- Versie
- Downloaden 55
- Bestandsgrootte 398.98 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 27 juli 2019
- Laatst geüpdatet 25 januari 2021
17 november 2013
Drieëndertigste zondag door het jaar
Lezingen: Mal. 3,19-20a; Ps. 98; 2 Tess. 3,7-12; Luc. 21,5-19 (C-jaar)
Inleiding
De lezingen van deze zondag richten onze aandacht op het volharden in de trouw aan God, zeker in moeilijke tijden waarin het erop lijkt dat de Eeuwige zich afzijdig houdt van al wat er in de wereld gebeurt. Toch mag men erop vertrouwen dat trouw aan God beloond zal worden op de dag die komt en waarop zijn koninkrijk op aarde gevestigd zal worden.
Maleachi 3,19-20a
De geselecteerde verzen maken deel uit van het eerste slot van het boek Maleachi, 3,19-21, dat op zijn beurt weer onderdeel is van de teksteenheid 3,13-21. In dit tekstgedeelte spreekt JHWH een publiek aan dat met ‘jullie’ wordt aangeduid (vv. 13, 14, 18, 20 en 21). Alleen in vers 17 wordt hiervan afgeweken wanneer door JHWH over dezelfde adressant in de derde persoon meervoud wordt gesproken. Vers 16 springt in dit geheel in het oog omdat de profeet hier niet de woorden van JHWH overbrengt, maar eigen waarnemingen vermeldt. Uit vers 20a wordt duidelijk dat de door JHWH aangesprokenen degenen zijn die zijn naam vrezen. Zij zijn eerder getypeerd als: ‘zij die JHWH vrezen en zijn naam eerbiedigen’ (v. 16), ‘mijn eigendom’ en ‘een zoon die mij dient’ (v. 17), ‘rechtvaardigen … die God dienen’ (v. 18). Afgezien van JHWH, die spreekt bij monde van de profeet, en degenen die hij toespreekt, is er nog sprake van een derde groep die echter niet direct wordt aangesproken. Deze betreft ‘al de hoogmoedigen en zij die kwaad doen’ (v. 19; vgl. v. 15). Deze groep wordt verder aangeduid met ‘boosdoeners’ (vv. 18, 21), ‘die God op de proef stellen’ (v. 15), en ‘die God niet dienen’ (v. 18).
JHWH stelt dat zijn toehoorders ‘harde woorden’, d.w.z.: stevige beschuldigingen aan zijn adres hebben gericht. In de verzen 14 en 15 worden hun verwijten expliciet gemaakt: het heeft geen zin God te dienen en zijn geboden te onderhouden, want de slechten, zij die God op de proef stellen en zich aan God noch gebod iets gelegen laten liggen, gaat het voor de wind. Zij komen ermee weg. Zo spraken zij die JHWH vrezen onder elkaar, verduidelijkt de profeet in een flashback, en JHWH merkte en hoorde het (v. 16). Voor hem werd een gedachtenisboek geschreven waarin de namen werden opgetekend van wie hem vreesden en zijn naam eerbiedigden. JHWH neemt weer het woord en zegt dat zij zijn eigendom zullen zijn op de dag die hij zal maken (vgl. 3,2) en hen zal sparen, zoals een vader met zijn zoon omgaat die hem dient (v. 17). Dan – en hij richt zich weer direct tot zijn hoorders – zullen jullie zien dat er wel degelijk onderscheid is tussen rechtvaardigen en boosdoeners, tussen wie God dient en wie niet (v. 18). De harde verwijten aan het adres van JHWH zullen ongegrond blijken.
Wat er te gebeuren staat wordt geschilderd in de verzen 19-21 die een climax vormen, wat al duidelijk wordt door de dubbele inleiding in het Hebreeuws ki, hinné (Ja, zie/let op!). Vers 19 beschrijft het lot van de hoogmoedige boosdoeners, vers 20 dat van hen die de naam van JHWH vrezen. Vers 21 ten slotte, drukt de drastisch gewijzigde verhouding uit tussen beide groepen. In vers 19 wordt ‘de dag die komt’ beschreven met vurige beelden. Hij zal zijn als een brandende bakoven zoals in andere schriftpassages Gods aanwezigheid of toorn worden aangeduid als ‘brandend’ (zie Ex. 3,2v.; Deut. 4,11 en Jer. 4,4; 7,20; 21,12). Het zal alle hoogmoedigen en boosdoeners tot stoppels maken, tot niets meer dan kaf dat door de wind eenvoudig verwaaid wordt (vgl. Jes. 40,24; 41,2; Jer. 13,24; Ps. 1,4; 83,14) of gemakkelijk vlam vat en verteerd wordt (Ex. 15,7; Jes. 5,24; 47,14; vgl. Luc. 3,17). Wortel noch tak zal er van hen overblijven, niets resteert.
Voor hen echter die JHWH’s naam vrezen, zal de zon van de gerechtigheid opgaan. De verbinding van het opgaan van de zon met gerechtigheid en redding, is een bekend motief in het oude Nabije Oosten. Het wortelt in de ervaring dat in het duister allerlei kwaad en kwade gedachten dreigen, maar dat men ’s morgens bij het opgaan van de zon de zaken weer in het juiste licht kan zien en de angst verdreven wordt. Bij zonsopgang vindt redding plaats (Ex. 14,24; Hos. 6,2v; Mar. 16,2) en wordt het recht hersteld (Hos. 6,5; Zef. 3,5; Job 38,12-15). Zo zal JHWH op de dag die komt, de gerechtigheid doen gelden (vgl. 3,5). Dit gaat bovendien gepaard met genezing (v. 20a), die de zon in haar vleugels draagt. De genezing betreft het zich afkeren van de ontrouw aan JHWH (zie 1,6; 2,8; 3,7) en het weer opgenomen zijn in zijn liefde, een beeld dat we ook aantreffen bij andere profeten (zie: Hos.14,2.5; negatief geformuleerd in Jes. 6,9-10). Wie zich echter niet omkeert tot JHWH wacht een vreeswekkend lot (v. 21).
Lucas 21,5-19
Ook hier wordt er vooruit geblikt naar een toekomst waarin van Godswege oordeel en verlossing worden verwacht van wie trouw blijven aan – in dit geval – Jezus’ naam. In deze tekst gaat het vooral om de vraag wanneer het zover zal zijn.
De tekst is ingebed in de grotere eenheid 19,47–21,38, waarin Jezus onderricht geeft in de tempel (zie 19,47-48; 21,37) en kan op de volgende wijze worden ingedeeld:
verzen 5-6: aankondiging van de verwoesting van de tempel
verzen 7-11: waarschuwing afzijdig te blijven en voortekenen van het einde
verzen 12-19: wat er eerst zal gebeuren: vervolging
Verzen 5-6: aankondiging van de verwoesting van de tempel
Een opmerking over de fraaie stenen en wijgeschenken waarmee de tempel versierd is, ontlokt Jezus de reactie dat deze volledig verwoest zal worden. In diezelfde tempel heeft hij dagelijks onderricht gegeven en gediscussieerd met zijn opponenten, die het voornemen hebben hem uit de weg te ruimen (19,47; 20,19; 22,2). Ondanks de pracht en praal van het immense complex en de zelfverzekerdheid van de hogepriesters en schriftgeleerden die er de scepter zwaaien, is het onheil voor dit centrum van de joodse eredienst onafwendbaar.
Verzen 7-11: waarschuwing afzijdig te blijven en voortekenen van het einde
Omdat Jezus aankondigt dat er ‘dagen zullen komen’ waarop er niets meer overeind zal staan, wordt hem gevraagd wanneer dat zal zijn en wat het teken is dat dit zal gebeuren. De vraag naar het teken impliceert dat men Jezus’ voorspelling duidt als een ingrijpen van Godswege (zie bijv. ook 21,9: ‘dat alles moet gebeuren’ en 21,23: ‘het volk zal door de toorn getroffen worden’). Het teken fungeert dan als een middel om het vertrouwen op Gods komende ingrijpen te versterken (vgl. 2 Kon. 19,29; Jes. 7,10.14). Jezus zal uitgebreid ingaan op de tekenen die vooraf zullen gaan aan ‘het einde’ (v. 9), waarin de verwoesting van Jeruzalem een belangrijke plaats inneemt (vv. 20-24).
Maar voor hij dat doet, waarschuwt hij eerst zijn volgelingen zich niet mee te laten slepen door lieden die zich ten onrechte voordoen als de weergekeerde Christus en aankondigen dat de tijd rijp is om een rol te spelen in de opstand tegen de Romeinen, dan moet men daaraan geen geloof hechten en zich afzijdig houden (v. 8). Mogelijk speelt hier op de achtergrond een verwijt aan christenen, na de verwoesting van de tempel, dat zij door een bepaalde betrokkenheid bij de opstand tegen de Romeinen, mede schuldig zijn aan de vernietiging van de tempel. Een vergelijkbaar kritisch oordeel (over een andere groep) klinkt ook door bij Flavius Josephus in zijn verslag van de Joodse opstand tegen de Romeinen:
Ze (een menigte uit het volk) hadden hun ondergang te danken aan een of andere leugenprofeet die aan de mensen in de stad had lopen verkondigen dat God hun gelastte tegen die dag op te klimmen naar de tempel om daar de tekenen van zijn redding in ontvangst te nemen. (De Joodse Oorlog, vi, 285)
Vervolgens gaat Jezus in het algemeen in op de tekenen die wijzen op de nabijheid van het einde: oorlogen en onlusten (vv. 9-10), aardbevingen, hongersnood en pest, en ‘grote tekenen aan de hemel’ (v. 11). Het is interessant om bij Flavius Josephus te lezen welke (niet onderkende) tekenen hij beschrijft als voorboden van de verwoesting van de tempel:
Zo werd er in die dagen op het ongelukkige volk ingepraat door zwendelaars die zich opwierpen als boodschappers van God. Aan de overduidelijke échte voortekenen van de naderende catastrofe schonk het daarentegen geen enkel geloof. Zo was er … een ster boven de stad verschenen die de vorm had van een sabel en had er een jaar lang een komeet aan de hemel gestaan… Het altaar en de tempel waren ’s nachts – tijdens het feest van de ongezuurde broden – plotseling door zo’n fel schijnsel verlicht, dat het wel klaarlichte dag leek... Vlak voor zonsondergang werden er her en der in het land strijdwagens aan de hemel gezien en slagordes van soldaten in volle wapenuitrusting die door de wolken heen snelden en de steden omsingelden… Een zekere Jezus de zoon van Ananias, een gewone boer van het platteland… liep dag en nacht overal op straat te schreeuwen… Hij ging dag in dag uit door met zijn jammerklacht…: ‘wee Jeruzalem’… Toen het beleg eenmaal was begonnen, zag hij dat zijn voorspelling was uitgekomen en vond hij rust. (De Joodse Oorlog, vi, 288-309)
Verzen 12-19: wat er eerst zal gebeuren: vervolging
Niet de tekenen die het einde aankondigen zullen voor Jezus’ volgelingen de grootste beproeving inhouden, maar datgene wat hen daarvoor al staat te wachten. Men zal ‘de hand op hen leggen’ (net zoals men met Jezus van plan is, vgl. 20,19), ze zullen vervolgd worden door joodse en niet-joodse autoriteiten en wel ‘vanwege mijn naam’, d.w.z. vanwege hun ‘van Christus zijn’. Dat is enerzijds bedreigend, maar biedt tegelijk de kans om getuigenis af te leggen van hun geloof(skeuze). Op dat getuigenis moeten ze zich niet voorbereiden, Jezus zelf zal ze ‘een mond en wijsheid geven’ (vgl. 12,11v; Ex. 4,12; Jer. 1,9), waar hun tegenstanders geen weerwoord op zullen hebben (vgl. Hand. 6,10). De beproeving zal zelfs zover gaan dat men door eigen familieleden wordt overgeleverd en dat sommigen ter dood gebracht zullen worden (v. 16).
Vers 17 benadrukt opnieuw de reden voor wat Jezus’ volgelingen te wachten staat: gehaat zullen ze zijn ‘vanwege mijn naam’. Maar Jezus stelt hen gerust: er zal geen haar op hun hoofd verloren gaan (vgl. 12,7; 1 Sam. 14,45), wat na het voorafgaande vers misschien niet geheel kan overtuigen. Jezus besluit zijn voorspelling van wat zijn volgelingen te wachten staat met de oproep te volharden, dat wil zeggen: trouw te blijven aan zijn naam, want daardoor zullen zij hun leven verkrijgen (v. 19; vgl. 9,24).
Hierna pakt Jezus de draad van het voorgaande weer op en schetst hij de komende verwoesting van Jeruzalem (vv. 20-24) en de tekenen op aarde en aan de hemel (vv. 25-26), die aan de komst van de Mensenzoon vooraf gaan. Wanneer men die laatste ziet komen, weet men dat de verlossing, de komst van Gods koninkrijk, nabij is (vv. 27-31). Wanneer dat precies gaat gebeuren, zegt Jezus niet, maar wel dat ‘deze generatie’ het nog mee zal maken (v. 32). Waakzaamheid is dus geboden (v. 36)!
Preekvoorbeeld
Getuigen van God, zomaar in het openbaar… Waar kom je dat nog tegen? Wie doet dat nog tegenwoordig? En hoe doe je dat?
De lezingen van dit weekend roepen ons op om geen geheim te maken van geloof in God, toewijding aan God, maar standvastig te zijn en volhardend, ondanks allerlei dreigingen, weerstanden of ja zelfs mishandelingen. ‘Ik zal jullie woorden van wijsheid schenken die door geen van je tegenstanders kunnen worden weerstaan of tegengesproken’, zegt Jezus tot zijn leerlingen.
En als er iemand is die tot het uiterste toe heeft getuigd van zijn geloof en toewending tot God, dan is hij het wel. In die zin heeft hij recht van spreken, kunnen wij nu achteraf zeggen.
Waar wordt trouw aan God beleden, en hoe?
Deze zomer was ik met een groep jongeren in Taizé, de oecumenische broederschap die jaarlijks duizenden jongeren ontvangt. In een programma van een week krijgen de jongeren bijbelinleidingen van een van de broeders, waarna zij uiteengaan om in kleinere gespreksgroepen en in de vele onderlinge ontmoetingen te vertellen over hun geloof, hun zoektocht naar God, naar hoe zij vorm geven aan zingeving in hun leven. En dan in een ritme van driemaal per dag
het gebed van de broeders delen. Duidelijk een plek waar getuigd wordt van geloof in God.
Deze zomer hebben ook duizenden jongeren deelgenomen aan de Wereldjongerendagen in Rio de Janeiro, met als hoogtepunt de grote slotviering met Paus Franciscus. Ook hier een plek met volle getuigenis en uiting van het geloof. Kijk zo ook naar de grote EO-jongerendag, die jaarlijks gehouden wordt. Mensen gaan naar kloosters, naar bedevaartsoorden, naar festivals, noem maar op, plekken waar geloof en leven gedeeld worden met elkaar, waar mensen min of meer dezelfde taal spreken en gericht zijn op ‘ruimte geven aan God in hun leven’.
En toch kunnen dan de verschillen in beleving heel groot zijn. Dat heb ik ook wel gezien in Taizé, waar jongeren uit allerlei landen en culturen hun geloof heel verschillend beleven. Dat geldt ook voor jongeren die uit Nederland komen: ook tussen hen zie je grote verschillen.
Er is echter hoe dan ook moed voor nodig om openlijk te getuigen, zeker als we de woorden van Jezus horen. Echte peptalk voor wie het horen wil.
Dat lezen we ook bij de profeet Maleachi: ‘voor hen die ontzag hebben voor mijn naam zal de zon stralend opgaan.’
In het oude Nabije Oosten wordt vaker een verbinding gemaakt tussen gerechtigheid en redding en het opgaan van de zon. In het duister dreigen allerlei kwade machten en gedachten, maar ’s morgens bij het opgaan van de zon zie je alles weer in een ander licht, een licht dat je angst verdrijft en waarin recht hersteld wordt.
Ergens denk ik dat dát de kracht is in het getuigen van God, waar je ook bent, met wie of hoe: dat je weet hoe je het kwaad kunt weerstaan, dat je door het licht van de zon der gerechtigheid alles in het juiste perspectief kunt plaatsen.
Op talloze plaatsen in onze wereld komen mensen samen om te getuigen van God, hun liefde tot God te bezingen, te uiten, te bespreken met elkaar. Om samen, en dat lijkt me nog veel belangrijker, Gods liefde te doen in een open houding naar elkaar: een houding die mensen overeind laat ook al is hun spreken over God nog zo verschillend. Daarin valt tot op de dag van vandaag nog veel te leren.
Trouw blijven aan God, getuigen van God, betekent vooral ook: het beeld van de Liefde overeind houden. Het vraagt om een openheid in jezelf, opdat Jezus’ woorden die ‘wijsheid schenken die door geen van je tegenstanders kunnen worden weerstaan of tegengesproken’, je ook daadwerkelijk geschonken kunnen worden.
Hans Lammers, inleiding
Clazien Broekhoff, preekvoorbeeld