- Versie
- Downloaden 11
- Bestandsgrootte 215.92 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 27 juli 2019
- Laatst geüpdatet 18 februari 2021
24 maart 2016
Witte Donderdag
Lezingen: Ex. 12,1-8.11-14; Ps. 116; 1 Kor. 11,23-26; Joh. 13,1-15 (C-jaar)
Inleiding
Gedenken en doen
Op deze avond gaat het in alle lezingen om een maaltijd. In de eerste lezing uit Exodus gaat het over het maal dat de Israëlieten gebruiken in Egypte en dat vooruitloopt op hun uittocht. In de verschillende rituelen, ontleend aan bestaande lentefeesten, beleven de Israëlieten als het ware de aanstaande uittocht al op voorhand in wat het Paasmaal is gaan heten.
In de tweede lezing uit de eerste brief aan de Korintiërs horen we de oudste geschreven versie van het Paasmaal, zoals Jezus dat met zijn leerlingen vierde en van een nieuwe betekenis voorzag. Ook zij beleven in de rituelen van die maaltijd al, wat Jezus in de dagen daarna zal doormaken. Ook al beseffen zij dat niet ten volle.
In het evangelie gaat het ook over een maaltijd van Jezus met zijn leerlingen. Het eerste vers geeft in kort bestek aan waar het in de komende hoofdstukken over gaat. Jezus die aan zijn leerlingen het bewijs geeft van zijn liefde tot het uiterste toe.
Kernwoorden in de lezingen van deze avond zijn: gedenken en doen. ‘Deze dag moet ge tot een gedenkdag maken’ (Ex. 12,14). Doet dit tot mijn gedachtenis (1 Kor. 11,24v). ‘Opdat gij zoudt doen zoals ik u gedaan heb’ (Joh. 13,15). Werkelijk gedenken raakt mensen, brengt hen in beweging en zet aan tot doen.
Exodus 12,1-8.11-14
Tussen de negende en de tiende plaag, die de Egyptenaren treffen, horen we de verhalen van het lam dat geslacht wordt en de ongedesemde broden. Deze rituelen komen uit de wereld van de schaapherders, die voor zij de winterweiden verlaten en op weg gaan naar de zomer-weiden, een lam slachten en het bloed aan de posten van de ingang van de schaapskooi smeren, bedoeld om het gevaar voor de schapen af te wenden. En de tweede rite is ontleend aan de landbouw, waar vóór het binnenhalen van de eerste nieuwe oogst het oude zuurdesem moet worden opgemaakt en verwijderd, een soort lenteschoonmaak. Deze rituelen staan voor een bescherming tegen het kwaad, een overgang naar een nieuwe weidegrond en naar een nieuwe oogst.
Binnen het gebeuren van de uittocht uit Egypte vullen deze rituelen zich met een nieuwe betekenis. Dat is de kracht van rituelen, dat zij een nieuwe duiding en betekenis kunnen krijgen. Daaraan herken je een levende traditie. Deze oude lenterituelen maken het de Israëlieten van elke generatie mogelijk om deel te nemen aan de ontsnapping uit de overheersing van Farao, die in de loop van de geschiedenis van de Israëlieten steeds weer in andere gedaanten de kop kan opsteken.
Daarom de oproep tot gedenken: ‘Deze dag moet ge tot een gedenkdag maken, ge moet hem vieren als een feest ter ere van de Heer. Generatie op generatie moet ge hem als een eeuwige instelling vieren’ (v. 14). Gedenken betekent bewust in het verhaal gaan staan en je erbij laten betrekken, geen toeschouwer blijven en van op een afstand toezien. Rituelen voltrekken zonder dat ze iets in de deelnemer teweeg brengen zijn leeg en zinloos.
1 Korintiërs 11,23-26
In de eerste brief aan de Korintiërs staat de oudste schriftelijke overlevering van het instellingsverhaal. Dat wil zeggen het laatste Pasen dat Jezus met zijn leerlingen vierde en waarin hij het brood en de wijn op zichzelf betrok. Paulus leidt die woorden in met ‘zelf heb ik immers van de Heer de overlevering ontvangen’ (v. 23). Je zou kunnen denken dat Paulus hier doelt op een bijzondere openbaring van Jezus aan hem, zoals hij op een bijzondere wijze door de Heer zelf geroepen is op weg naar Damascus. Toch gaan de commentatoren ervan uit dat Paulus hier bedoelt te zeggen dat deze overlevering teruggaat op Jezus zelf en dat deze uiteindelijk ook bij Paulus terecht is gekomen. Paulus is dus een schakel in het doorgeven van deze oeroude traditie.
De bewoordingen van het instellingsverhaal, zoals Paulus dat doorgeeft, vertonen veel overeenkomsten met de versie in het Lucasevangelie (22,15-20). Ten opzichte van de versies van het evangelie van Marcus (14,22-25) en van Matteüs (26,26-29) bestaan er de nodige verschillen.
Paulus leidt de overlevering aldus in: ‘dat de Heer Jezus in de nacht waarin hij werd overgeleverd, brood nam’ (v. 23). Daarmee duidt Paulus niet alleen op een concreet moment in de tijd, een bepaalde nacht. Hij duidt daarmee ook op het grote contrast tussen het handelen van mensen en het handelen van God. In deze nacht, waarin kwaad en duistere krachten in en door mensen werkzaam zijn, zal tegelijkertijd God in Jezus een liefdesdaad stellen, die alle duisternis overwint.
Kenmerkend voor de verwoording van Paulus en Lucas zijn de woorden over het brood: ‘dit is mijn lichaam (dat) voor u (gegeven wordt)’ (1 Kor. 11,24; Luc. 22,19). De woorden zijn daarmee gericht tot degenen die deelnemen aan de maaltijd. In eerste instantie de leerlingen van Jezus, maar nadien voor allen die de gedachtenis daaraan vieren.
Bij Matteüs en Marcus vinden we de toevoeging over degenen voor wie de woorden bestemd zijn opgenomen bij de beker: ‘Dit is het bloed van mijn verbond, dat voor velen vergoten wordt’ (Mat. 26,28; Mar. 14,24). De uitdrukking ‘voor velen’ geeft aan dat de gedachtenisviering van het nieuwe verbond open staat voor een brede kring. Daarom is in de eucharistische gebeden ooit gekozen voor de vertaling ‘dit is mijn bloed dat voor u en voor allen wordt vergoten’.
In de nieuwe uitgave van het altaarmissaal kiest men echter voor de vertaling ‘voor u en voor velen’. Niet om mensen uit te sluiten, maar om aan te geven dat de uitnodiging vraagt om een instemming van de kant van mensen. Het is een vrij aanbod, dat in principe open staat voor allen maar ook afgewezen kan worden.
‘Het bloed van het verbond’ gaat terug op Exodus 24, de verbondsluiting van God met zijn volk bij de berg Sinai. ‘Vervolgens nam Mozes het bloed, sprenkelde dat over het volk en sprak: “Dit is het bloed van het verbond dat de Heer, op grond van al deze woorden, met u sluit”’(24,8). Dit verbond is verschillende keren vernieuwd, heel bijzonder ook in Jeremia 31,31. Op die laatste avond met zijn leerlingen betrekt Jezus dit ‘bloed van het verbond’ op zichzelf, en daarmee geeft hij aan de gedachtenisviering van Pasen een nieuwe duiding. Paulus benadrukt dit door zowel bij het brood als bij de beker te zeggen: ‘Doet dit tot mijn gedachtenis’ (v. 24v).
Met deze oproep tot gedenken, dat wil zeggen een opnieuw tegenwoordig stellen van het gebeuren, vraagt Jezus niet alleen om dit ritueel te herhalen. Het gaat er veeleer om de liefdesgave van Jezus Christus te gedenken én te be-leven.
De noodzaak van dat beleven onderstreept Paulus in zijn brief aan de Korintiërs, wanneer hij zegt: ‘Telkens als gij dit brood eet en de beker drinkt, verkondigt gij de dood des Heren, totdat Hij komt’ (v. 26). De christenen uit Korinte dreigen de realiteit van het kruis en het lijden uit het oog te verliezen. Ze zijn zo zelfverzekerd dat ze zich al in het bezit wanen van de eeuwige heerlijkheid. Paulus zegt daarover gekscherend: ‘U bent blijkbaar al verzadigd, u bent al rijk, u regeert al zonder ons! Ach, was het maar waar, dan mochten wij misschien wel delen in uw koningschap! (4,8). Paulus zet in zijn brief aan de Korintiërs de toehoorders met beide benen op de grond: ‘In de gedachtenisviering van het laatste Paasmaal van Jezus verkondigen zij de dood des Heren totdat hij komt’. Want hij is nog niet gekomen, zo benadrukt Paulus bij hen. De gedachtenisviering wil hun de zelfgave van Jezus tot in de dood voor ogen houden, een weg die zij ook zelf dienen te gaan. Zoals Paulus eerder in deze brief zegt dat hij zelf naar de Korintiërs is gekomen met de bedoeling hen niets anders bij te brengen dan Jezus Christus, de gekruisigde (1 Kor. 2,2). Uiteraard wel in het perspectief van de heerlijkheid, die komen zal: ‘totdat hij komt’.
Zie: H.M.J. Janssen ofm, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ en L. Lemmens ‘Preekvoorbeeld 1 Korintiërs 10,15-17 en 11,17-34’ in: Henk Janssen/Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 41-58
Johannes 13,1-15
Met het verhaal van de voetwassing begint het tweede deel van het Johannesevangelie. Kende het eerste deel een uitgebreide en hooggestemde inleiding (de proloog in Joh. 1,1-18), ook het tweede deel heeft een opvallend begin: ‘Het Paasfeest was op handen. Jezus wist dat zijn uur gekomen was: nu zou hij de wereld verlaten om naar de Vader te gaan. Voorheen hield hij al van degenen die hem in de wereld toebehoorden, maar nu zou hij hun zijn liefde betonen tot het uiterste’ (v. 1). En dat zien we zich nu in de komende hoofdstukken voor onze ogen voltrekken.
Het verhaal van de voetwassing volgt onmiddellijk op een fundamentele verklaring over herkomst en de bestemming van Jezus: hij is uitgegaan van God en zal naar God terugkeren (v. 3). Zowel in de verklaring als in het verhaal van de voetwassing zien we een vrijwillige vorm van nederigheid. Het verhaal van de voetwassing kent een aantal sterke symbolische handelingen die dit patroon onderbouwen.
Het opstaan van tafel (wat voor een heer normaal niet nodig was, omdat hij in alles werd bediend), het afleggen van de bovenkleren, het wassen van de voeten (en niet van de handen, zoals wel gebeurde bij de ontvangst van gasten en dan natuurlijk gedaan door dienaren). Jezus neemt de rol van een slaaf op zich.
Petrus protesteert tot twee keer toe dat Jezus hem de voeten zal wassen. Eerst is hij verbaasd en reageert Jezus met te zeggen dat hij het later wel zal inzien. Dat wil zeggen na zijn dood en verrijzenis (vv. 6-7).
Als Petrus zich vervolgens radicaal tegen Jezus keert: ‘Nooit in der eeuwigheid zult gij mij de voeten wassen!’, reageert Jezus met: ‘Als gij u niet door mij laat wassen, kunt gij mijn deelgenoot niet zijn’ (vv. 7-8). Petrus verstaat niet dat het hier om een symbolische handeling gaat en zegt verschrikt: ‘Heer, dan niet alleen mijn voeten, maar ook mijn handen en hoofd’ (v. 9).
De reactie van Jezus in vers 10 stelt vele commentatoren voor problemen. Wat bedoelt Jezus hier? In ieder geval lijkt Jezus te zeggen dat het wassen van de voeten voldoende is voor bepaalde mensen. En wel voor degenen, die een bad hebben genomen. Hij zegt bovendien dat de leerlingen rein zijn (ofschoon niet allen). Daaruit zou je mogen opmaken dat Jezus het in deze verzen heeft over de kring van mensen die zich bij Jezus hebben aangesloten en zo zijn deelgenoten zijn geworden. Dat deelgenoot zijn houdt wel in dat je elkaar de voeten wast.
En dat moet je dan niet (alleen) letterlijk verstaan, maar als een levenshouding en manier van omgaan met elkaar: door elkaar en anderen van dienst zijn.
Wat Jezus in een symbolische handeling aan tafel doet – de voeten van zijn leerlingen wassen – voltooit hij in de volgende hoofdstukken door zichzelf helemaal weg te geven, zoals de Goede Herder voor zijn schapen (Joh. 10,11.15.17v).
Preekvoorbeeld
In november 2015 was paus Franciscus te gast bij de evangelisch-lutherse gemeente van Rome. In het gesprek dat plaatsvond, kreeg hij de vraag voorgelegd wanneer hij dacht dat er tafelgemeenschap zou zijn tussen de lutherse en katholieke Kerk. In zijn antwoord zei de paus onder andere dit: ‘De Heer is aanwezig. Jullie geloven dat de Heer aanwezig is. Wat zijn de verschillen? Ja, ik hoor van uitleggingen en interpretaties, maar het leven is groter dan uitleggingen en interpretaties. Leef altijd uit je doop: één geloof, één doop, één Heer. Dat is wat de heilige Paulus ons voorhoudt. Trek daar de consequenties uit. Ik zou het niet wagen toestemming te geven tot intercommunie, want dat behoort niet tot mijn competenties. Eén doop, één Heer, één geloof. Spreekt zelf met de Heer met voortschrijdend inzicht. Meer durf ik er niet over te zeggen.’ (www.youtube.com/watch?v=6dv_HvNuumI&feature=youtu.be)
Toen ik dit antwoord las, was ik even verrast: Zegt Franciscus dít, als hoofd van de Kerk, heeft hij dan niet wat meer in de melk te brokkelen? In tweede instantie dacht ik: dit antwoord bevalt me. De paus verheft zich niet boven alle anderen binnen de Kerken die met deze en dergelijke vragen bezig zijn. En met het laatste wat hij zegt, wijst hij op de vrijheid die we hebben om volgens ons eigen geweten en naar ons eigen geloof te handelen.
Vandaag, op Witte Donderdag, horen we het evangelie over de voetwassing. Jezus wast de voeten van zijn leerlingen en wekt daarmee verwarring en verbazing op. Voeten wassen is slavenwerk, en waarom doet hij, de meester, dat juist nu? De uitleg van Jezus is glashelder: ‘Aan wat ik nu doe, wil ik dat jullie een voorbeeld nemen.’ Hij nodigt uit tot dienstbaarheid. Dat zou de grondhouding moeten zijn van onze onderlinge relaties. Deze houding staat haaks op de gangbare. Dat geldt voor die van toentertijd, in het Romeinse Rijk, maar net zo goed voor die in onze dagen. Wie boven aan de maatschappelijke ladder staat, die leidt, die beslist en die wordt door anderen geassisteerd. Er is tegenwoordig weliswaar een bewustzijn dat alle mensen in principe gelijkwaardig zijn, en de meeste landen hebben een democratisch politiek systeem. Dat is anders dan in de dagen van Jezus, toen slavernij volkomen geaccepteerd was en vorsten heersten als despoten. Maar als we goed kijken, zien we ook nu, zij het vaak wat versluierd, dat de machtigsten nog onveranderlijk de dienst uitmaken. Met het wassen van de voeten van zijn leerlingen maakte Jezus een revolutionair gebaar. Het was geen revolutie die ons naar een nieuwe, onbekende toekomst wilde voeren, maar een die ons bij onze eigen oorsprong wilde terugbrengen: die van kinderen van God, geschapen om de ander lief te hebben en te dienen.
Op de laatste avond voor zijn dood maakt Jezus twee gebaren die een soort samenvatting zijn van zijn leven. Over de voetwassing hebben we in het evangelie gehoord. Over het andere gebaar vertelt ons vandaag de brief van Paulus aan de gemeente van Korinte. Jezus breekt het brood en deelt de wijn en zegt daarbij: ‘Dit is mijn lichaam, dit is mijn bloed’. Telkens als jullie dit brood breken en deze wijn delen ben ik bij jullie.
Jezus geeft de twee gebaren aan ons, ze horen bij elkaar. We mogen leven in zijn voetspoor, volgens het nieuwe gebod van de liefde, dienstbaar aan elkaar. Dat is het gebaar van de voetwassing. En het gebaar van het brood en de wijn duidt op Jezus navolgen met inzet van al onze krachten, met hart en ziel, net zoals hij, die zei: dit is mijn lichaam en bloed voor jullie. Hierbij ervaren we dat Jezus bij ons aanwezig is en ons voorgaat, onze voorganger is. De gave van deze twee gebaren en het ontvangen door ons, is het feest van Witte Donderdag.
Witte Donderdag is niet zomaar een vrolijk feest, dat weten we allemaal. Het staat in de slagschaduw van verraad en dood, maar ook van de doorgang door die dood naar verrijzenis en bevrijding.
Witte Donderdag is deel van het paasfeest. Jezus en zijn leerlingen vierden op deze avond van het laatste avondmaal het joodse Pesachfeest, de bevrijding van het volk uit de slavernij van Egypte. We horen over die bevrijding in de eerste lezing. Een klein volk breekt de macht van hun overheersers. Daarmee doorbreekt het het eeuwige patroon, waarin enkele machtigen zich laten bedienen en de anderen tot die dienst veroordeeld zijn. Hoe kan dit wonder gebeuren? In de lezing van vandaag horen we maar een klein fragment uit het hele verhaal van de uittocht, een verhaal van solidariteit en inzet van alle krachten: van mannen en vrouwen, van vroedvrouwen, van priesters en herders. Wat hen overeind houdt, is het geloof dat God hun jammerklacht gehoord heeft, bij hen is, hen voorgaat, hun voorganger is. Het is een wonder dat niet zomaar uit de hemel is komen vallen, maar dat bewaarheid wordt in de inzet van velen. God is in hun midden. Het is de gedachtenis van die bevrijding uit de slavernij die oplicht in de twee gebaren van Jezus. Bevrijding van de machten-van-altijd is mogelijk, is zelfs aanstaande! Dankzij onze dienstbaarheid aan elkaar, dankzij de inzet van al onze krachten. Omdat God in ons midden is.
We keren nog even terug naar paus Franciscus, op bezoek bij de evangelisch-lutherse kerk in Rome. Als leider van de katholieke Kerk wil hij zich niet verheffen boven kwesties die al jaren- of zelfs eeuwenlang spelen, en eigenmachtig knopen doorhakken. Dat zou meer stroken met het gedrag van despoten dan met de houding van die meester die op de laatste avond van zijn leven de voeten van zijn leerlingen wast. Ik vind dat Franciscus dit zuiver aanvoelt en in dat opzicht ieder van ons tot voorbeeld is.
Het is verder geen spectaculair voorbeeld. We hoeven Franciscus er niet de hemel voor in te prijzen. Maar precies dat nu is belangrijk: het navolgen van Jezus, dat doen we iedere dag, in onze dagelijkse bezigheden, met en voor onze familie, collega’s en buren. Alleen zo is het navolging: doen wat we zeggen, zeggen wat we doen. Maar de paus zegt op het eind nog wel iets heel waardevols, iets dat ons kan helpen te zien of we op het goede spoor zitten: voel je vrij in die verbondenheid met Christus. Het afzien van onze privileges en de dienst aan de ander, is geen opoffering, maar een vreugde, een bron van leven, een nieuwe vrijheid. Dit steeds weer te ontdekken wens ik ieder van ons toe.
inleiding drs. Theo A.F.M. van Adrichem ofm
preekvoorbeeld drs. Marc G.J. van der Post