- Versie
- Downloaden 46
- Bestandsgrootte 389.96 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 28 juli 2019
- Laatst geüpdatet 25 januari 2021
6 juli
Veertiende zondag door het jaar
Lezingen: Zach. 9,9-10; Ps. 145; Rom. 8,9.11-13; Mat. 11,25-30 (A-jaar)
Inleiding
Zacharia 9,9-10
De twee verzen vormen het centrale gedeelte van het hoofdstuk waarmee het tweede deel van het boek Zacharia (9-14) inzet. De sleutelverzen worden voorafgegaan door een goddelijk orakel (zie 9,1) dat het herstel van het land Israël aankondigt (9,1-8), en gevolgd door een orakel dat de bevrijding van het volk in het vooruitzicht stelt (9,11-16). Zowel de bevrijding van het land als van het volk zal het werk zijn van JHWH die daartoe zijn macht zal aanwenden. De centrale verzen 9 en 10 beschrijven de periode die erop volgt: een eigen koning zal zijn opwachting maken, zijn heerschappij zal de hele wereld omvatten en er zal alom vrede heersen. Met de centrale plaatsing van de verzen 9 en 10 lijkt de auteur te willen zeggen: waar het om draait in dit hoofdstuk zijn deze verzen waarin de door God bewerkstelligde toekomst van Israël getekend wordt. Zacharia 9 is dus te karakteriseren als eschatologische profetie.
De wijze waarop de toekomstige koning wordt geschetst vertoont opvallende gelijkenis met de wijze waarop doorgaans in het Nabije Oosten het aantreden van een nieuwe heerser wordt beschreven. Deze betreedt met een intochtprocessie de stad van waaruit hij zal regeren, nadat hij zijn tegenstanders heeft verslagen. De beschrijving in Zacharia 9,9-10 wijkt echter ook op een aantal punten nadrukkelijk af van dit stramien. Door de combinatie van gangbare en afwijkende trekken schetst de profeet het unieke van de te verwachten koning. Op die kenmerken zal ik met name ingaan.
Vooraf wil ik er nog op wijzen dat in de twee verzen alleen God aan het woord is. Interessant daarbij is de afwisseling tussen wat God zegt over zichzelf (ik) en over de toekomstige koning (hij). Het feit dat dit zo in elkaar overloopt zegt iets over de relatie tussen God en de nieuwe koning.
Vers 9
Het vers zet in met twee woordparen: ‘uitbundig juichen’ en ‘het uitschreeuwen’ en vervolgens: ‘dochter Sion’ en ‘dochter Jeruzalem’. Het gebruik van deze woordparen duidt erop dat hier onder Sion en Jeruzalem hetzelfde wordt verstaan: de stad Jeruzalem (in 2,11 wordt met Sion het volk in ballingschap aangeduid, in Klaagliederen 2,1 is het synoniem met Israël en in Sefanja 3,14 lijkt het erop dat Sion, Israël en Jeruzalem samenvallen). Dat ligt in de lijn van wat er door God in 9,8 is aangekondigd: dat hij ‘de wacht zal betrekken’ (NBV), dat wil zeggen: zich vestigen in de tempel in Jeruzalem. De aanduiding van Jeruzalem als dochter impliceert haar relatie tot JHWH: ze is van hem afhankelijk en hij weet zich op zijn beurt verantwoordelijk voor haar en zal voor haar zorgen.
De reden voor de uitgelatenheid waartoe Jeruzalem wordt opgeroepen is dat haar koning naar haar toe komt. Het gebruik van het bezittelijk voornaamwoord (‘jouw koning komt naar je toe’) duidt erop dat het gaat om de koning die in Jeruzalem zijn troon heeft, met andere woorden: er thuis hoort. Hiermee wordt waarschijnlijk aangesloten bij messiaanse verwachtingen van een koning uit het huis van David die Israël zal bevrijden van haar overheersers. In de historische context van deze tekst: de bevolking van Jeruzalem en omgeving (de Perzische provincie Jehud) kende weliswaar een vorm van zelfbestuur, maar door de Perzische overheersers werd geen koning uit het volk van Israël geduld, voedde deze belofte de hoop op een toekomstige, onafhankelijke staat.
De beschrijving van de intocht van de koning wijkt af van het destijds gangbare model. Op de eerste plaats wordt van hem gezegd dat hij ‘rechtvaardig’ is, een kwalificatie die vaker in verband wordt gebracht met de verwachte koning uit het huis van David (zie bv. Jes. 9,6; 11,4) en die niet alleen ‘gerechtigheid doend’ betekent, maar ook ‘rechtmatig’ waar het de aanspraak op de troon betreft (zie Jer. 23,5; 33,15).
De tweede kwalificatie luidt in het Hebreeuws nosja‘ en is afgeleid van een vorm van het werkwoord jasja‘, dat ‘gered worden’ betekent. Doorgaans wordt nosja‘ vertaald met ‘zegevierend’, ‘overwinnend’, maar een directer betekenis luidt: ‘gered’. We komen hetzelfde werkwoord tegen in Deuteronomium 33,29 en Psalm 33,16 en in beide wordt gezegd dat het JHWH is die redding brengt voor Israël respectievelijk koningen. Het ‘gered zijn’ van de koning duidt dus op de rol van JHWH (zie onder v. 10) die niet alleen het land en het volk in ere zal herstellen, maar ook de beoogde koning redden zal en terug laat keren op de troon.
De derde kwalificatie luidt: ‘hij is nederig/zachtmoedig’. Deze karaktertrek heeft mogelijk twee kanten. Aan de ene kant tekent ‘nederig’ de houding van de koning ten opzichte van JHWH, aan wie hij zijn eerherstel en heerschappij te danken heeft. Deze nederigheid is dus een positieve eigenschap (vgl. wat over Mozes wordt gezegd in Num. 12,3; Sir. 45,4). Aan de andere kant is het mogelijk dat de koning met zijn nederige optreden aan wil geven hoe hij zijn relatie met het volk ziet: hij wil een koning zijn die niet hoog verheven boven zijn volk regeert, maar nadrukkelijk dicht bij de mensen wil staan. Hierbij sluit het beeld goed aan van een koning die op een ezel rijdt, een lastdier. Dit rijden op een ezel komt overigens vaker voor in beschrijvingen van intochtprocessies van koningen en goden uit die tijd en geeft aan dat de nieuwe heerser geen beroep hoeft te doen op een oorlogsuitrusting (paarden en wagens; zie v. 10): het rijden op een ezel is dus een indicatie voor een vreedzaam regime. De toevoeging ‘op een hengstveulen, het jong van ezelinnen’ moet opgevat worden als een specificatie van de reeds genoemde ezel. De term ‘jong van ezelinnen’ treffen we ook aan in Genesis 49,10vv, waarin aan Juda een heerschappij voorzegd wordt die op enig moment alle volken zal omvatten.
Vers 10
Nu gaat JHWH over op de ik-vorm: ‘Ik zal de strijdwagen verdrijven uit Efraïm en het paard uit Jeruzalem.’ Het is dus God zelf die de strijd voert en de vijandige legers uit heel het land van Israël (Efraïm staat voor het voormalige Noordrijk Israël en Jeruzalem voor het voormalige Juda) verdrijft. Destijds vormde de cavalerie (wagens en paarden) een cruciaal legeronderdeel dat beslissend was voor de overwinning in oorlogen en veldslagen (vgl. Mi. 5,9). Het was een vast onderdeel van de beschrijving van de intocht van een nieuwe heerser dat zijn overwinningen werden genoemd en dat zijn heerschappij daar het gevolg van was. Hier ligt dat dus beslissend anders: JHWH heeft de overwinning behaald en als gevolg daarvan bestijgt de nieuwe koning de troon. De volgende zin drukt in het algemeen uit dat JHWH ervoor zorgt dat het wapentuig (‘de oorlogsboog’) opgeborgen kan worden en plaats moet maken voor vrede (vgl. Hos. 2,20). Deze vrede wordt door ‘hem’, de nieuwe koning dus, aangekondigd aan de volken. De aankondiging van vrede is eveneens een vaak voorkomend element in de omschrijving van het aantreden van een nieuwe koning (vgl. Jes. 9,5v; Mi. 5,3v). Deze vrede is bovendien universeel: ze omvat alle volken (vgl. Zach. 2,15), reikt van zee tot zee, tot de einden der aarde (vgl. Ps. 72,8).
We hebben hier dus een eschatologische profetie die de intrede van een eigen koning voor Israël beschrijft aan de hand van een gangbaar model. De beschrijving wijkt echter van dit gangbare model af: de militaire zege, waarvan de nieuwe heerschappij het gevolg is, wordt toegeschrevem aan JHWH en de nieuwe koning wordt getekend als nederig en ontdaan van alle militaire machtsmiddelen. Door JHWH in het zadel geholpen, zal de heerschappij van de nieuwe koning in het teken staan van een wereldwijde vrede. Ontstaan in een periode waarin de Perzische overheersing onaantastbaar leek en het verlangen naar onafhankelijkheid en herstel van het koningshuis van David zwaar op de proef werd gesteld, mag deze profetie zonder meer gedurfd worden genoemd.
Matteüs 11,25-30
Deze passage lijkt slechts verbonden met de voorgaande door het woord ‘zachtmoedig’ dat in beide voorkomt. Bij Matteüs typeert Jezus zichzelf met dit woord, waarmee hij onderstreept dat hij bij uitstek geschikt is als leraar van de Thora (v. 29).
De passage is opgebouwd uit 3 delen: een dankzegging (vv. 25-26), een verklaring (v. 27) en ten slotte een uitnodiging om in de leer te komen (vv. 28-30).
Dankzegging: Jezus zegt God dank omdat hij ‘dit alles’ verborgen heeft gehouden voor wijzen en verstandigen (vgl. 1 Kor. 1,19; Jes. 29,14; Ps. 19,8; 119,130) , maar geopenbaard aan onmondigen. ‘Dit alles’ verwijst naar het voorafgaande (11,1-24) waarin zowel Johannes de Doper als Jezus op weerstand en onbegrip zijn gestuit (vgl. vv. 6.18vv). Jezus’ machtige daden (vv. 4v.20v.23) zijn niet begrepen als tekenen dat hij ‘de komende’ (v. 3), de Messias (v. 2) is. Kennis en verstand lijken het herkennen van Jezus’ identiteit in de weg te staan; het zijn de nèpioi, de ‘onnozelen’, ‘zwakken’, ‘kinderlijken’, ‘onmondigen’ (vgl. Wijsh. 10,21) die dat wel (door God, v. 27) gegeven is.
Verklaring: In de johanneïsch aandoende verklaring (vgl. Joh. 1,18; 10,15; 14,9) benadrukt Jezus zijn unieke relatie met de vader: alleen de vader kent hem en niemand anders dan Jezus kent de vader, behoudens zij aan wie hij de vader bekendmaakt. Jezus is dus de enige die God volledig kan openbaren (‘alles is mij doorgegeven’ staat er letterlijk, waarbij ‘doorgeving’ hetzelfde woord is als ‘traditie’; bij Jezus begint dus de traditie van de godsopenbaring zoals die in het jodendom bij Mozes begint). De relatie tussen Jezus en de vader lijkt gemodelleerd op die tussen Mozes en God in Exodus 33,12v: God kent Mozes (vgl. Deut. 34,10) en God maakt zich aan Mozes kenbaar (Ex. 33, 17-23). En zoals Gods nabijheid Mozes en het volk rust geeft (Ex. 33,14), zo belooft ook Jezus rust voor wie tot hem komen (vv. 28-30).
Uitnodiging: Jezus nodigt allen uit die vermoeid en belast zijn door de dagelijkse zorgen (vgl. 6,25-34) om bij hem in de leer te komen (vgl. Sir. 51,23vv). Voor dat laatste gebruikt hij het beeld van het juk (vgl. Jer. 5,5). In de rabbijnse literatuur wordt gesproken over het opnemen van het ‘juk van de Thora’ (m. Abot 3,5; soms ook aangeduid als het ‘juk van de geboden’ dat men op zich neemt nadat men eerst het ‘juk van het koninkrijk der hemelen’, de erkenning van JHWH als de Ene (Deut. 6,4), heeft aanvaard; zie m. Berachot 2,2). Jezus belichaamt dus de Thora (vgl. 5,17; 7,12) en is er de leraar pur sang van omdat hij ‘zachtmoedig is en nederig van hart’. De combinatie van de kenmerken ‘zachtmoedig’ en ‘nederig’ treffen we ook in Sefanja 3,12. Daar heeft deze betrekking op een volk dat zijn toevlucht zoekt bij God, hier op Jezus die zich op bijzondere wijze tot de vader verhoudt. Roept het woord ‘juk’ het beeld op van een last, het juk van Jezus blijkt zacht te zijn en licht (vgl. Deut. 30,11; 1 Joh. 5,3), omdat het rust geeft (vgl. Sir. 6,28). Wie immers eerst Gods rijk zoekt en haar gerechtigheid (= het juk van Jezus/de Thora op zich nemen), zal verlost worden van de zorgen van alledag (6,33).
Preekvoorbeeld
Een koning maakt zijn opwachting. Het is niet zomaar een koning, het is de koning: de koning naar Gods hart. Hij trekt op naar de berg van de Heer, naar de hoogte van Jeruzalem, waar Gods huis staat. Zijn intochtprocessie lijkt in de verste verte niet op de triomftocht die de mensen zouden verwachten. Geen blinkende zwaarden en vliegende vaandels, geen opgetuigde paarden noch versierde wagens vol met verworven oorlogsbuit.
We horen geen beschrijvingen van uiterlijk vertoon of opsommingen van zijn overwinningen. Deze koning, deze mens naar Gods hart, onderscheidt zich door zijn innerlijke kenmerken: hij is rechtvaardig, hij overwint door te redden en hij is zachtmoedig. Iemand met deze innerlijke kenmerken zit dan ook niet hoog te paard, maar rijdt op een klein ezeltje.
Als je de woorden van de profeet Zacharia hoort, zullen velen van u, net als ik, denken aan Jezus die Jeruzalem binnentrekt gezeten op een ezeltje, en die door de mensen wordt toegejuicht: ‘Hosanna, gezegend hij die komt in de naam van de Heer’. Dit zou ook meteen een punt kunnen zijn waarop u afhaakt. Want wie van ons zal ooit zo’n koning kunnen zijn of worden?
Zacharia houdt ons een visioen voor. Een visioen van een maatschappij die gekenmerkt wordt door vrede. Dat is iets waar we allemaal ons steentje aan kunnen bijdragen, dat ligt binnen ons bereik. Het woord ‘zachtmoedig’ vormt het verbindingswoord van de lezingen van vandaag. Een van de kenmerken van Jezus – van de koning – en dus ook van een mens naar Gods hart, is dat hij of zij zachtmoedig is. Zachtmoedig: het zou een combinatiewoord kunnen zijn, samengesteld uit zachtaardig en edelmoedig.
In het evangelie van vandaag roept Jezus een kring van mensen om zich heen. Een kring van mensen die uitgeput zijn, moe en onder lasten gebukt gaan: moegestreden mensen zou je kunnen zeggen. Mensen die misschien telkens de wapens oppakken om het kwaad in de wereld en in zichzelf te bestrijden, maar die geen verschil merken. En deze mensen legt Jezus ook nog een juk op. Een juk, dat is een zwaar, onhandig houten ding dat je op je schouders legt en waaraan je dan aan weerszijden zware lasten kunt hangen en zo kunt vervoeren. Dat klinkt niet bepaald als een pretje. Maar dit juk dat Jezus ons wil opleggen is gelukkig slechts een juk in overdrachtelijke zin. Het is een uitnodiging om bij hem in de leer te komen. Het is het zachte juk van het koninkrijk der hemelen of anders gezegd: het is het juk van de Thora.
De Thora, de weg ten leven. Een rabbi heeft de Thora eens vergeleken met de omheining van een land. Binnen die omheining is het goed leven, daar wonen de mensen die horen naar Gods wet en zijn geboden onderhouden. Daar is het zo, dat de Heer hun God is en zij zijn volk. Die omheining is er, dat wel, maar hij is er vooral opdat de mensen van God zich beschermd en veilig weten. Het is geen omheining van metershoge muren vol met prikkeldraad, maar een omheining van een zachtaardige soort.
Binnen die omheining kan je eigenlijk maar twee keuzes maken. Je kunt denken en handelen in de zin van: het is een omheining die God ons gegeven heeft en daarom zijn ook binnen die perken, de mogelijkheden onbegrensd. Dan voelt de omheining zeker niet als een zwaar, opgelegd juk. Of je kunt voortdurend bezig zijn met morrelen aan die grenzen, te proberen ze op te rekken of ze te overschrijden. Dan zal die omheining op je drukken als een zwaar juk.
Je kunt niemand dwingen om binnen de grenzen van het koninkrijk der hemelen te wonen Je kunt niemand dwingen zijn of haar steentje bij te dragen aan het dichterbij brengen van het rijk Gods, zodat onze aarde vol van vrede is. Die stap kan je alleen maar zelf zetten, als een eigen beslissing, omdat jij het wilt, omdat jij afgestemd wilt zijn op God.
De leer van Jezus vat de Thora samen in één zin en is in zekere zin eenvoudig: ‘Bemin God, met heel je ziel, heel je verstand en al je krachten en de naaste als jezelf.’ Het is geen onmogelijke opgave, maar er is edelmoedigheid voor nodig. Want je zal goed naar je eigen handelen moeten kijken. Doe ik dit voor mezelf, is dit feitelijk eigenbelang of doe ik dit echt omwille van de ander? Je beweegredenen dus eerlijk onder de loep willen nemen en voor smoesjes of uitvluchten is geen plaats. Het criterium is duidelijk: voldoet mijn handelen aan de leer van Jezus?
Jezus nodigt ons vandaag dus uit om zijn juk op ons te nemen, om de keus te maken of we binnen of buiten de omheining ons verblijf willen kiezen. Om zijn leer te volgen en te willen leven binnen de grenzen van het rijk van God. Ja, de uitnodiging geldt voor ons allemaal, ook als we al onder lasten gebukt gaan of uitgeput zijn. Want daar in zijn rijk is volop leven en daar is het goed toeven. Daar kan je op een zachtmoedige manier leven. Dit levert geen watjes op, maar mensen die zichzelf en de ander recht in de ogen kunnen kijken, mensen van wie de ziel rust heeft gevonden. Koninklijke mensen, zachtmoedige mensen, mensen naar Gods hart.
Hans Lammers, inleiding
Ellie Keller-Hoonhout, preekvoorbeeld