- Versie
- Downloaden 200
- Bestandsgrootte 359.10 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 27 juli 2019
- Laatst geüpdatet 18 februari 2021
22 mei 2016
Drie-eenheid
Lezingen: Spr. 8,22-31; Ps. 8; Rom. 5,1-5; Joh. 16,12-15 (C-jaar)
Inleiding
Spreuken 8, 22-31
Lange tijd stond de zondag na Pinksteren bekend als Dominica vacans, als een zondag zonder vaste liturgie. Pas vanaf de tiende eeuw kwam hier en daar, onder anderen in Luik, het gebruik in zwang om op deze zondag aandacht te besteden aan de Drievuldigheid. Naar verluidt heeft Thomas Becket (1118-1170) er een grote impuls aan gegeven, omdat hij op die zondag tot aartsbisschop van Canterbury werd gewijd. Maar pas onder paus Johannes XXII (1316-1334) werd het feest voor de hele westerse Kerk ingevoerd en verplicht gesteld.
Met betrekking tot het feest van Drie-eenheid is bij elk van de oudtestamentische lezingen in het driejarig Lectionarium duidelijk te zien dat de commissie, die in de aanloop naar het Tweede Vaticaans Concilie de opdracht kreeg om het eenjarig leesrooster van het oude Missale Romanum te vervangen door een driejarige lezingencyclus (ABC-jaar), moeite heeft gehad om met name in het Oude Testament adequate passages te vinden voor het thema ‘Drie-eenheid’, in mijn ogen een van de moeilijkste theologische onderwerpen. Niet voor niets is daar op de eerste concilies (Nicea, vooral Chalcedon, Constantinopel) heel wat over gediscussieerd en geredetwist!
Het verband tussen het thema ‘Drie-eenheid’ en de oudtestamentische lezing voor vandaag uit het boek Spreuken (8,22-31) is dan ook verre van vanzelfsprekend. Het betreft een gedeelte uit een omvangrijkere toespraak van Vrouwe Wijsheid die Spreuken 8,4-36 omvat. In Spreuken 8,4-21 prijst Vrouwe Wijsheid zichzelf aan, roemt haar macht en autoriteit en ook de gaven die zij uitdeelt: ze zorgt ervoor dat mensen niet het verkeerde pad kiezen, ze geeft raad aan koningen, machthebbers en rechters. Het is, anders gezegd, een toespraak – in de eerste persoon (‘ik’) – van een bovennatuurlijk wezen dat zichzelf aanprijst. In Spreuken 8,22-31 komt zij vervolgens te spreken over haar relatie tot God.
Opvallend genoeg bestaat dit gedeelte uit 22 halve verzen; en dat is – toeval of niet – precies het aantal letters van het Hebreeuwse alfabet. Dit literair fenomeen versterkt de suggestie dat Vrouwe Wijsheid heel speciaal is, namelijk allesomvattend. Ook kan het geen toeval zijn dat ‘JHWH’ het eerste woord van 8,22-31 is en ‘mens’ het laatste woord ervan.
In Spreuken 8,22 vervolgt Vrouwe Wijsheid haar toespraak met de mededeling: ‘JHWH heeft mij geschapen als eerste van zijn werken’. En om aan te geven dat wijsheid inderdaad vóór alle andere dingen is ontstaan, wordt het hele spectrum van natuurverschijnselen opgesomd: ‘aarde, oceanen, bronnen, bergen en heuvels, wind, wolken, hemelkoepel…’ Zij was erbij toen dit alles door God werd geschapen. Zij is Gods lieveling, zijn troetelkind (Spr. 8,30).
Welk verband zou er gelegd kunnen worden tussen deze passage uit Spreuken en zondag Drie-eenheid? Een mogelijk antwoord op deze vraag is te vinden in Openbaring 3,14, waar Christus, ‘de Amen, de betrouwbare en waarachtige getuige’, wordt omschreven als ‘de oorsprong van Gods schepping’. Een soortgelijke titel, ‘de eerstgeborene van heel de schepping’, vinden we in Kolossenzen 1,15.
Romeinen 5,1-5 – Geloof, hoop en liefde
Zowel in het grote wetenschappelijke commentaar als in de kleine meer populaire verklaring van de Romeinenbrief die mijn collega De Kruijf heeft geschreven, doet hij een interessant voorstel over de opbouw van deze voor het christendom zo belangrijke brief. Romeinen 1-4 handelt over het geloof, Romeinen 5–11 over de hoop, en Romeinen 12–15 over de liefde.
De lezing uit Romeinen 5,1-5 is dan dus de aanhef van het tweede deel. Het is zeker geen toeval dat het in 5,1 opent met: ‘Gerechtvaardigd zijn wij’, want dat is precies de thematiek die in het eerste deel van de Romeinenbrief mede prominent op de voorgrond staat (zie 1,17; 3,24; 4,25). Het kan al evenmin toeval zijn dat precies in deze openingsverzen van het tweede deel alle drie centrale begrippen weer een rol spelen: ‘gerechtvaardigd door het geloof’ (5,1); ‘in de hoop te mogen delen in Gods luister’ (5,2); ‘omdat Gods liefde in onze harten is uitgegoten’ (5,5).
In tegenstelling tot de lezing uit het boek Spreuken, is in dit fragment van de Romeinenbrief wel sprake van de drie goddelijke personen. Gerechtvaardigd door het geloof, het thema van Romeinen 1–4, mogen we leven in vrede met God en hebben we door Jezus Christus toegang gekregen tot God. Het is juist de hoop die ervoor zorgt dat we in tijden van verdrukking op God gericht (kunnen) blijven. In dat kader gebruikt Paulus een geliefd literair procedé: een redenering waarbij een reeks begrippen aaneen wordt geschakeld. Door een eerder genoemde term te herhalen en een nieuwe in te voeren werkt hij op deze wijze naar een climax toe. In dit geval omvat die reeks die aan het slot van 5,2 begint: ‘hoop’ – ‘wij roemen’ – ‘wij roemen’ – ‘verdrukking’ – ‘verdrukking’ – ‘volharding’ – ‘volharding’ – ‘betrouwbaarheid’ – ‘betrouwbaarheid’ – ‘hoop’, waarna deze reeks wordt afgesloten met verwijzingen naar het Oude Testament: ‘de hoop wordt niet beschaamd’ (Ps. 22,6; 25,3). Deze hoop wordt immers gevoed ‘omdat de liefde van God in onze harten is uitgestort door de heilige Geest die ons gegeven is’. Dit laatste kan – binnen de liturgie van vandaag – dienen als een mooie, natuurlijke terugverwijzing naar de uitstorting van de Geest op Pinksteren, die we afgelopen week hebben herdacht en gevierd.
Zie: S.M.J.M. Lamberigts, ‘Christus, onze gerechtigheid’, in: Henk Janssen/Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 75-86
Johannes 16,12-15 – Maaltijd ondergeschikt aan ‘theologie van het afscheid’
In een vijf hoofdstukken omvattend verhaal (Joh. 13,1–17,26) rijgt Johannes een keten van zwaarwichtige theologische toespraken (‘in beeldtaal’, 16,29) die Jezus tot zijn leerlingen richt. Die toespraken worden gesitueerd tijdens een maaltijd die aanzienlijk verschilt van de wijze waarop de andere drie evangelisten deze hebben vorm gegeven als ‘het laatste avondmaal’. Over de maaltijd zelf vinden we bij Johannes namelijk nagenoeg niets, slechts terloops twee korte mededelingen: ‘Jezus en zijn leerlingen hielden een maaltijd’ (13,2); ‘hij doopte een stuk brood in de schaal’ (13,26).
De korte evangelielezing van vandaag is een piepklein fragment uit het allerlaatste tafelgesprek (16,4-33). Dat de eindfase inderdaad bereikt is, blijkt onder anderen uit de openingswoorden – ‘Ik heb jullie nog veel te zeggen’ (v. 12). Deze formulering vormt in brieven doorgaans de afsluiting, namelijk wanneer afscheid wordt genomen. We vinden exact dezelfde bewoordingen zowel aan het einde van de Tweede als aan het einde van de Derde Johannesbrief (2 Joh. 12; 3 Joh. 13v).
Hoe vreemd het ook moge klinken, de beste en duidelijkste uitleg van de moeilijke evangelielezing van vandaag is te verwijzen naar de twee eerdere passages waar sprake was van ‘de Geest van de waarheid’ (Joh. 14,17; 15,26). Waar oudere Bijbelvertalingen daar spreken over ‘de Trooster’, neigt men tegenwoordig meer in de richting van ‘Helper’ of ‘pleitbezorger’. Een dergelijke functie past ook heel goed bij het afscheidsgenre dat in Johannes 16 prominent aanwezig is: ‘Jullie kunnen het nu nog niet aan’, maar je staat er niet alleen voor.
Literatuur
Th. C. de Kruijf, De Brief van Paulus aan de Romeinen (Het Nieuwe Testament), Boxtel 1986
Theo de Kruijf, Romeinen (Belichting van het Bijbelboek), Boxtel/Leuven 1990
Preekvoorbeeld
In de kapel van een huis waar ik gewoond heb is een muurschildering van God de Vader, gezeten op een troon, met de gekruisigde Zoon in zijn armen, en zwevend als een duif tussen hen in de Heilige Geest. Toen mijn nichtje Ellen en haar Marokkaanse man op bezoek waren, merkte Brahim op: ‘De kapel vind ik mooi, maar moslims zullen God zelf nooit afbeelden en zeker niet als Vader, Zoon en Geest. God is één. Dus kan hij geen zoon hebben!’ Toen pakte hij de rozenkrans die moslims bidden om de negenennegentig schone namen van God aan te roepen, en zei: “God heeft veel namen, zoals ‘de meest Barmhartige’, ‘de meest Genadevolle’ en ‘de Koning’, maar het zijn verschillende namen voor de Ene. God is de Enige en hij deelt zijn bestaan met niets en niemand. Vader of Zoon kom ik onder de negenennegentig namen niet tegen.”
Ik vertel dit omdat ik onder de indruk ben van de ernst, waarmee moslims geloven in de Ene God. In de Ene God geloven ook wij christenen. Ook wij houden vast aan het aloude Joodse geloof: ‘De Heer is God en er is geen ander.’ Ook ons Credo begint met ‘Ik geloof in één God’. Dit is geen rekenkundig statement, maar een levensprogram. Geloven in de Ene God is geen kwestie van tellen maar van kiezen. Het is leven voor God alleen en weigeren voor wat of wie dan ook te knielen, die niet God is. Voor geen geld of macht, geen natie of ras, geen religie of land. Fanatiek geloof is dus in feite ongeloof. Er zijn fanatieke moslims die niet Allah aanbidden, maar de islam, zoals er ook fanatieke joden en christenen zijn, die niet de Ene aanbidden, maar hun eigen land, cultuur, religie of kerk.
Samen met joden en moslims geloven we in de Ene. Toch zijn er grote verschillen. Het belangrijkste verschil is niet dat wij andere namen hebben voor de ene God, maar dat wij geloven dat de Ene God drie personen is, Vader, Zoon en Geest. Ook dit is geen rekenkundig statement. Het zegt iets over relaties. Als je ‘persoon’ zegt, zeg je relatie. Met een naam heb je geen relatie. Een naam kan jou niet liefhebben of troosten. Een persoon kan dat wel. Ook het woord ‘persoon’ is niet meer dan een onhandige poging om het onzegbare mysterie van God te benaderen, maar als je de Vader, de Zoon en de Geest personen noemt, zeg je dat elk van hen met jou een band heeft.
In de tweede lezing horen we Paulus het woord ‘persoon’ niet gebruiken, maar hij legt prachtig uit dat de Vader, de Zoon en de Geest ieder een persoonlijke relatie hebben met de leden van de gemeente van Rome: ‘De Vader heeft jou lief en ziet je als een goed mens, wanneer jij je in geloof aan hem toevertrouwt. Hij heeft zijn Zoon prijsgegeven, die ook voor jou de toegang heeft ontsloten tot de liefde van de Vader. En je weet dat jouw hoop niet beschaamd zal worden, omdat de liefde van God nu al in jouw hart is uitgestort door de heilige Geest.’
God is dus geen ondoordringbare monoliet, die hoog boven het menselijke bestaan zweeft, in zich rustend, niets behoevend en niets ontberend. Integendeel, hij is relatie, communicatie en dialoog. Zo spreekt Jezus over God, wanneer hij voor het laatst bij zijn leerlingen is. Die vragen zich af hoe het met hen verder moet, wanneer Jezus niet langer onder hen is. Jezus heeft een bemoedigend antwoord: ‘De Geest zal jullie steeds dieper binnenleiden in wat ik bedoeld heb, toen ik tot jullie sprak. Hij zal ervoor zorgen dat ik in de wereld aanwezig blijf. Hij kent mijn bedoelingen. Alles wat hij jullie zal influisteren, heeft hij van mij en alles wat hij van mij hoort, heb ik van de Vader.’
In het evangelie van vandaag is het een en al geven en ontvangen, tussen Vader, Zoon en Geest en wij worden in deze beweging meegenomen. Het feest van de Drie-eenheid zegt dus niet alleen iets over God, maar ook over ons. Leven is jezelf geven en jezelf ontvangen. Als je geschapen bent naar Gods beeld, kan het ideaal dus niet zijn dat je in je leven zo onafhankelijk mogelijk wordt, zoveel mogelijk op jezelf en zoveel mogelijk voor jezelf. Je bent geroepen jezelf te geven aan anderen en jezelf te ontvangen van anderen en daarin iets van het mysterie van Gods eigen wezen te weerspiegelen, Vader, Zoon en Geest.
Het maakt dus wat uit of je in een God gelooft die alles van bovenaf en afstandelijk bestuurt, dan wel in een God die tot ons komt als een mensenkind, gedragen en geboren in pijn en barensweeën. Het maakt wat uit of je in een God gelooft die kant en klare voorschriften uit de hemel op aarde dropt dan wel in een God die jouw eigen verantwoordelijkheid respecteert en die door zijn Geest in je hart woont om je van binnenuit naar de volle waarheid te leiden.
Dietrich Bonhoeffer, martelaar van het nationaal-socialisme, geloofde in de Ene God. Daarom weigerde hij op de knieën te gaan voor afgoden van dictatuur, bloed en bodem. Even hartstochtelijk geloofde hij in de Drie-ene God. In 1939 schreef hij: ‘De leer van de Drie-eenheid is ontstellend eenvoudig. Ieder kind kan het begrijpen. Er is maar één God, maar deze God is de volmaakte liefde en als zodanig is Hij Jezus Christus en de Heilige Geest. De leer van de Drie-eenheid is niets anders dan een zwakke menselijke poging om de onstuimige liefde te prijzen waarmee God zichzelf verheerlijkt en de hele wereld omvat.’
inleiding prof. dr. Panc Beentjes
preekvoorbeeld dr. Jan Hulshof SM