- Versie
- Downloaden 40
- Bestandsgrootte 385.32 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 27 juli 2019
- Laatst geüpdatet 25 januari 2021
20 oktober 2013
Negenentwintigste zondag door het jaar
Lezingen: Ex. 17,8-13; Ps. 121; 2 Tim. 3,14–4,2; Luc. 18,1-8
Inleiding
In de evangelielezing van deze zondag vertelt Jezus een gelijkenis over een onrechtvaardige rechter en een weduwe. Hij doet dat in het kader van een aansporing om zonder ophouden te bidden en niet op te geven. Als eerste lezing is daarbij een verhaal uit het Oude Testament gekozen, waarin het aanhoudende gebed van Mozes ter sprake komt.
Eerste lezing: Exodus 17,8-13
Dit is een van die Bijbelverhalen die we niet zo graag horen, omdat het gaat over oorlog en geweld. De Israëlieten zijn weggetrokken uit Egypte en zijn in de woestijn op weg naar het beloofde land. Onderweg worden ze aangevallen door de Amalekieten, een woestijnvolk. Jozua trekt met zijn leger ten strijde tegen Amalek. Intussen bidt Mozes boven op de berg tot God. Zolang Mozes zijn armen omhoog geheven houdt naar God, winnen de Israëlieten. Aäron en Chur ondersteunen zijn armen, zodat ze omhoog geheven blijven tot de avond. ‘En Jozua versloeg Amalek en zijn leger met het zwaard’. Het gebed van Mozes wordt dus verhoord. Maar is het doel van zijn gebed wel zo verheven? Waarom moeten de Amalekieten uitgemoord worden?
Om dat verhaal goed te verstaan, moeten we ook tussen de regels kunnen lezen. De tekst van Deuteronomium 25,17vv kan ons daarbij helpen: ‘Blijf denken aan wat de Amalekieten u op uw tocht uit Egypte hebben aangedaan: hoe zij onderweg op u afkwamen en, toen u doodop was van vermoeienis, zonder enige vrees voor God alle zwakken die waren achtergebleven, neermaaiden’. De Israëlieten waren moe en uitgeput. Amalek heeft Israël op laffe wijze in de rug aangevallen en heeft de zwaksten, die waren achtergebleven, getroffen. Daarom geldt Amalek voortaan als de erfvijand van Israël: ‘U moet de herinnering aan Amalek onder de hemel wegvagen. Vergeet dat nooit’ (Deut. 25,19; vergelijk Ex. 17,14vv, het onmiddellijke vervolg van de lezing).
Ook al wortelt dit verhaal waarschijnlijk in één of meer historische veldslagen tussen Israëlieten en Amalekieten, toch is het als Bijbelverhaal een symbolisch verhaal geworden. ‘Amalek’ duidt niet langer een concreet volk aan, maar is beeldspraak geworden. Overal waar de zwaksten in de samenleving het slachtoffer worden, daar steekt ‘Amalek’ de kop weer op. Die mentaliteit, dat kwaad moet meedogenloos uitgeroeid worden, ook en vooral uit het Godsvolk zelf. Jozua strijdt tegen Amalek met soldaten en wapens, maar de overwinning wordt slechts behaald doordat Mozes zijn handen opgeheven houdt. Niet op eigen kracht verslaat Israël ‘Amalek’, maar met Gods hulp. En dan nog blijft de strijd tegen het kwaad en tegen het onrecht een vermoeiende, langdurige opdracht. Mozes’ armen worden moe. Hij mag gaan neerzitten, en zijn armen worden door twee medestanders ondersteund. Zo houdt hij vol, tot het kwaad overwonnen is.
Evangelielezing: Lucas 18,1-8
Jezus vertelt de parabel van de weduwe en de onrechtvaardige rechter. Men kan daarin twee betekenisniveaus onderscheiden. Enerzijds de oorspronkelijke parabel, anderzijds de betekenis die Lucas daaraan geeft.
De oorspronkelijke parabel staat in de verzen 2-8a, waarbij we verder nog een onderscheid kunnen maken tussen de parabel zelf (vv. 2-5) en de uitleg van Jezus (‘de Heer’, vv. 6-8a). De nadruk ligt op de rechter. Het bezoek van de weduwe dient slechts om het onrechtvaardige gedrag van de rechter te illustreren. Hij bekommert zich om God noch gebod, en is dus ook helemaal niet begaan met het lot van weduwen en wezen. Als hij toch in actie komt, dan is het slechts ‘om niet langer geplaagd te worden door haar eindeloze bezoeken’ – zo luidt althans de wat afzwakkende vertaling van het lectionarium. De nieuwere vertalingen doen meer recht aan de Griekse grondtekst: ‘anders komt ze me uiteindelijk een klap in mijn gezicht geven’ (Willibrordvertaling 1995); ‘anders blijft ze eindeloos bij me komen en vliegt ze me nog aan’ (De Nieuwe Bijbelvertaling). De rechter wil dus letterlijk en figuurlijk ‘zijn gezicht redden’. Hoe anders is God! Die zal eindelijk recht verschaffen aan alle rechtelozen. De oorspronkelijke betekenis van de parabel van Jezus ligt dus in het contrast tussen de rechter en God.
Door zijn redactionele verzen 1 en 8b heeft Lucas de aandacht verlegd naar het aandringen van de weduwe. De perikoop wordt daardoor een gebedscatechese, vergelijkbaar met Lucas 11,1-13. In die laatste tekst gaat het over het onbescheiden aandringen van iemand die ’s nachts bij zijn vriend om brood gaat vragen omdat hij onverwachts bezoek heeft gekregen. ‘Ik zeg u: als hij niet opstaat en het hem geeft omdat hij zijn vriend is, zal hij toch opstaan en hem geven al wat hij nodig heeft om zijn onbescheiden aandringen. Tot u zeg Ik hetzelfde: Vraagt en u zal gegeven worden…’ (Luc. 11,8v). Als die vriend al luistert, hoeveel temeer dan God! Ook in de lezing van vandaag is er een a fortiori-redenering: als de onrechtvaardige rechter al luistert naar de herhaaldelijk aandringende weduwe, hoeveel te meer zal God dan recht verschaffen aan zijn uitverkorenen, die dag en nacht tot hem roepen! Zo wordt de tekst een aansporing om zonder ophouden te bidden en niet op te geven.
Het slotvers 8b versterkt die vermaning nog. Zal de Mensenzoon bij zijn komst wel zulke vertrouwensvolle mensen aantreffen? Deze zin vormt bovendien de afsluiting van de voorafgaande perikopen, waarin het meer dan eens ging over geloof en over de komst van de Mensenzoon (zie Luc. 17,5v.19v.22.24.26.30).
Preekvoorbeeld
Geloof jij dat bidden helpt?
Kijk naar Mozes, hij bidt een lange dag met geheven armen, terwijl zijn volk vecht tegen degenen die de zwaksten in de samenleving aanvielen. Door de kracht van het gebed en met Gods steun overwinnen ze het kwaad!
Jezus gelooft dat bidden helpt, als hij vertelt over een rechter die zich bekommert om God noch gebod en dus ook niet om de armen, maar die een weduwe recht verschaft om maar van haar bidden af te zijn. Hoeveel te meer dan zal God luisteren naar ons gebed om recht! Maar dan dat laatste vraagje van Jezus: ‘Zal de mensenzoon bij zijn komst geloof op aarde vinden?’
Welk geloof? Het gaat hem om geloof dat er recht wordt gedaan!
Als vandaag de mensenzoon bij ons komt, vindt hij hier dan geloof dat we het onrecht kunnen aanpakken? Ziet hij dan hoe wij ons inzetten dat er recht wordt gedaan aan armen, weduwen, demente bejaarden, daklozen, vreemdelingen?
Vandaag zegt de Schrift dat bidden helpt, als je bidt om recht én er zelf aan werkt!
Hoe leren we bidden om recht?
Allereerst door te oefenen in openheid. Openheid voor wat er bij je naasten leeft, voor wat ze je toevertrouwen aan lief en leed, openheid voor het onrecht dat gebeurt zonder de pijn of het verdriet weg te praten.
Bidden is ook luisteren naar je eigen hart, aan wat er leeft aan twijfel en verlangen naar recht en liefde. Als we zo luisteren horen we soms ellende die onoplosbaar lijkt. Hoe kunnen we dan bidden?
In nood voelen mensen toch woorden of gebaren in hun hart waarmee ze kunnen bidden. Ik zie mensen volhardend bidden. Ik zie in de trappisten, die zeven keer per dag in witte kovels in hun abdij bidden, een krachtige uitstraling van vertrouwen. Ik zie hoe jongeren wekelijks samen bidden op de manier van Taizé, ze zingen de refreinen, houden vol in lange stiltes, ze bidden intens.
Deze oktobermaand bidden mensen de rozenkrans thuis of in kerken of tijdens bedevaarten, de kracht van de herhaling van het gebed heft hen op uit de zorg van alledag. Mensen steken een kaarsje op bij Maria, als een gebed van hoop op licht. Stille tochten, bermmonumenten bij groot verdriet, pelgrimages bij levensovergangen, ze getuigen van hoop op recht en leven.
Een onderzoekster uit Nijmegen onderzocht pas hoe het zit met het bidden in Nederland (Sarah Bänzinger, Bidden wij nog steeds? Tijdschrift Speling 2013/1). Opvallend is dat ruim 60 procent van de mensen bidt. Een meerderheid van de bevolking, terwijl een minderheid van de bevolking zich kerkelijk noemt. Er wordt dus meer thuis gebeden dan in kerken. De helft van alle bidders doet dat door God aan te spreken, de andere helft bidt meer in stilte of meditatief. Maar allemaal bidden ze op moeilijke momenten in het leven of om te bedanken.
Wie bidt hoort niets. Krijgt meestal geen antwoord dan stilte. Maar in die stilte kun je luisteren! Wie de stilte hoort, bidt al, wordt deel van een wonderlijke relatie. Zo kan ons bidden gedragen worden door de stilte.
Vooraf aan een gebedsdienst zaten er jongens op de trappen voor de kerk. Ze vroegen een kerkganger wat die ging doen. ‘Bidden. Je mag meedoen hoor, je hoeft alleen maar stil te zijn. De kerk is open voor iedereen.’ Ze aarzelden, ze waren niet kerks, konden niet bidden. ‘Iedereen kan bidden, tijdens de stilte kun je denken aan mensen, die je kent. God luistert wel.’ ‘O, dan moeten we bidden voor Rianne.’ Ze bleven toch liever buiten, maar zouden wel stil zijn tijdens de dienst. Binnen en buiten is er zo gebeden voor ene Rianne.
Het is goed dat we met God praten over wat ons bezighoudt, bijvoorbeeld tijdens de afwas of het wandelen. Het is goed dat we tijd nemen om stil te zijn en zo de ruimte van God te voelen.
Maar vandaag leren we dat God met name luistert en dat bidden helpt als we roepen om recht en leven, als we ons inzetten voor recht en vrede, dan zal God zelf recht doen! Mogen we zó leren bidden dat er ruimte ontstaat voor Gods weg naar recht en vrede.
Paul Kevers, inleiding
Paulus van Mansfeld, preekvoorbeeld