- Versie
- Downloaden 42
- Bestandsgrootte 390.72 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 28 juli 2019
- Laatst geüpdatet 22 januari 2021
2 maart 2014
Achtste zondag door het jaar
Lezingen: Jes. 49,14-15; Ps. 62; 1 Kor. 4,1-5; Mat 6,24-34 (A-jaar)
Inleiding
De lezingen van deze zondag cirkelen om het thema ‘vertrouwen op God’, vertrouwen als basale levenshouding. Dat is een vertrouwen dat als een stevig houvast fungeert op de levensreis: wat er ook gebeurt, Gods goedheid, barmhartigheid en gerechtigheid zullen het laatste woord hebben. Zijn rijk, zijn heil zal gerealiseerd worden, kome wat komt.
Jesaja 49,14-15
De twee verzen die we lezen, maken deel uit van het grotere geheel 49,13-26 waarin JHWH Sion heil aanzegt ondanks haar bedenkingen en twijfels (verwoord in vv. 14.21.24). In vers 14 neemt Sion het woord nadat bij monde van de profeet de terugkeer van de ballingen is aangezegd als concreet teken van JHWH’s ontferming over zijn volk (v. 13). Het gebruik van de naam ‘Sion’ zonder de parallel ‘Jeruzalem’ komen we hier voor het eerst tegen in Deutero-Jesaja (daarna nog in 51,11; 52,7v) en is verbonden met het heil dat in het vooruitzicht wordt gesteld na de traumatische ervaringen van de ballingschap.
Sion verwijt JHWH dat hij haar heeft verlaten (hetzelfde werkwoord wordt gebruikt in bv. Ps. 22,2), dat ‘de Heer’ (deze aanduiding komt in Deutero-Jesaja alleen hier voor zonder de specificatie JHWH en duidt hier dus op ‘de Heer’ in absolute zin: de heer(ser) over alles) haar heeft vergeten (het kernwoord in onze verzen dat hierin 4 keer voorkomt).
JHWH weerlegt dit verwijt in vers 15 met een redenering die gebruikt maakt van een beeld: de relatie tussen moeder en kind: ‘Kan een vrouw haar zuigeling vergeten, iets anders doen dan zich ontfermen over het kind dat ze gedragen heeft?’ Het beeld benadrukt de onverbrekelijke band tussen moeder en kind; aan de zorg van een moeder voor haar kind komt nooit een einde. JHWH, die hier trouwens niet expliciet als spreker wordt geïdentificeerd, schetst er niet alleen de relatie tussen Sion en haar bewoners/kinderen mee, maar erkent erdoor ook de pijn die Sion lijdt en haar verdriet om haar kinderen die weggevoerd zijn in ballingschap (vgl. v. 20). ‘Zelfs wanneer deze (= de kinderen) het (= jouw zorg en ontferming als moeder) zouden vergeten’, zo gaat JHWH verder, ‘ik vergeet jou niet!’ En om dat nog eens te onderstrepen voegt hij er in vers 16 aan toe dat hij haar (naam) gegrift heeft in de palmen van zijn handen, teken van een onuitwisbare verbondenheid. Sion kan ondanks alles wat er gebeurd is op JHWH’s trouw rekenen. Vanaf vers 17 volgt dan de concrete aankondiging van heil: Sions kinderen keren in grote getale terug naar huis zodat de stad al snel uit haar voegen zal barsten (vv. 17-20).
Matteüs 6,24-34
In het leesrooster is ervoor gekozen om vers 24 op te nemen in het te lezen tekstgedeelte. Dat is enerzijds verklaarbaar aangezien vers 25 begint met ‘Daarom…’ Het ligt dan voor de hand om in vers 24 de reden voor dit ‘daarom’ te vermoeden. De vraag is echter of vers 25 niet teruggrijpt op een groter aantal voorafgaande verzen, bijvoorbeeld 19-24. In deze verzen plaatst Jezus een aantal zaken tegenover elkaar: schatten op aarde – schatten in de hemel, licht – duisternis, God – mammon. De gekozen afbakening plaatst Jezus’ oproep zich geen zorgen te maken binnen het kader van zijn vaststelling dat het dienen van God niet samen kan gaan met het dienen van de mammon, wat ‘ophoping, rijkdom, geld, bezit’ betekent. Waarom Jezus hierin zo stellig is, zal later blijken. Het eerste dat we kunnen waarnemen is dat Jezus’ aansporing om zich niet te richten op het vergaren van rijkdom, blijkbaar de vraag oproept hoe een mens dan moet voorzien in primaire behoeften als voedsel en kleding. Daarop reageert Jezus met de stelling dat men zich geen zorgen moet maken over deze dingen (v. 25).
Het eerste argument waarmee hij zijn stelling onderbouwt (v. 25de), wijst op het feit dat ‘leven’ meer is dan zich voeden en het lichaam meer dan de kleding waarin het is gehuld. Het lijkt erop dat er hier zoiets wordt gezegd als: als voedsel en kleding al leiden tot getob, welke omvang zal de zorg voor grotere dingen als het leven en het lichaam dan niet aannemen?
Dan volgt een tweede argument: kijk naar de vogels; die zaaien, maaien en oogsten niet en toch worden ze door God gevoed (v. 26). Ik lees dat als: vogels, die net als mensen aangewezen zijn op voedsel, kunnen zelf dat voedsel niet verbouwen, en toch worden ze gevoed. Mensen, die in Gods ogen waardevoller zijn dan de vogels, mogen er dan op vertrouwen, dat zelfs wanneer zij zich niet zo bezorgd zouden maken om (het verbouwen van) hun voedsel, God ervoor zal zorgen dat ze gevoed worden. Een opmerkelijke parallel treffen we aan in de Talmoed:
‘Rabbi El’azar zegt: Van mijn levensdagen heb ik geen gazelle gezien die vruchten
verzamelde, of een leeuw die een last droeg, of een vos die een winkel dreef. En toch
worden zij gevoed zonder zorgen, hoewel zij geschapen zijn om mij te dienen, terwijl
ik geschapen ben om mijn schepper te dienen. Als nu dezen die alleen geschapen zijn
om mij te dienen zonder zorgen gevoed worden, hoeveel te meer zou ik dan gevoed
moeten worden zonder zorgen, ik die geschapen ben om mijn schepper te dienen!
Maar het is niet zo omdat ik kwaadaardig heb gehandeld en mijn levensonderhoud
heb verspeeld, zoals geschreven staat: ‘ jullie ongerechtigheden hebben deze dingen
afgewend’ (Jer. 5,25) (b.Qiddushin 82b).
Jezus voegt er nog een retorische vraag aan toe: ‘Wie kan door zich zorgen te maken ook maar een el toevoegen aan zijn leeftijd/lengte?’ (v. 27) Die vraag benadrukt dat de mens over veel belangrijke zaken van het leven geen enkele controle heeft, en dat hij zich daarover dus beter geen zorgen kan maken (een zeer vroege kritiek op de idee van het ‘maakbare leven’).
Dan volgt een derde argument, opgebouwd volgens eenzelfde stramien als het vorige: de lelies van het veld matten zich niet af noch spinnen zij, en toch zijn ze mooier gekleed dan koning Salomo! Werd in het tweede argument ingegaan op de zorg om voedsel en werden daar typisch mannenwerkzaamheden genoemd, hier richt de focus zich op de kleding en worden vrouwenwerkzaamheden genoemd (samen betrekken de argumenten zich dus op de zorgen van alle mensen). Ik lees dit derde argument als: wanneer deze bloemen (of het gras) die zich daar niet voor inspannen, zo mooi door God gekleed worden, dan mag de mens die veel belangrijker is (en niet zomaar als gras wordt verbrand) erop vertrouwen dat hij – ook als hij zich daar niet voor inspant – door God goed gekleed zal worden. Jezus’ toehoorders worden hier aangesproken met Matteüs’ favoriete term ‘kleingelovigen’ (v. 30; vgl. 8,26; 14,31; 16,8) wat hen tekent als heen en weer geslingerd tussen vertrouwen en twijfel.
In vers 31 herhaalt Jezus zijn stelling uit vers 25, om er in vers 32 aan toe te voegen dat de zorg om primaire behoeften tekenend is voor de ‘heidenen’ en dat de ‘hemelse Vader’ weet wat zijn toehoorders nodig hebben (dit komen we ook tegen in 6,7v waar Jezus het bidden met veel omhaal van woorden bekritiseert). In vers 33 volgt dan de climax van de uitgebreide argumentatie: ‘Zoek eerst het koninkrijk van God en zijn gerechtigheid en dat alles zal jullie erbij worden gegeven’. De prioriteit moet liggen bij het zoeken van Gods rijk. Dat is geen passief afwachten tot God dit tot stand brengt, maar vereist het doen van gerechtigheid (door mensen). In de woorden van Emmanuel Levinas: ‘Mozes en de profeten bekommeren zich niet om de onsterfelijkheid van de ziel, maar om de arme, de weduwe, de wees en de vreemdeling. De relatie tot de mens, waarin het contact met het goddelijke zich voltrekt, is niet een soort geestelijke vriendschap, maar een vriendschap die zich uit, bewijst en voltooit in een rechtvaardige economie waarvoor iedere mens ten volle verantwoordelijk is’. Vers 34 verwoordt voor de derde keer Jezus’ stelling. De urgentie van zijn oproep moge duidelijk zijn: wanneer mensen zich teveel zorgen (moeten) maken om hun primaire levensbehoeften, komen ze niet meer toe aan wat eerst moet: doen wat gedaan moet worden, concrete gerechtigheid in de zorg om een menswaardig bestaan voor iedereen.
Het hedendaagse debat over ‘duurzaamheid’ toont hoe actueel Jezus’ woorden zijn: zolang er op onze aarde mensen zijn die elke dag in de zorg zitten over hun voedsel en water – hun aantal wordt geschat op meer dan 1 miljard! – is een duurzame, dat is vreedzame, barmhartige en zorgzame wereld niet mogelijk. ‘Zoek eerst Gods koninkrijk, dat is: een rechtvaardig samenleven van alle mensen, dan zal de zorg om de primaire behoeften mensen niet langer verwijderen van zichzelf en van elkaar.’
Literatuur
Levinas, ‘Een godsdienst van volwassenen’, in: A. Peperzak, Het menselijk gelaat. Essays van Emmanuel Levinas, Utrecht: Ambo, 1969, pp. 35-49
Preekvoorbeeld
Door de mond van Jesaja laat God weten: Ik vergeet jou nooit. Jouw naam en de mijne zijn in Gods handen geschreven. Wanneer schrijf jij iets in je hand? Als je het niet vergeten wil? Zo staan we in Gods hand. De Barmhartige vergeet jou nooit!
Hoe kun je dat dan voelen? Gods handen zien we niet, maar we kunnen wél elkaar zien, we kunnen elkaar laten merken dat God ons niet vergeet. Jij bent zo door God gemaakt dat je een ander gelukkig kunt maken.
In het evangelie spreekt Jezus mensen aan die dat twijfelend vermoeden. Eerst zegt hij: ‘Maak je niet bezorgd om voedsel of kleding, die zijn niet het belangrijkste in je leven. Maar maak je wél bezorgd om Gods koninkrijk en dat je elkaar recht doet!’ Dat zet hij tegenover zorg om de ‘Mammon’, de ‘Geldgod’. Niemand kan twee heren dienen, God én de mammon. Het is één van de twee: God of geld. Je moet kiezen, want wie het geld als zijn heer kiest, maakt er zijn god van. Hij dient een afgod.
Waarom eigenlijk moeten we kiezen? Is het niet mogelijk God oprecht te dienen en tegelijk aan geld belang te hechten? Van de lucht alleen kan niemand leven. Iedereen heeft geld nodig voor voedsel en een dak boven het hoofd. Geld is een onmisbaar middel voor onze koopkracht. Helaas is geld tot afgod, tot mammon geworden. Geld kan goed gebruikt worden maar heeft ongelijkheid en armoede vergroot. Kapitaal heeft zijn eigen wetten gekregen. De sterkste in de markt heeft de macht gekregen om de wereld naar zijn hand te zetten. Alles lijkt te koop. Zó wordt God niet gediend. Want God wil dat er recht wordt gedaan aan de aarde en aan alle mensen. Jezus ontmaskert de verafgoding van geld omdat het mensen tot handelswaar maakt.
Maar wat betekent het dan als Jezus tot de armen zegt: ‘Maak je geen zorgen over wat je zult eten of drinken en wat je zult aantrekken. God zorgt wel voor je’? Dat betekent niet: ‘Ikke, ikke, en God voor de rest.’ Als arme ben je vaak alleen maar bezig met de zorg om dagelijks brood en om mee te blijven tellen in de maatschappij. Voor armen betekenen deze woorden: Laat je geen zorgen opdringen door de reclame. Laat je leven niet bepalen door alle dingen die moeten, dan hijg je maar achter alles aan. Besteed je kracht aan wat echt van waarde is. Zoek steun bij elkaar. Ontdek de liefde die in jou is. Zet je op jouw manier in voor gerechtigheid.
De woorden: ‘Onze hemelse Vader weet in zijn liefde dat we voedsel en kleding nodig hebben’, betekenen een oproep aan jou en mij om ons ervoor in te zetten dat iedereen voldoende eten en kleding heeft. Wij kunnen anders dan de vogels wél zaaien en maaien. Wij kunnen voedselbanken opzetten en plekken om kleding te ruilen. Wij kunnen zorgen dat er voedsel genoeg is voor iedere mens op aarde. Wij kunnen regeringen en multinationals vragen om voedsel en water niet meer als machtsmiddel te misbruiken.
We zijn zo geschapen dat we elkaar recht kunnen doen en gelukkig kunnen maken. We voelen ons gelukkig als het goed gaat in onze familie of met onze partner en we weten heel goed dat geluk niet met geld te koop is. We mogen het ontvangen!
Maar als er geen geluk is, als je in armoe zit, hoe vind je dan vertrouwen? Hoe merk je dan dat mensen van jou houden en dat God jou niet vergeet?
Vaak merk je dat pas achteraf, als je ziet dat er in alle verdriet en moeilijkheden toch een ommekeer was, een mens die jou zag, een kracht in je ziel om vol te houden, ondanks al je kwetsbaarheid. Dat vertrouwen dat God er is, hier en nu in jouw leven, groeit als je je zorgen durft te delen. Dat vertrouwen dat God ons draagt wat er ook gebeurt, kunnen we voeden door samen te bidden. Je vertrouwen groeit als je ziet hoe mensen van elkaar houden in goede en kwade dagen.
Beste medegelovigen, ons leven is oneindig kostbaar in de ogen van God. Vertrouwen dat de Barmhartige ons draagt, is voor geen geld ter wereld te koop!
Hans Lammers, inleiding
Paulus van Mansfeld, preekvoorbeeld