- Versie
- Downloaden 47
- Bestandsgrootte 387.93 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 27 juli 2019
- Laatst geüpdatet 25 januari 2021
27 oktober 2013
Dertigste zondag door het jaar
Lezingen: Sir. 35,(12-14)15b-17(18).20-22a; Ps. 34; 2 Tim. 4,6-8.16-18; Luc. 18,9-14
Inleiding
We plaatsen allereerst de evangelielezing van deze zondag in de bredere context van het evangelie van Lucas en kijken vervolgens hoe de lezing uit Jezus Sirach een sleutel tot verder verstaan aanreikt. Van daaruit besteden we ook aandacht aan de lezing uit 2 Timoteüs en aan de antwoordpsalm.
Lucas 18,9-14
Deze passage maakt samen met de passages van vorige zondagen en die van komende zondag deel uit van het Grote Reisverhaal in het evangelie van Lukas. Jezus is op weg naar Jeruzalem om uiteindelijk precies dáár gevangen genomen te worden, te lijden en te sterven en ‘ten derden dage op te staan’ (vgl. Luc. 9,51vv; vgl. Luc. 18,31-34; vgl. Luc. 19,28vv). Zo eindigt het evangelie waar het ook begint: in Jeruzalem (vgl. Luc. 1,5-23; vgl. Jes. 2,2-5).
Hier, in deze passage bevinden we ons op doortocht in een ‘zeker’ dorp in het gebied van Samaria en Galilea. Hier voltrekt zich de reiniging van de tien melaatsen (Luc. 17,11-19; de evangelielezing van de 28e zondag). Hier vindt ook de interactie plaats tussen Jezus en de Farizeeën en tussen Jezus en de leerlingen en andere omstanders. Interactie in de vorm van gelijkenissen en vraag-en-antwoord (Luc. 17,20–18,34).
We worden geprikkeld door de vraag van de Farizeeën wanneer het Koninkrijk Gods komen zal (Luc. 17,20; vgl. Luc. 19,11). En wat er nu volgt is een vorm van onderricht, dat voortbouwt op het markante antwoord van Jezus: ‘Zie, het Koninkrijk Gods is midden onder u!’ (Luc. 17,21). Een ieder krijgt vervolgens antwoord overeenkomstig zijn eigen vraag, situatie en probleem. De leerlingen zowel als de Farizeeën en anderen, die vertrouwen op hun eigen rechtvaardigheid. Zo ook een hooggeplaatst man, die zich afvraagt hoe hij alsnog het eeuwige leven kan beërven als kleine kinderen bij Jezus zijn gebracht en op de voorgrond worden geplaatst. En dan Petrus en de twaalf, nog een keer, met nadruk apart. Wat zij dan wel mogen verwachten nu ze alles hebben prijsgegeven.
De les is helder: ‘Wie het Koninkrijk Gods niet ontvangt als een kind, zal het voorzeker niet binnengaan’ (Luc. 18,17). En ‘wie zichzelf verhoogt zal vernederd worden’ (Luc. 18,14; het slot van de lezing voor deze zondag) en ‘ieder die zijn leven wil behouden, zal het verliezen, maar ieder die het verliezen zal, die zal het vernieuwen’ (Luc. 17,33). Programmatische woorden bij Lucas, die we al kennen uit de lofzang van Maria aan het begin van het evangelie! (Luc. 1,51). Het onmogelijke is mogelijk (Luc. 18,27).
Dit programma zien we in de hoofdpersonen van de gelijkenis van deze zondag heel plastisch uitgebeeld. De verwatenheid van de Farizeeër, staand in de volle overtuiging van zijn eigen rechtvaardigheid. Die zo het prototype is geworden van een bedenkelijk spreekwoordelijke huichelarij. Bedenkelijk, omdat het spreekwoord bepalend werd voor de verwrongen beeldvorming omtrent het farizees jodendom. Daarnaast de tollenaar, op afstand, die niet eens zijn ogen opheft, doordrongen als hij is van zijn eigen zondigheid en zijn afhankelijkheid van God, de Rechtvaardigheid zelve (Luc. 18,11vv; vgl. Luc. 18,7v; de gelijkenis in het evangelie van vorige zondag).
Sirach 35,(12-14)15b-17(18).20-22a
Deze tekst uit Jezus Sirach vormt een mooie sleutel voor het verstaan van de vasthoudendheid in het gebed, zoals we dat in deze gelijkenissen tegen komen. Dat geldt zowel voor de lezing van deze zondag als voor de gelijkenis van vorige zondag over de weduwe en de onrechtvaardige rechter (Luc. 18,1-8). Niet alleen vinden we de figuren uit de gelijkenissen in deze tekst weerspiegeld – de rechter, de weduwe, de steekpenningen, de arme – ook de inzet van die vasthoudendheid zelf. ‘Het gebed van de arme dringt door de wolken heen ... het rust niet en laat niet af, totdat de Allerhoogste zich erbarmt en de Rechtvaardige oordeel velt en recht verschaft’ (Sir. 35,22a). Daarmee wordt het gebed van de arme het equivalent van het woord van God zelf, dat ‘evenals de regen en de sneeuw die van de hemel neerdaalt ... niet leeg tot Hem zal wederkeren ...’ (vgl. Jes. 55,10v).
Het epistel getuigt evenzeer van dat diepe vertrouwen in de bescherming van God. Ook hier is hij degene, die op zal treden als rechtvaardige Rechter! (2 Tim. 4,8). Dat zijn geen loze woorden. Want zoveel wordt duidelijk uit de weggelaten verzen 9-15 dat ‘Paulus’ voor zijn verdediging tegen valse beschuldigingen enkel en alleen aangewezen was op Gods nabijheid (2 Tim. 4,17).
Hier sluiten ook de woorden van de antwoordpsalm bij aan. ‘De Heer is nabij de gebrokenen van hart en Hij verlost de verslagenen van geest ... Hij verlost de ziel van zijn knechten’ (Ps. 34,19.23).
Preekvoorbeeld
‘Het gebed van de arme dringt door de wolken heen, zolang het zijn doel niet bereikt, rust het niet’ (Sir. 35,17), woorden uit het boek Jezus Sirach, onderdeel van het Oude Testament. Eigenlijk is het een vervolg op wat we vorige week hebben gehoord, het evangelie van de weduwe die eindeloos moest aandringen bij een onrechtvaardige rechter om gehoord te worden. Om recht te krijgen. Maar nú gaat het niet om het aanhoudend bidden, maar eerder om onze gebedshouding. Lucas, de schrijver van dit Evangelie, vertelt het overbekende verhaal van de Farizeeër en de tollenaar die naar de tempel gaan om daar te bidden. Hij begint met te zeggen waaróm Jezus dit verhaal vertelde: ‘Hij vertelde de gelijkenis tot hen die – overtuigd van eigen gerechtigheid – de anderen minachtten’ (Luc. 18,9).
Een ons niet onbekende situatie. De meesten van ons zijn uiteindelijk best tevreden over onszelf, terwijl er in onze ogen vaak genoeg iets mankeert aan andere mensen! Het lijkt me goed om dat te onderstrepen omdat we wel erg gemakkelijk met de vinger naar een ander wijzen. Wíj weten precies hoe allochtonen hier hun kinderen zouden moeten opvoeden. Ik las onlangs nog een artikel in een parochieblad waarbij een priester-collega fel uithaalde naar ouders die niets van de opvoeding terecht brachten. Wel erg gemakkelijk vind ik als je zelf kind noch kraai hebt. Dat er heel wat te verbeteren valt, maken bijvoorbeeld steekpartijen onder middelbare scholieren wel duidelijk. Als jongens van die leeftijd met steekwapens op zak lopen en er beveiligingsbeambten op school moeten rondlopen deugt er iets niet. Maar om dan met een opgeheven vingertje naar hun falende ouders te gaan wijzen…?
De gelijkenis van deze zondag is dan ook best actueel. Er zijn te veel mensen die zich oneindig veel beter voelen dan de anderen. Je mag best zeggen dat ‘de tempel van deze wereld’ propvol is met mensen die ‘overtuigd van eigen gerechtigheid de anderen minachten’. De Farizeeër die met opgeheven hoofd voor het altaar staat om daar God te bedanken voor zijn eigen voorbeeldige manier van leven, staat daar niet alleen. Nee, hij is omringd door de overgrote meerderheid van ons mensen. Nou heeft die Farizeeër ook heus wel dingen (en dat vergeten we maar al te gemakkelijk) waarin hij véél beter is dan de meerderheid van de mensen. Het is goed dat hij naar de tempel gaat om te bidden. Het is goed dat hij zich niet verstopt in een of ander donker hoekje. Mooi dat hij tenminste geen last heeft van de angst voor de eerste banken van onze kerk die zo velen van óns wel schijnen te hebben. En wat hij zegt is nog wáár ook: hij is geen rover, hij bedondert de mensen niet in zaken, hij bedriegt zijn vrouw niet en hij is gelukkig óók niet zoals die tollenaar achter hem! En dan vast hij ook nog eens twee keer per week (écht vasten zoals nú alleen moslims en orthodoxe christenen nog doen) en geeft behoorlijke bedragen weg. Dat is niet gering, laten we maar eerlijk zijn. Wie doet het hem na? Alle reden dus om God te bedanken voor een leven dat keurig op orde lijkt te zijn.
Over de tollenaar valt hetzelfde te zeggen, maar dan precies andersom. Hij blijft achter in de tempel staan en niet onterecht! En hij heeft waarschijnlijk genoeg redenen om zijn ogen niet naar de hemel op te heffen. Het is niet meer dan billijk dat hij zich boetvaardig op de borst klopt (zoals wij dat ook daarstraks hebben mogen doen tijdens de schuldbelijdenis: ‘door mijn schuld, door mijn schuld, door mijn grote schuld’). Als belastingophaler voor de gehate Romeinse bezetter zorgde een tollenaar altijd heel goed voor zijn eigen portemonnee. Hij noemt zichzelf dan ook een zondaar. En terecht! Als we er een beetje over nadenken zullen we moeten toegeven dat het geen ‘beste’ is. Maar hij wéét dat tenminste en hij heeft spijt van zijn daden. En precies daarom draait het in de gelijkenis. Jezus maakt duidelijk dat bij God niet de goede daden van een mens tellen. Het gaat om je hart, het gaat om je houding!
Deze gelijkenis gaat over bidden: dat is zeker! Maar, zoals ik al eerder zei, het gaat nog veel meer om de houding die we ten opzichte van God aannemen. De zonde van de Farizeeër ligt niet in de manier waarop hij zijn geloof in praktijk brengt. Hij is praktiserend genoeg. Beter misschien dan wijzelf, zeg ik voorzichtig. Zijn zonde is dat hij vol is van zijn eigen succes en daardoor anderen minacht. Hij meent een vernietigend oordeel te mogen hebben over die publieke zondaar daar, die tollenaar achter in de tempel. Een oordeel zonder ook maar het geringste medelijden! Alsof God hém tot rechter over de tollenaar heeft aangesteld! De Farizeeër gaat niet naar de tempel om Gods hulp in te roepen of om vergeving te vragen. Nee, God mag hém wel dankbaar zijn om alles wat hij doet. Een hart dat vol is van zichzelf, overvol!
De tollenaar heeft zich dan wel tot een grote welstand opgewerkt (ten koste van anderen) maar weet dat hij toch maar een arm mens is. Een mens die God hard nodig heeft in zijn leven. Zijn handen zijn leeg als hij de tempel binnenkomt. Hij komt daar niet om God van alles te geven, maar om te vragen. De houding van een bedelaar die zijn hand ophoudt. Hopend op een teken van medeleven, maar allerminst zeker dat hij ook werkelijk wat zal krijgen. Een bedelaar verwacht eerder dat je met een stalen gezicht langs hem heen loopt. Dat je hem zult veroordelen als een luie alcoholist die van zijn leven een puinhoop heeft gemaakt en bij jóú niet hoeft aan te kloppen.
Voor Lucas, de evangelist, is de tollenaar het prototype van de ware gelovige. Iemand die niet alleen maar op zichzelf vertrouwt en op wat voor geweldigs hij of zij allemaal doet, maar die weet dat je slechts op God kunt en moet bouwen. Het gaat opnieuw om de evangelische paradox: ‘Al wie zich verheft zal vernederd, maar wie zich vernedert zal verheven worden’ (v. 14). Dat is geen gemakkelijke boodschap voor ons mensen, omdat we nogal eens de neiging hebben om ons te verheffen boven anderen.
Jo Beckers, inleiding
Paul Verheijen, preekvoorbeeld