- Versie
- Downloaden 50
- Bestandsgrootte 297.56 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 27 juli 2019
- Laatst geüpdatet 25 januari 2021
8 september 2013
Drieëntwintigste zondag door het jaar
Lezingen: Wijsh. 9,13-18b; Ps. 90; Filemon 9b-10.12-17; Luc. 14,25-33 (C-jaar)
Inleiding
Wijsheid 9,13-18b
Het deuterocanonieke boek Wijsheid werd in het Grieks geschreven, waarschijnlijk in Alexandrië (Egypte), tussen 30 voor en 50 na Christus of nog iets eerder. De auteur drukt zijn lezers, die sympathiseren met de hellenistische cultuur, op het hart dat God de mens met zijn wijsheid te hulp moet komen. Anders kan hij Gods bedoeling niet kennen en zijn wil niet doen. In vers 15 herkennen we de gedachte van Plato, die ook door Philo gedeeld werd, namelijk dat het lichaam een gevangenis is waarin de ziel opgesloten zit en verkommert, met als gevolg dat belangrijke geestelijke waarden niet aan bod kunnen komen. Anders gezegd: het lichaam met al zijn uiterlijke en materialistische eisen viert hoogtij, maar het innerlijke (het hart, de geest) wordt vergeten. De volgende verzen herhalen de gedachte van de beginverzen. De mens kent amper wat er op aarde en in zijn onmiddellijke omgeving omgaat. Hoe zou hij dan de hemelse dingen en de wil van God kunnen kennen? Dit kan alleen als God hem zijn wijsheid en zijn heilige geest schenkt. Hiervoor moet hij regelmatig en met aandrang bidden (Wijsh. 9,1-4.9-12)
Lucas 14,25-33
Oorspronkelijk vormde deze perikoop, waarin de verzen 34 en 35 worden weggelaten, geen eenheid. Losse woorden van Jezus (vv. 26v; 28-32) werden door Lucas samengevoegd en voorzien van een inleidend vers (v. 25), waardoor deze perikoop in de bredere samenhang van het evangelie, in dit geval de reis van Jezus naar Jeruzalem, werd ingepast. Ook vers 33, dat de gedachte van de verzen 26v met andere woorden herneemt, komt waarschijnlijk van Lucas zelf.
In de aldus opgebouwde perikoop mogen we een tegenstelling lezen tussen het probleemloze en oppervlakkige enthousiasme waarmee velen Jezus achternalopen en de harde en ontnuchterende eisen tot navolging, die door de zich omkerende Jezus worden voorgehouden. Leerling van Jezus worden is geen vrijblijvende zaak. Het vraagt offerbereidheid en onthechting, ook van de meest intieme levensbanden. Voor Jezus moet al het overige wijken, ook datgene waaraan men het meest gehecht is. Wie Jezus wil volgen op zijn weg naar Jeruzalem moet bereid zijn op zijn beurt het kruis te dragen, wat dit voor iedereen in de praktijk van het dagelijks leven ook moge betekenen.
Het harde woord ‘haten’ in vers 26 is een typische Semitische uitdrukking voor ‘minder liefhebben dan’, zoals de paralleltekst Matteüs 10,37 overigens zeer juist parafraseert. Semieten houden van sterke tegenstellingen (licht-donker; waarheid-leugen; liefhebben-haten) en radicale zinswendingen (afhakken van de rechterhand; het toekeren van de andere wang; in het geheel niet zweren). Wanneer een Semiet te kennen wil geven dat hij dit boven dat verkiest, zal hij zeggen: ‘Ik bemin dit en haat dat’ (bijvoorbeeld in Gen. 29,30v; Deut. 21,15vv). We moeten het haten van ouders, vrouw, kinderen, broers en zusters dus niet letterlijk of in psychologische zin verstaan. Jezus heeft het vierde gebod nooit opgeheven. Hij wil enkel zeggen dat wie hem wil volgen, moet loskomen ook van wat hem het meest aan het hart ligt. De band met Jezus is altijd belangrijker. Alleen wie zijn binding met Jezus laat primeren op al het overige, kan zijn leerling worden. Ja, zelfs zijn eigen leven, het martelaarschap, moet men voor hem over hebben.
Ook de eis van het kruis dragen in vers 27 vraagt enige toelichting. Bedoelt Jezus (of de evangelist Lucas) dat zijn leerlingen door hem te volgen fataal in conflict zullen komen met de Romeinse bezetter en daardoor de kruisdood, de normale straf voor politieke agitators, zullen tegemoet gaan? Op het vlak van de redactie alludeert dit vers ongetwijfeld op de feitelijke kruisdood van Jezus zelf en roept het de lezers op hun Meester, als het moet, ook op dit punt na te volgen.
In de navolging van Jezus is er dus geen plaats voor uitvluchten, goedkoop geschipper, gemakzuchtig compromis of voor een christendom ‘à la carte’. Jezus navolgen veronderstelt een onvoorwaardelijke en volledige overgave, een liefde die bereid is tot het uiterste te gaan. Deze opgave is zo ernstig en zo radicaal dat men er niet vermetel en ondoordacht mag aan beginnen. Om deze gedachte in te prenten last Lucas twee gelijkenissen in, de eerste over een torenbouwer, de tweede over een koning die ten strijde trekt.
Beide gelijkenissen zijn op dezelfde wijze opgebouwd. Zij willen duidelijk maken dat men zich niet onnadenkend en lichtzinnig voor iets mag engageren. Eer men zich aan iets waagt moet men ‘er voor gaan zitten’, een ‘begroting maken’, ‘overleggen’. Om aldus beter te weten wat deze onderneming allemaal inhoudt en veronderstelt, om goed gemotiveerd aan de start te komen. Slecht aanpakken is beter dan niet aanpakken.
A fortiori geldt dit voor de navolging van Jezus. Het is een kwestie van alles of niets, van onthechting en zelfverloochening, van kruis dragen en dit ten einde toe. Jezus houdt niet van leerlingen die hem zo maar, onnadenkend en met de hoop mee, achternalopen, die in het begin vuur en vlam zijn, maar hem de rug toekeren als het moeilijk begint te worden, die de hand aan de ploeg slaan, maar voortdurend en met spijt omkijken naar wat achter hen ligt.
Daarom moet men zich ernstig bezinnen alvorens op de eisen van Jezus in te gaan. Wie niet bereid is tot het uiterste te gaan, doet er beter aan niet te beginnen. Anders maakt men zich hopeloos belachelijk en maakt men van christen zijn een vrijblijvende karikatuur, waarvoor iedereen de schouders ophaalt en waarmee de spot gedreven wordt. Dan is men als ‘zout’ dat zijn kracht verloren heeft en enkel dient om weggeworpen en vertrapt te worden. Als het volgen van Jezus zo veeleisend is, is het niet te verwonderen dat vandaag slechts een kleine groep overblijft. Misschien moeten ook wij eens bij onszelf te rade gaan en ons eerlijk afvragen of we nog wel voldoende christen zijn om daar bij te horen.
Preekvoorbeeld
Ik weet het bijna zeker, als Facebook in de tijd van Jezus had bestaan of Petrus zou een blog hebben bijgehouden over de tijd die hij doorbracht met Jezus, dan zou Jezus talloze vrienden op Facebook hebben en een menigte volgers van Petrus’ blog hebben gehad. Iemand die in een handomdraai zieken geneest, een begenadigde spreker is, de machthebbers op hun nummer zet, zich niets aantrekt van rangen en standen en een prachtige droom heeft over hoe de wereld zou kunnen worden: wie zou dit niet aanspreken. Daar wil je bij horen. Dus ‘like’ je de Jezus-pagina en word je volger van zijn blog.
Zo was het ook tweeduizend jaar geleden. Mensen werden aangesproken door de persoon van Jezus, ze willen deze man die hen aansprak met eigen ogen zien. In de eerste zin van het evangelie vertelt Lucas dan ook dat er talloze mensen met hem meetrokken. En we horen dat Jezus zich naar die menigte, die hem volgt, toekeert en hen toespreekt.
Jezus lijkt niet zonder meer blij te zijn met die talloze mensen in zijn voetspoor. Enthousiasme, je aangesproken voelen en er bij willen horen lijken voor hem niet voldoende. Want we horen Jezus een duidelijke functie-eis stellen en een profiel schetsen waarin een volgeling van hem moet passen.
Uit de verschillende evangelies komt een consistent beeld naar voren. Jezus loopt zijn leerlingen nooit achterna. Als ze willen weggaan, roept hij ze niet terug. ‘Als jullie de boodschap niet aanvaarden’, zegt hij, ‘schud dan het stof van je voeten en ga elders’. Jezus respecteert de keuzes en de vrijheid van ieder mens. Zelfs aan de twaalf, zijn kernleerlingen, vraagt hij of ze misschien ook willen weggaan. Het lijkt wel of het voor Jezus niet belangrijk is of hij veel of weinig volgelingen heeft. De kwantiteit is voor hem van minder belang dan de kwaliteit, zou je kunnen zeggen.
Jezus wil dat zijn leerlingen kwaliteit hebben. Twee of drie in zijn naam bijeen, is voldoende om zijn aanwezigheid te garanderen: dat is kerk zijn. Die kwaliteit: dat zit hem in de toevoeging ‘in zijn naam bijeen’. Mensen van de kerk, wij dus, moeten Jezus’ naam willen dragen. Onze achternaam zou als het ware ‘Christus’ moeten luiden. Dat we in ons hoofd en hart onszelf niet noemen: Ik ben Ellie, dochter van Joop of ik ben Hans, zoon van Karin, maar dat we op de eerste plaats mensen van Jezus zijn, christenen.
Als het in de bijbel over relaties gaat, valt het woord ‘haat’ nogal eens. Voor de aartsvader Jakob stond Rachel op de eerste plaats, zij was zijn lievelingsvrouw en daarna pas kwam Lea, ook al huwde hij haar als eerste. Jakob ‘haatte’ Lea staat er dan in het boek Genesis. Wij zouden nu zeggen: hij beminde, hield minder van Lea dan van Rachel.
Jezus bedoelt dus: zet mij op de eerste plaats in je leven. Die liefde moet de basis zijn van je leven. En vanuit die liefde kan de liefde voor je naasten groeien en bloeien. De liefde voor je ouders, je kinderen, je broers en zussen, je vrienden. Ook je-eigen-lijf-en-leven zou niet centraal moeten staan in je denken en handelen. Je lichaam en je leven zijn een geschenk van God, dus alleen eigenliefde is geen optie volgens Jezus. Hij wil dat zijn volgelingen de menselijke liefde, voor jezelf en de ander, enten op de goddelijke liefde. Alleen zo kan het rijk Gods zichtbaar worden onder ons.
Maar ja, hoe doe je dat dan, aan die functie-eis van Jezus voldoen? Jezus op de eerste plaats zetten en van daaruit de mensen en de wereld om je heen beminnen, richting geven aan het werk van je handen?
Lucas schetst hiervoor als het ware het profiel. Als eerste zegt hij dat we ons kruis moeten dragen. We moeten volhouden. Niet Jezus de rug toe keren als er zich in ons leven problemen aandienen, ziekte, lijden, ontslag, moeilijkheden. Het engagement tussen jou en Jezus zou onverbrekelijk stand moeten houden op je weg door het leven, in voor- en in tegenspoed. Samen uit, samen thuis.
In de twee kleine parabels gaat het in het profiel over twee eigenschappen, eigenschappen die een christen zou moeten ontwikkelen om de keuze voor Jezus vol te kunnen houden.
Doe de dingen bewust en met overleg. Een christen is niet iemand die iets op zijn ‘jan-boerenfluitjes’ mag doen. Als je de keuze maakt om een volgeling van Jezus te zijn, zijn achternaam te dragen en deze keus voor heel je leven maakt, handel dan bij alles wat je tegenkomt op je weg bewust en met overleg. Lucas gebruikt worden als ‘een begroting maken, ervoor gaan zitten, overleggen’. Want je wilt je taak kunnen afronden, volbrengen, en niet halverwege op je schreden moeten terugkeren, maar je wilt de weg met Jezus tot het einde toe afleggen.
Ik heb me afgevraagd of ik de stap van een volger naar een echte christen al heb gezet, of beter gezegd of ik deze stap niet moet hernieuwen, met meer overtuiging en inzet moet gaan beleven en ernaar handelen.
Wat denkt U? Doet u met mij mee? Laten we hiervoor Gods kracht en zegen vragen.
Sylvester Lamberigts, inleiding
Ellie Keller-Hoonhout, preekvoorbeeld