- Versie
- Downloaden 69
- Bestandsgrootte 301.14 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 27 juli 2019
- Laatst geüpdatet 25 januari 2021
17 maart 2013
Vijfde zondag van de Veertigdagentijd
Lezingen: Jes. 43,16-21; Ps. 126; Fil. 3,8-14; Joh. 8,1-11 (C-jaar)
Inleiding
De thematiek van het ‘nieuwe begin’ loopt als een rode draad doorheen de lezingen van de vijfde zondag van de Veertigdagentijd (C-jaar). Zowel de oudtestamentische als de nieuwtestamentische passages beklemtonen dat het belangrijk is soms radicaal afstand te nemen van wat voorbij is, en open te staan voor wat komen gaat. Wanneer de oudtestamentische perikopen vooral Gods ingrijpen als keerpunt benadrukken, beklemtonen de lezingen uit het Nieuwe Testament de ontmoeting met Jezus Christus als nieuw begin.
Jesaja 43,18: Gedenk niet langer wat vroeger is gebeurd
De lezing uit het boek Jesaja is op het eerste gezicht niet moeilijk te begrijpen. Jesaja 43,16-21 is deel van de zogenoemde Deutero-Jesaja (Jes. 40–55). Te midden van Israëls ogenschijnlijk uitzichtloze situatie tijdens de Babylonische ballingschap stelt de auteur van Jesaja in 43,18 zijn tijdgenoten heil in het vooruitzicht: het einde van de ballingschap is nabij, en de ballingen zullen spoedig triomfantelijk naar hun vaderland en naar Jeruzalem kunnen terugkeren in een nieuwe Exodus.
De auteur roept eerst het verleden in herinnering, met name het gebeuren van de uittocht uit Egypte: voor Israël legde God ‘een weg in de zee’; van de Egyptenaren liet hij ‘wagens en paarden en heel de macht van het leger uitrukken’. Het resultaat is genoegzaam bekend: de Egyptische strijders ‘liggen nu alsof zij nooit meer opstaan, gedoofd en als een vlaspitje uitgegaan.’ En dan komt het centrale, maar tegelijk problematische vers, waarin Israël wordt opgeroepen het verleden achter zich te laten: ‘Gedenk niet langer wat vroeger gebeurd is en geef niet al uw aandacht aan wat eens is geschied; zie, ik ga iets nieuws maken, het is al aan het kiemen, weet u dat niet?’ (Jes. 43,18v). Wat de auteur bedoelt met ‘iets nieuws, dat al aan het kiemen is’, is overduidelijk: hij spreekt de verbannen Israëlieten over de uittocht uit de ballingschap en de terugweg door de woestijn.
Moeilijker evenwel is vers 18, waarin Israël wordt opgeroepen ‘niet langer te gedenken wat vroeger is gebeurd’. Wat moet Israël volgens de auteur precies vergeten en achter zich laten? Moet Israël vergeten hoe God het volk uit de Egyptische slavernij heeft bevrijd? Een oproep om de redding uit Egypte te vergeten klinkt op zijn minst gezegd eigenaardig binnen de oudtestamentische literatuur. Ook tegen de achtergrond van Jesaja 46,9, waarin Israël juist wordt opgeroepen Gods heilsdaden uit het verleden te gedenken (‘Herinner u wat vroeger gebeurd is in de oude tijd’), klinkt Jesaja 43,18 bevreemdend. Immers, het Exodusgebeuren was zo bepalend voor Israël dat men er zelfs ieder jaar bij het aanbieden van de eerste vruchten aan moest herinnerd worden, zoals bijvoorbeeld blijkt uit het zogenoemde kleine historische credo in Deuteronomium 26,5-10. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat men in de loop van de uitleggeschiedenis heeft geprobeerd de oproep ‘niet te gedenken’ in Jesaja 43,18 af te zwakken. Volgens verschillende bijbelwetenschappers zou Jesaja 43,18 niet het gedenken als dusdanig afwijzen, maar wel het klagend gedenken van het verleden. In de lijn van deze interpretatie interpreteren anderen het vers als een oproep om afstand te nemen van de ondergang van Israël en de daaruit voortvloeiende ballingschap, en zich uitsluitend het goede voor de geest te halen. Echter, deze interpretaties lijken de tekst niet ernstig te nemen. Immers, het feit dat het vers onmiddellijk volgt op een evocatie van de bevrijding uit Egypte, wekt op zijn minst de indruk dat Deutero-Jesaja ertoe oproept het verleden tout court – met inbegrip van Gods reddende uittocht – achter zich te laten.
Derhalve lijkt het erop dat de auteur, door zijn oproep het verleden te vergeten, vooral het ‘nieuwe’ wil beklemtonen: het nieuwe – met name de nieuwe Exodus die God bereidt doorheen de woestijn naar het beloofde land (Jes. 43,19) – is zo nabij en zo wonderbaar, dat het geen enkele zin meer heeft om te blijven stilstaan bij het verleden, hoe geweldig dat ook mag zijn geweest. Immers, bij het aanbreken van dat nieuwe lijkt het onmogelijke bewaarheid te worden; wilde dieren, jakhalzen en struisvogels zullen God verheerlijken; en op zijn beurt zal God water laten ontspringen in de woestijn, om zijn volk te laven. Het nieuwe dat zal aanbreken is van dien aard, dat het verleden, hoe uitzonderlijk ook, in het niet verzinkt.
Psalm 126,4: Laat het tij voor ons keren
Ook in Psalm 126, een van de zogenoemde ‘bedevaartsliederen’ (Ps. 120–134) staat het aanbreken van een nieuwe tijd centraal. En dit niet alleen inhoudelijk; ook vormelijk staat het vers, waarin Israël God erom bidt het tij te laten keren, precies in het midden van de Psalm, waardoor het alle aandacht krijgt. De voorgaande verzen (vv. 2-3) evoceren Israëls ervaringen van een reddende God in het verleden. De erop volgende verzen (vv. 5-6) bevatten beelden uit de natuur, waarin de tegenstelling tussen wanhoop en hoop belicht wordt: een waterloop in de woestijn die weer gaat stromen; de zaaier die wenend zijn zaaizak draagt, maar uiteindelijk al zingend de oogst binnenhaalt. Vooral door deze laatste verzen heeft de psalm een duidelijke didactische invalshoek. Aan de lezer van de psalm, die zich klaarblijkelijk in een hopeloze situatie bevindt, en God erom smeekt het tij te laten keren, maakt de psalmist duidelijk: er is altijd de mogelijkheid van een nieuw begin.
Filippenzen 3,13: Ik vergeet wat achter me ligt, en reikhals naar wat komen gaat
In de lijn van de oudtestamentische lezingen staan ook de passages uit het Nieuwe Testament geheel in het teken van de breuk tussen verleden en toekomst. Voor Paulus betekende zijn kennismaking met Jezus Christus een keerpunt. Alles wat hij voor zijn bekering als winst beschouwde, is nu slechts verlies, niets meer dan ‘vuilnis’ (v. 8). Zelfs de ‘gerechtigheid door de wet’ (v. 9), waar Paulus vroeger zo voor ijverde en trots op was, volstaat niet langer. Het enige wat telt, en waar Paulus steeds meer naar wil streven (v. 12), is het ‘geloof in Christus’ (v. 9), hetgeen wil zeggen: steeds meer op Christus lijken, ook in zijn lijden en dood om zo, net als Christus, deel te mogen hebben aan de opstanding uit de doden.
Johannes 8,11: En zondig voortaan niet meer
Ook voor de overspelige vrouw uit het Johannesevangelie betekent de ontmoeting met Jezus Christus een wending in haar leven. De joodse leiders brengen een vrouw, die op heterdaad op echtbreuk is betrapt, naar Jezus. Daarbij plaatsen ze Jezus voor een dilemma: als hij de vrouw vrijspreekt, overtreedt hij de ‘Wet van Mozes’; bijvoorbeeld volgens Deuteronomium 22,22 werd echtbreuk met de dood bestraft. Als Jezus evenwel antwoordt dat de vrouw gestenigd moet worden, zoals de ‘Wet van Mozes’ het voorschrijft, overtreedt hij de Romeinse wet, die het joden blijkens Johannes 18,31 verbood de doodstraf uit te voeren.
Jezus’ antwoord, dat doet denken aan het verhaal over het ‘Salomonsoordeel’ (1 Kon. 3,16-28), doet de joodse leiders evenwel beschaamd rechtsomkeer maken. Weer eens zijn ze er niet in geslaagd een aanleiding te vinden om Jezus te laten veroordelen.
Hoewel deze perikoop, die in vele handschriften van het Johannesevangelie ontbreekt, en in andere handschriften tot het Lucasevangelie behoort, vooral gaat over de list van de joodse leiders om Jezus in het nauw te drijven, sluit hij toch perfect aan bij de overige lezingen van de zondag, juist gelet op de thematiek van de mogelijkheid van een ‘nieuw begin’ voor de vrouw, en dit dankzij haar ontmoeting met Jezus: ‘Ga nu maar, en zondig voortaan niet meer …’ (Joh. 8,11)
Preekvoorbeeld
We komen vandaag in aanraking met een profetie van Jesaja, gericht tot mensen die leven in ballingschap. Hij spreekt mensen aan die bijna geen uitzicht meer hebben. Mensen die terugkijken naar vroeger, eeuwen geleden toen hun volk werd bevrijd uit de slavernij in Egypte.
En we horen een verhaal uit het evangelie waarin Jezus – zoals zo vaak – op de proef wordt gesteld door schriftgeleerden en farizeeën. Net als bij al die andere beproevingen vindt Jezus een uitweg waarin het leven overwint.
Wat de twee verhalen gemeen hebben, is dat ze hoop wekken. Dat ze op een verrassende en verfrissende manier laten zien hoe God een nieuw begin kan en wil maken met mensen, of het nu om toekomst voor een heel volk gaat of om redding van een vrouw alleen. En dat speelt zich dan juist af in een situatie die praktisch hopeloos lijkt.
De profeet Jesaja wekt hoop voor een verdrukte, machteloze, ontmoedigde groep mensen in ballingschap. Hij ziet hoe God achter de schermen al bezig is met het creëren van een nieuwe tijd, met het scheppen van verandering in het lot van de ballingen, eigenlijk min of meer buiten hen om. Zelf verkeren ze niet in de positie die verandering teweeg te brengen. Wat de ballingen wél kunnen doen, is in de ogen van Jesaja van beslissende betekenis. Ze kunnen hun blik losmaken van hun pijnlijke verleden vol problemen. Ze kunnen hun ogen openen voor de tekenen van verandering in het heden. Hoop voor de toekomst is mede gebaseerd op hun eigen opmerkzaamheid in het heden. Dat ze onderkennen hoe God al met hun bevrijding uit de ballingschap is begonnen. Daar spreekt Jesaja de ballingen op aan: als je droomt van een nieuwe wereld, droom dan met open ogen, aandachtig en toegewijd, dat je in Godsnaam niet ontgaat wat al begonnen is.
Let op de kleine jonge knoppen in de bomen. Volg hun ontwikkeling. Zie hoe ze beginnen uit te botten… Zie hoe het eerste blad van de bol de grond openbreekt en naar het licht zoekt…
In de lezing uit het evangelie is Jezus al vroeg in de morgen – aan het begin van de nieuwe dag – in de tempel te vinden. Hij geeft het volk daar onderricht. Hij houdt een openbare les. Tijdens die openbare les brengen de schriftgeleerden en farizeeën een vrouw bij hem die betrapt is op overspel. Om Jezus op de proef te stellen zeggen ze: volgens de wet van Mozes moet deze vrouw gestenigd worden.
Jezus schrijft in deze les niet op een bord; hij kijkt de vragenstellers ook niet aan; hij bukt zich… en schrijft met zijn vinger in het zand…, je kan het zo weer uitvegen... Pas als ze blijven aandringen, staat hij op en zegt: wie van jullie zonder zonde is, laat die de eerste steen werpen. En weer bukt hij zich en schrijft in het zand…
Dringt de barmhartigheid van dit gebaar van Jezus tot de schriftgeleerden door? Na zijn Salomonsoordeel geeft Jezus hen – door niet te kijken – stilzwijgend de kans om zonder gezichtsverlies stilletjes weg te gaan.
Als de vrouw alleen achterblijft, spreekt hij haar aan: heeft niemand je veroordeeld? Niemand, Heer, zegt ze. Ik veroordeel je ook niet, zegt hij. Ga naar huis en zondig niet weer. Deze vrouw – die op overspel betrapt is – hoeft haar verleden niet voor altijd mee te dragen. Ze mag opnieuw beginnen. Jezus geeft haar het leven terug. Ze mag opstaan; God is met haar iets nieuws begonnen. Vergeven is elkaar nieuw leven schenken.
Opmerkelijk is de plaats die het verleden in beide teksten speelt – of beter gezegd: het verleden van de ballingen noch dat van de vrouw speelt een rol van betekenis. De vrouw wordt door Jezus niet aangesproken op haar verleden, maar op haar heden en haar toekomst. Ze kan een nieuw leven beginnen.
In de profetie van Jesaja komt het verleden van het volk even ter sprake. Hij die spreekt door de mond van de profeet, is dezelfde als de Heer die een weg baande door de zee, een pad door de machtige wateren. Als de toehoorders eenmaal weten wie ze voor zich hebben, is het eerste wat de profeet verder zegt, dat ze niet moeten blijven staan bij wat vroeger is gebeurd: ‘Laat het verleden nu rusten.’ Op het heden en de toekomst komt het aan. Het volk zal – ook in de woestijn – geen dorst meer lijden!
Het ophalen van herinneringen kan heel stimulerend zijn. Herinneringen kunnen vreugde brengen en ze kunnen kracht bevatten. Terughalen van levenservaringen bevestigen je levensvertrouwen, versterken je levenswijsheid en vergroten je levensdurf. Voorbije gebeurtenissen blijken voedend en verblijdend te kunnen zijn. Herinneren geeft opnieuw energie. Omgaan met je verleden is dan opbouwend, opbeurend en geeft kracht aan morgen.
Herinneringen ophalen kan ook heel deprimerend zijn. Voorgaande generaties zijn er door hun ouders op aangesproken, dat ze de oorlog niet mee hadden gemaakt. Dat hadden hun ouders wel!
Vaak sluit nauwe omgang met het verleden een mens af voor morgen. Herinneringen houden hem vast in verdriet en gemis. Het verleden sluit hem op in de wereld van ‘voorbij’, in ‘gisteren’. Het laat een mens verzinken in wat niet meer is en in koesteren van wat hij verloren heeft. Dat werkt verlammend en het kost bergen energie.
Omgaan met je verleden zo dat het je stimuleert, is genade. Dat kan je op een dag gegeven worden. Omgaan met het gemis van de ‘goede oude tijd’ en met leegte die je terneer drukt en de levenslust ontneemt, kost tijd en vraagt veel van een mens.
Een van de vele nieuwe gaven die Jezus is komen brengen, is die van de vergeving. Christenen spreken mensen niet aan op hun verleden, maar op hun heden en hun toekomst. Op wat er nu komende is. Op steeds weer andere tijden…
God brengt ons de ene verrassing na de andere. En wij? Wij worden uitgenodigd daar met open mond naar te kijken zoals kinderen doen. En er vervolgens mee te gaan leven zoals kinderen doen, te genieten van steeds weer nieuwe mogelijkheden en nieuwe kansen die ons worden geboden om voluit te leven.
Hans Ausloos, inleiding
Hans Sevenhoven, preekvoorbeeld