- Versie
- Downloaden 29
- Bestandsgrootte 303.85 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 27 juli 2019
- Laatst geüpdatet 18 februari 2021
16 oktober 2016
Negenentwintigste zondag door het jaar (Zondag van de armoede)
Lezingen: Ex. 17,8-13; Ps. 121; 2 Tim. 3,14-4,2; Luc. 18,1-8 (C-jaar)
Inleiding
Thoralezing: Exodus 17,8-16
In de eerste maand vieren de Israëlieten Pesach in het concentratiekamp Egypte met het oog op hun bevrijding (12,1vv). In de tweede maand ontvangen zij het manna (= hemels genadebrood) in de woestijn van Sin (16,1-36). In de derde maand laat JHWH zich in de woestijn van de Sinai zien door van zich te laten horen en ontvangen de Israëlieten de Tien Woorden-ten-leven, met het oog op samen-leven in het veelbelovende land (19,1-20,21).
Het verhaal van onze perikoop speelt zich af in Refidim, de laatste halteplaats voor de berg Sinai (17,1-16). Wanneer het volk in de woestijn klaagt over gebrek aan voedsel en water geeft JHWH het volop te eten (manna en kwartels) en te drinken (water uit de rots). Voor JHWH is het vanzelfsprekend dat zijn volk te eten en te drinken heeft. Hij neemt het hen niet kwalijk dat zij klagen over gebrek aan voedsel en drank. Kwalijk neemt JHWH hen dat zij eraan twijfelen of hij te midden van hen aanwezig is: Is JHWH nu in ons midden of niet? (17,7) en hij dus ontrouw zou zijn aan zijn Naam (3,14v).
Voorganger Mozes krijgt het zwaar te verduren wanneer het volk gebrek lijdt. Zij verwijten hem dat de uittocht een doodlopende weg is (16,2v; 17,2v). Mozes die door JHWH geroepen is om zijn volk weg te leiden uit Egypte (3,1-22) doet terecht een beroep op JHWH. Zonder te klagen geeft JHWH gehoor aan Mozes en geeft hem instructies, zodat er voedsel en water komen (16,1-36; 17,1-7). In de gave van voedsel en water komt aan het licht dat JHWH met zijn volk in de woestijn is. De Bevrijder is niet achtergebleven in Egypte!
Na de plagen van honger en dorst duikt er plotseling een ander gevaar op. Farao blijkt in de gestalte van Amalek ook in de woestijn aanwezig te zijn (17,8-16). Amelek is een kleinzoon van Ezau (Gen. 36,9-16; 14,7) en dus familie. Hij en de zijnen vallen de maar pas bevrijdde slaven die nog maar net op krachten zijn gekomen, aan (Deut. 25,17vv). Amalek is de belichaming van onrecht en onmenselijkheid (het oerkwaad).
Mozes treedt kordaat op. Hij geeft zijn dienaar Jozua (24,13; 33,11; Num. 13,16; 27,18-23; Sir. 46,1-10) de opdracht om met uitgezochte manschappen tegen Amalek te strijde te trekken in het dal. Mozes zelf gaat met Aäron en Chur (24,14) de top van de heuvel op. Zo zijn zij dichter bij God, kan Mozes Jozua en zijn manschappen goed zien en zij Mozes.
Mozes gaat met zijn voorgangerstaf in de hand de heuvel op (4,20; 14,16). Als solidaire voorganger komt hij voor zijn volk op. Biddend en strijdend werken Mozes en Jozua samen tegen Amalek. Beiden staan zij in voor de veiligheid van hun volk. Terwijl Jozua met zijn mannen op het slagveld strijd voert, doet Mozes met beide handen een beroep op de Bevrijder. Dankzij de steun van Aäron en Chur blijven de ten hemel gestrekte armen van Mozes betrouwbaar (17,12; Ps. 28,2). De opgeheven handen doen een appel op de betrouwbaarheid van JHWH; bovendien maken zij aan Jozua en zijn mannen (het volk) duidelijk van wie de redding te verwachten valt. Jozua kan Amalek verslaan dankzij de beschermende nabijheid van JHWH, waarvoor Mozes met aandrang bidt (17,11v).
De Bevrijder is ook in de woestijn op weg naar het veelbelovende land actief! Dankzij de overwinning op Amalek is Mozes gerehabiliteerd (17,1-3).
Amalek is nu verslagen, maar in de toekomst zal deze aartsvijand definitief in het niets verdwijnen. Daarom geeft JHWH aan Mozes de opdracht om de overwinning op Amalek vast te leggen en te blijven gedenken. Jozua mag weten dat in het land dat goed en ruim is, Amalek totaal zal verdwijnen.
In Deuteronomium 25,17-19 staat het zo: ‘Vergeet niet wat de Amalekieten u hebben aangedaan tijdens uw tocht uit Egypte. Toen u uitgehongerd en uitgeput was hebben ze gewetenloos, zonder enig ontzag voor God, de achterhoede overvallen, waar de zwaksten zich bevonden. Vergeet het niet! En wanneer straks JHWH, uw God, u vrede heeft gegeven in het land dat u als grondgebied van hem krijgt, door u te verlossen van de vijanden die u omringen, zorg er dan voor dat niets op aarde nog aan het volk van Amalek herinnert!’
Saul en Samuël zullen later Amalek definitief uitroeien (1 Sam. 15).
Uit dankbaarheid bouwt Mozes een altaar en belijdt zo dat JHWH hen gered heeft van hun aartsvijand Amalek. Niet Amalek – de dood – maar JHWH – het leven – heeft het eerste en het laatste woord!
En het was als Mozes zijn hand ophief, dan overwon Israël.
Was het dan de hand van Mozes die Israël deed winnen en Amalek brak?
Nee: steeds als Mozes zijn handen naar omhoog hief,
keken de kinderen Israëls naar hem
en vertrouwden ze op Hem die Mozes geboden had zo te doen,
en deed de Eeuwige voor hen wonderen en machtige daden.
(Mechilta)
Brieflezing: 2 Timoteüs 3,14–4,2
Zie: A. Merz, ‘De tweede brief aan Timoteüs. Een testament op naam van Paulus’, in: H. Janssen & K. Touwen (red.), In naam van Paulus, Vught 2015, 84-91
Evangelielezing: Lucas 18,1-8
De Heer slaat acht op de smeekbede van een wees
en op de jammerklachten van een weduwe.
Het gebed van een nederige dringt door de wolken heen,
hij volhardt totdat de Allerhoogste er aandacht aan schenkt.
(Sir. 35,17-21, partim)
Lucas 17,20–18,8 gaat over de komst van het koninkrijk van God en de komst van de mensenzoon. Met het oog op deze verwachting wijst Jezus op de noodzaak van volhardend bidden. Bidden/het gebed speelt een grote rol in het evangelie volgens Lucas (denk aan het Magnificat: 1,46-55; Gloria: 2,14; Gebed van Simeon: 2,29-32; Dankgebed van Jezus: 10,21v; (Onze) Vader: 11,2-4; Gebed op de Olijfberg: 22,42-46; Gebed op het kruis: 23,46. Jezus bidt voordat hij belangrijke beslissingen neemt (3,21; 5,15v; 6,12v; 9,18.28).
Jezus vertelt aan zijn leerlingen een gelijkenis om hen aan te sporen om voortdurend te bidden. De gelijkenis, die geïnspireerd lijkt door Sirach 35,14-26, gaat over een rechtsgeding tussen een rechter en een weduwe. Een rechter spreekt recht namens God, de Gerechte, die het opneemt voor de ontrechten (2 Kron. 19,6v). De weduwe, voor wie niemand het opneemt, representeert de verarmden en verdrukten aan wie recht gedaan moet worden (Ex. 22,21vv; Ps. 146,7vv).
De rechter in de parabel beantwoordt niet aan zijn opdracht. Evenals Amalek heeft hij geen eerbied voor God en bekommert hij zich niet om het onrecht dat de weduwe is aangedaan (Deut. 25,17vv; Am. 2,6v; 5,10-13; Ps. 82). De rechter slaat de roep van de weduwe: Doe mij recht! (18,3) in de wind. Door het standvastig volhouden van de weduwe met haar schreeuw om gerechtigheid, laat deze onrechtvaardige rechter zich echter niet bekeren tot een rechter naar Gods hart. Hij verschaft haar uiteindelijk alleen maar recht om van haar gezeur af te zijn en omdat hij bang is dat zij hem een klap in het gezicht geeft/een blauw oog slaat (18,2-5).
Jezus geeft als de Heer zelf de toepassing van deze gelijkenis (18,6-8). Als een onrechtvaardige rechter al zo handelt, hoeveel te meer zal de rechtvaardige God dan niet recht doen aan de ontrechten die dag en nacht een beroep op hem doen (Sir. 35,14-26). Door het contrast met de onbetrouwbare rechter wordt de betrouwbaarheid van God onderstreept. Door haar volhardend smeken bewerkt zij de verandering bij de rechter.
Het volhardend gebed van de weduwe staat in schrille tegenstelling tot het gedrag van de mensen in de tijd van Noach en Lot (17,22-30): zij leven zorgeloos, eten en drinken en het gaat zo maar door. Bij de weduwe, een voorbeeld van volhardend gebed, zal de Mensenzoon bij zijn komst geloof vinden, maar ook bij anderen op aarde? Hopelijk laten de leerlingen, en dus ook wij, ons inspireren door deze weduwe die voortdurend en volhardend bidt (18,3): ‘Heel ons leven is een bidden, dat de Koning komt, dat de vrede in ons midden, dat de Koning komt’ (Michel van der Plas, Psalmen en Gezangen 146).
Voortdurend en met aandrang bidden (zoals Mozes en deze weduwe) om Gods hulp en om de komst van het koninkrijk van God (11,2; 17,20), vindt gehoor bij God. De mensenzoon hoopt dit geloof – dat het koninkrijk komt en dat hij recht zal verschaffen aan de ontrechten – bij zijn komst aan te treffen. Aan het bidden en het doen van gerechtigheid aan de weduwe als representant van de ontrechten, zal dit geloof getoetst worden.
Tot die tijd zal de zaak der christenen verborgen zijn en stil, maar er zullen mensen zijn die bidden en gerechtigheid doen onder de mensen en wachten op Gods uur. (Dietrich Bonhoeffer, Doopbrief, Mei 1944)
Literatuur
Benedictijns Tijdschrift 2016/1
P. Sanders, ‘Gebed’, in: De Bijbel theologisch, 267-277
H. Welzen, Lucas, ’s-Hertogenbosch 2011
Preekvoorbeeld
Als Jezus spreekt ‘over de noodzaak om altijd te bidden en niet op te geven’, vertelt hij de parabel over de weduwe en de onrechtvaardige rechter. Zij is van alle tijden, hij ook.
Zij was een van de dwaze moeders die bijna dertig jaar lang, elke donderdagmiddag tegen half vier met hun witte hoofddoeken om, rondjes liepen op de Plaza de Mayo in Buenos Aires, om aandacht te vragen voor de desaparecidos, (klein)kinderen, echtgenoten, broers, zussen, die onder de dictatuur van de militaire junta, die het land van 1976 tot 1983 bestuurde, zijn verdwenen, uit de weg geruimd. Pas de regering van Néstor Kirchner, in 2003, deed serieus onderzoek naar de misdrijven van de Vuile Oorlog.
Zij is vandaag de moeder van een Turkse soldaat, die na de coup in hechtenis is genomen, met wie zij geen contact meer krijgt, over wie zij in de rechteloosheid waarin het land is vervallen, zich enkel zorgen maakt.
Zij is de asielzoeker over wie de asieladvocaten vrezen dat het kabinetsstandpunt inzake de herijking van de rechtsbijstand, zal leiden tot verslechtering van de toegang tot rechtsbijstand van asielzoekers, tot verlies van kwaliteit van die rechtsbijstand, en tot vertragingen en stagnatie.
Zij is de vrouw die in procedures verwikkeld is geraakt die zij niet meer overziet, waarin zij het spoor bijster raakt. Zij leest de kleine lettertjes niet, is niet op de hoogte van een handigheidje dat binnen het wereldje van ‘ons soort mensen’ toegepast wordt. Zij spreekt de taal niet van de commissieleden die daarover gaan. Zij kent de spelregels niet en kan die niet toepassen, want het is voor haar geen spelletje.
In dit verband spreekt Jezus over bidden, namelijk om je te doen realiseren wat bidden is: een beroep doen op de gerechtigheid, aandacht vragen voor het lot van mensen die verarmd, vertrapt en verdaan zijn, een aanklacht doen uitgaan, protest doen horen.
Evangelisch voorbeeld is dus deze weduwe. Vrouwen konden in die oude tijden waarin het evangelie te boek is gesteld, niet voor hun eigen recht opkomen. Zij hadden een tussenpersoon nodig: een rechter om hun recht te halen. In ons systeem: een advocaat of een deurwaarder.
Maar die man heeft er geen zin in, er is geen eer aan te behalen. Hij laat het er bij zitten. Ondertussen brengt de weduwe haar zaak onder de aandacht, onophoudelijk. Zij wordt genegeerd, afgescheept. Zij komt niet verder. Het is voor haar erop of eronder. Frappez toujours: een voortdurend aankloppen om tot haar recht te komen. ‘Straks vliegt ze me nog aan’, roept de rechter uit. Het is alsof hij geen keus heeft, hij moet de rechtsclaim van de vrouw wel inwilligen, anders heeft hij geen leven meer.
Jezus noemt hem onrechtvaardig: ‘Hij minacht het recht’. Wat van hem te denken? Was hij lui of alleen in prestigieuze zaken geïnteresseerd of louter en alleen op geld uit? Hij was in ieder geval onafhankelijk: ‘een man die geen ontzag had voor God en zich niets aan de mensen gelegen liet liggen.’
Wellicht – laten we het beste van hem denken – was hij een voortreffelijk jurist, die niet over een nacht ijs ging, wikkend en wegend zijn zaken beoordeelde, jurisprudentie doornam, ruggespraak hield met collega’s. Maar daar kan die vrouw allemaal niet op wachten! Het moet ‘spoedig’, zegt Jezus, het kan niet met ellenlange procedures.
Misschien had hij zich te onafhankelijk en ongenaakbaar verschanst in zijn ivoren toren van het recht en werd hij daarom door de Heer als ‘onrechtvaardig’ bestempeld.
De vergelijking – de gelijkenis – zit in het onophoudelijk roepen van deze vrouw. Zo moet een mens bidden en niet versagen. De dwaze moeders, journalisten, mensenrechtenactivisten, ze brengen een christenmens te binnen wat bidden is en dat je daar niet te gauw teleurgesteld mee moet ophouden.
Maar ook Gods wegen en werken zijn met deze gelijkenis in het geding. Want op de een of andere manier is er een overeenkomst tussen de hemel en deze onrechtvaardige rechter, tussen God en die hufterige jurist.
De overeenkomst is deze: ook God in de hemel laat zich storen, hinderen, afleiden van waar hij mee bezig is. Hij zetelt niet van eeuwigheid tot eeuwigheid onbewogen op zijn hemelse troon, maar laat zich lastig vallen, geeft gehoor, krijgt spijt, herziet zijn mening. Hij leent een hen die bidden en smeken het oor, al komt het ongelegen, bij wijze van spreken.
Het geloof leeft van dit zo menselijke spreken over God: ‘Gij zijt niet ver van wie u aan bidden, niet hoog en breed bij ons vandaan. Gij zijt zo menselijk in ons midden…’ (GvL 456, Lb 275).
Persoonlijk zielenheil komt in deze gelijkenis niet aan de orde. Het wordt alles aangeduid in termen van concreet recht op aarde. Recht dat moet gedaan, laat zich niet zomaar vergeestelijken. En daarom kan deze gelijkenis niet zomaar toegepast worden binnen de kaders van de christelijke dogmatiek: wij weten wat bidden is en nu zegt Jezus dat wij daarmee moeten doorgaan.
Nee, het evangelie maakt juist duidelijk dat wij níet weten wat bidden is, dat Jezus ons dat leren moet. En Jezus leert ons dat niet alleen met het Onze Vader, maar ook door deze weduwe ten tonele te voeren. Wat is bidden? Dat is, doen zoals zij: uit zijn op recht en de onrechtvaardige rechter in het gezicht slaan.
Nee, dat is het niet het gebed van de binnenkamer, dat is het gebed van de straatvechter, niet met gevouwen handen maar met gebalde vuisten.
Wat ook opvalt is de kracht van deze weduwe. Zij is van het slag van Jakob die met God vocht en overmocht! Het evangelie leert je niet te gauw vrede te hebben met hoe het nu eenmaal toegaat in deze wereld of te berusten in je lot. Leg je er niet bij neer!
Je moet het uitvechten met God en mensen. Of nu even helemaal buiten de beeldspraak van de onrechtvaardige rechter gedacht: de gelijkenis leert je dat de hemel ingaat op je gebeden, dat God hoort en wellicht ook verhoort, al houdt Jezus dat open. Dat is iets van de toekomst, ‘spoedig’, zegt hij.
En ook al laat dat ‘spoedig’ eeuwen op zich wachten, toch moet er gebeden zijn en gevochten, strijd geleverd, zoals mensen die op hun blote knietjes bidden, vechten met zichzelf en met God en daar kom je niet uit, het blijft bitter.
En ook op die aanvechting en vertwijfeling, dat aangevochten geloof, gaat Jezus in, als hij zich in gemoede afvraagt: ‘Als de Mensenzoon komt, zal hij dan geloof vinden op aarde?’
Geve God dat u en ik in en ondanks alle dingen het geloof bewaren, of anders gezegd: dat het geloof ons bewaren zal in en ondanks alle dingen, omwille van hem aan wie is de heerlijkheid en de macht in alle eeuwigheid.
inleiding Henk Janssen OFM
preekvoorbeeld drs. Klaas Touwen