zijn zorg voor mensen die zo sterk in het spijzigingsverhaal aanwezig is, en een grondtrek van heel het evangelie vormt, komt in het laatste avondmaal tot een hoogtepunt.
Preekvoorbeeld
Een wonderverhaal kan men op verschillende manieren lezen of beluisteren. Men kan het lezen als een krantenbericht waarin een ‘fait divers’ wordt verteld. Meestal heeft men daaromtrent geen vragen. Dat het in de krant staat of in het journaal komt, waarborgt het waarheidsgehalte. Velen van ons hebben geen twijfels omtrent de berichtgeving in de media. Dergelijke berichten hebben evenwel geen invloed op ons leven. Wij nemen er kennis van en vergeten ze vaak even vlug. Wie herinnert zich nog wat er gisteren in de krant stond?
Men kan zo’n wonderverhaal ook kritisch beluisteren. Sommigen doen dat vanuit de vooropstelling dat wonderen niet kunnen gebeuren. Dat mensen uit vroegere tijden iets als een mirakel ervaren hebben, heeft te maken met hun gebrekkige kennis. Ook hier gaat de aandacht naar de feiten. Met dien verstande dat men de verhaalde feiten a priori loochent. Dat het in het evangelie staat is nog geen bewijs dat het gebeurd is, zo zegt men. Ook bij een dergelijke interpretatie heeft zo een verhaal geen invloed op iemands leven. Het wordt in zijn werking van tevoren ontkracht.
Er is een derde mogelijkheid: het wonderverhaal wordt symbolisch geïnterpreteerd. Het verhaal van de broodvermenigvuldiging zou dan niet gaan over een soort goocheltour, waarbij iemand te voorschijn tovert wat er tevoren niet was. Het zou de transpositie zijn van iets dat echt gebeurd is en dat in een overdrachtelijke zin ‘wonderbaar’ is. Jezus zou zijn leerlingen en de omstanders hebben overgehaald om het weinige dat zij bezaten, te delen, zodat iedereen verzadigd werd. Op deze wijze wordt het verhaal tot wat men vroeger noemde ‘een moreel exempel’, dat ons uitnodigt om hetzelfde te doen als de leerlingen: te delen.
De eerste interpretatie van het wonderverhaal is naïef en blijft staan bij het anekdotische. Wonderberichten zijn echter meer dan het verhaal van een ‘fait divers’ dat tweeduizend jaar geleden gebeurd is. Wat zou het mij overigens kunnen schelen dat toen iemand zoiets als brood heeft vermenigvuldigd, tenzij die iemand voor mij nog een betekenis heeft? De tweede interpretatie heeft alleen maar de schijn van kritisch te zijn. Zij stoelt op een onbewezen vooronderstelling en heeft met de eerste gemeenschappelijk dat zij bij het anekdotische blijft staan. Maar ook de derde interpretatie laat niet volledig recht wedervaren aan de inhoud en de functie van de evangelische wonderverhalen. Deze laatste hebben immers niet exclusief een morele bedoeling. Wonderen zijn geloofsverhalen. Dat betekent dat wij hun eigenlijke betekenis alleen kunnen achterhalen vanuit een geloofshouding. De vraag is dan ook: wat wordt er aan geloof in deze verhalen, meer concreet in het verhaal van de broodvermenigvuldiging, ter sprake gebracht?
Laten we allereerst constateren dat het verhaal over Jezus die een grote menigte te eten geeft, voor de jonge kerk zeer belangrijk moet zijn geweest. Tot zes maal toe wordt dit verhaal verteld: twee maal bij Matteüs, tweemaal bij Marcus, eenmaal bij Lucas en eveneens eenmaal bij Johannes. De reden ligt voor de hand: in deze gebeurtenis werd duidelijk wie Jezus was. Hij schonk mensen leven, blijvend voedsel, zoals in de eerste lezing door Jesaja werd gezegd:
Luistert, luistert naar mij:
Dan eet gij wat goed is, dan verzadigt gij u aan heerlijke spijs.
Neigt uw oor en komt naar mij
en luistert
en gij zult leven.
Bovendien deed deze gebeurtenis de eerste christenen denken aan hun eigen liturgische samenkomsten, in het bijzonder aan de maaltijd van de eucharistie.
Maar wat kan dit wonderverhaal voor ons vandaag nog betekenen? Ik denk hetzelfde als voor de eerste christenen: het maakt duidelijk dat Jezus leven geeft en blijvend voedsel is, dat wie naar hem luistert, zal leven. Er is immers niet alleen de honger in materiële zin, er is ook de honger in geestelijke zin, die moeilijk te stillen valt. Immers, wanneer de Heilige Schrift over honger spreekt gaat het nooit alleen over materiële honger, zoals het nooit alleen over uitwendige bevrijding gaat, maar ook over innerlijke vrijheid. De eerste lezing die stamt uit de tijd van de Babylonische gevangenschap, spreekt ook over die geestelijke honger. Het manna in de woestijn was materieel voedsel, maar het verwees tevens naar het voedsel van Gods woord. Dit woord beluisteren wij in iedere eucharistieviering. En daarom is iedere eucharistieviering een herhaling van de wonderbare broodvermenigvuldiging.
Nol Sales, inleiding
Ernest Henau, preekvoorbeeld