- Versie
- Downloaden 58
- Bestandsgrootte 298.34 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 27 juli 2019
- Laatst geüpdatet 18 februari 2021
8 mei 2016
Zevende zondag van Pasen
Lezingen: Hand. 7,55-60; Ps. 97; Apok. 22,12-14.16-17.20; Joh. 17,20-26 (C-jaar)
Inleiding
Handelingen 7,55-60
Stefanus, een ‘diepgelovig en wijs man’ (Hand. 6,4) die samen met zes andere ‘diakenen’ zorg draagt voor de gemeenschappelijke maaltijden, wordt beschuldigd van lastering van ‘Mozes en God’ (Hand. 6,11) door leden van een ‘synagoge van de vrijgelatenen’, een rivaliserende hellenistisch-Joodse gemeenschap. Hij rechtvaardigt zijn geloof in een lange redevoering voor het Sanhedrin. De nu volgende lynchpartij staat volledig los van de scène voor het Sanhedrin: Handelingen 7,1 en 7,54 tonen dat er geen verband is tussen de aantijgingen en de redevoering.
De auteur combineert een traditie over Stefanus’ dood met een redevoering parallel aan die van Petrus (Hand. 3–4). Daarin ontvouwt hij zijn theologie van de geschiedenis van Israël in haar continuïteit en ontwikkeling: Gods trouw en het gedrag van het volk leiden er toe dat de missie zich uitstrekt tot de volkeren (Hand. 22,20!). Retorisch kenschetst de auteur Stefanus als begiftigd met goddelijke autoriteit: de leden van het Sanhedrin zien dat ‘zijn gezicht leek op dat van een engel’ (Hand. 6,10). En bij het dramatisch begin van de lynchpartij schouwt de lezer met Stefanus ‘de heerlijkheid van God, en daar stond Jezus aan Gods rechterhand’ (Hand. 7,55). Zijn betrouwbaarheid moet ten slotte blijken uit de directe rede: ‘Hij zei: ‘Ik zie de hemelen open en ik zie de Mensenzoon staan aan de rechterhand van God’ (v. 56). Dit is de enige keer in het Nieuwe Testament dat een ander dan Jezus de term ‘Mensenzoon’ bezigt.
Stefanus wordt door een woedende menigte buiten de stad gesleurd en gestenigd. De details van de steniging zijn slechts ten dele in overeenstemming met de procedures (m.Sanhedrin 6,4 en 7,4); dit religieus geweld is een illegale executie. Wederom is theologie de leidraad: de auteur legt een parallel met Jezus, die ook buiten de stad zijn executie onderging. De parallellie klinkt door in Stefanus’ laatste uitspraken: ‘Heer Jezus, ontvang mijn geest’ en ‘Heer, reken hun deze zonde niet aan’ (vv. 59-60). Beide uitspraken herhalen Jezus’ kruiswoorden (Luc. 23,34.46 vergelijk Ps. 31,6), met het verschil dat Jezus zijn geest aanbeveelt in de handen van de Vader en Stefanus aan Jezus.
Zo is Stefanus de eerste geloofsgetuige (martelaar) van die Jezus. Het Griekse woord ‘martelaar’ klinkt hier voor het eerst, frappant genoeg als verwijzing naar diegenen die hem hebben gestenigd (v. 58, ‘getuigen’). Het zal nog een halve eeuw duren, tot bij Polycarpus van Smyrna ‘martelaar’ als eretitel geldt voor de gelovige die de gewelddadige dood vrijwillig en publiekelijk ondergaat, in plaats van haar ten uitvoer te brengen in naam van God. In dat martelaarschap, dat wortelt in Joodse modellen (2 Makk. 7) wordt een religieuze bron van geweld, de vurige ijver voor God die ten grondslag lag aan de lynchpartij, principieel doorbroken.
Psalm 97
Het rechtvaardige koningschap van God (v. 8) is het centrale thema van deze psalm, als ook de vreugde die dit koningschap wekt voor de rechtvaardigen (v. 12). Dat koningschap wekt vreugde op alle eilanden (v. 1), een Bijbelse metafoor voor de meest verafgelegen (Griekse?) landen. De natuurbeelden rond dit Koningschap zinspelen op de epifanie van Sinai (Ex. 19): wolken, duisternis, vuurgloed, en bliksem. De natuursymboliek gaat niet over een God die zich in de natuur laat vinden maar over een God die zijn wil kenbaar heeft gemaakt, een God van bevrijding. Dat thema ontvouwt zich in het verdwijnen van afgoderij. Afgoderij betreft niet zozeer foutieve opvattingen maar religieuze verabsolutering van macht, overheersing en sociaal onrecht. Vreugde over de onderwerping van afgoden is dan ook vreugde over politieke vrijheid en herstel van sociale gerechtigheid.
Dat keert aan het slot van de psalm terug: God heeft lief die het kwade haat, die zich aan Gods verbond houden (‘getrouwen’ of ‘vromen’, v. 10) redt hij uit de macht van slechten. De rechtvaardigen ervaren een ‘uitgezaaid licht’ (v. 11, een beeld dat in de mystieke traditie wordt gezien als Gods verborgen aanwezigheid in de schepping); zij wier hart, dat wil zeggen, overwegingen en beslissingen, recht zijn, ervaren de vreugde waarvan de psalm aan haar begin gewag maakte. Zo verbindt de psalm een God die zich zowel op collectief als op individueel vlak laat gelden als een God-bevrijder, als een God die vreugde brengt (v. 12).
Apokalyps 22,12-20
Onze perikoop vormt de epiloog (peroratio of conclusio in de retorica) van de Openbaring. Zij herneemt de thema’s van de opening: Gods trouw blijkt uit zijn retributieve rechtvaardigheid (vv. 11-12, 15 (wel lezen dus!), 19): het handelen van de mens zal hem worden vergolden. Die retributieve rechtvaardigheid laat zich begrijpen in het licht van evangelische tradities (vgl. Mat. 16,27! en 25,31-46), maar is typerend voor de Openbaring als troostboek voor vervolgde christenen. Aan de slachtoffers zal recht worden gedaan, hun lijden is geen ontkenning van Gods rechtvaardigheid. Vandaar dat vers 11 (allusie op Dan. 12,10) voorafgaand een aanscherping voorziet van zowel zonde als rechtvaardigheid. Vergelding krijgt gestalte met de wederkomst van de ‘ik’-persoon’, de verhoogde Jezus, een zinspeling op Jesaja 41,10. Die Jezus is onder meer alfa en omega (Apok. 1,8 zegt dit over God!), een metafoor om alles wat door die twee extremen is omvat aan te duiden. Bijbels gezien is protologie ook eschatologie: in de bestemming ontvouwt zich wat al bij het begin is geschreven.
De zaligspreking van vers 14 biedt een indringend beeld van het wassen van de kleren. Dat kan slaan op martelaarschap (bebloede kledij), maar ook voor spirituele groei: omkeer, goede werken en het vervullen van de geboden. De metafoor speelt mogelijk een rol in de parabel over de bruiloftsgast zonder bruiloftskledij (Mat. 22,11v). Een rabbijnse parabel spreekt over het wassen van kledij als noodzakelijke voorbereiding op de maaltijd (Qoh. Rabba 9,7), eveneens een eschatologisch beeld. In de Openbaring gaan de rechtvaardigen met gewassen kledij het nieuwe Jeruzalem binnen (v. 15). Daarin mogen geen honden, een gangbare scheldnaam voor heidenen, hoerenlopers, moordenaars, tovenaars en liefhebbers van leugen binnentreden. Het heilige is immers niet voor de honden bedoeld (Mat. 7,6; Did. 9,5; vergelijk 4 QMMT B, 58).
Het laatste deel van de perikoop moet de goddelijke autoriteit van het boek Openbaring bezegelen. Dat boek is door Jezus middels een engel aan Johannes geopenbaard. Jezus nu is uit de wortel van David (v. 16, allusie op Jes. 11,1). Hij is de morgenster (Apok. 5,5!), een allusie op Numeri 24,17; Bar Kochba beriep zich op dezelfde tekst! Het slotvers in Grieks-Aramees is een toegevoegde, oud-christelijke bede voor de wederkomst van de verhoogde Jezus (zie 1 Kor. 16,22 en Did. 10,6).
Vers 19 biedt een frase die in Joodse tradities (11QT 54,5-7; b.Megilla 14a enz.) voorkomt: dit boek is volmaakt, en afdoen of toevoegen is dan ook heiligschennis. Dat kan zo gezegd worden, aangezien Openbaring alle teksten van de Schrift representeert en het meest intertekstuele boek is van de Bijbel. Wie zich zo aan die Schrift houdt is gerechtigd tot het eten van de levensboom (v. 16, zinspeling op Gen. 3 en beeld voor Thora: Henoch 25,24v; TgNeofyti Gen. 3,22vv). Daar hoeft niets aan te worden toegevoegd: alles is er in vervat.
Johannes 17,20-26
Het gebed van Jezus voor zijn arrestatie (Joh. 17,1-26), benadrukt hoe hij en zijn Vader één zijn. Jezus bidt dat deze eenheid zich voortzet onder zijn leerlingen. De kennis van God die Jezus aan de wereld (v. 21, kosmos) heeft laten kennen, is een liefdevolle betrokkenheid op God en op de gemeenschap (vgl. Joh. 13,34v). Die leerlingen staan tegenover de kosmos die God nog niet heeft leren kennen (v. 23), een typisch johanneïsche dualistische wereldvisie.
Die eenheid is daarmee zowel christologisch als ecclesiologisch; niet voor niets is Johannes 17,22 (Vulgaat) het motto van de oecumene: ut omnes unum sint. We lezen hier de hoge christologie van Johannes, een die zich voortzet in een sacramentele ecclesiologie: de leerlingen, op basis van hun woord van geloof (v. 20), belichamen de eenheid in liefde tussen Jezus en zijn Vader. De grondslag voor die eenheid is ‘zending’: Jezus is gezonden door zijn Vader en zendt op zijn beurt de leerlingen uit (alleen al in onze perikoop: vv. 21.23.25). Onze perikoop herhaalt het beginsel van Joh. 13,16: ‘… een gezant is niet meer dan degene die hem zendt’.
Het is daarbij wel aardig te weten dat dit wortelt in de (Joodse) opvatting over de eenheid van de zender en de gezondene. Volgens de rabbijnen representeert de gezondene de zender, bijvoorbeeld een boodschapper degene die hem opdracht geeft: ‘als een voorbidder een fout maakt in het Achttiengebed is dat een slecht teken voor hem; was hij een gezondene (shaliach), dan voor degenen die hem hebben gezonden, want de gezondene is gelijk aan degene zelf’ (M.Berachot 5,5). Het gaat hier dus niet zozeer om eenheid in ontologische zin (tenzij we de concilies in die zin begrijpen) maar om een relationele en functionele eenheid (v. 22: voor de schepping had de Vader Jezus al lief): de gezondene is een afgevaardigde, een die in zijn persoon de bedoeling en de aard van de zender belichaamt.
Preekvoorbeeld
Kort na de millenniumwisseling, in 2002, verscheen het boek De eeuw van de martelaren van de Italiaanse historicus Andrea Riccardi, stichter van de Sant’ Egidio-gemeenschap. Daarin doet hij verslag naar zijn studie van de ruim 12.000 documenten die de door paus Johannes Paulus II ingestelde Vaticaanse Commissie Nieuwe Martelaren kreeg toegezonden, over de vele vrouwen en mannen die in de twintigste eeuw omwille van hun geloof zijn omgebracht. Tijdens het nazisme en het communisme en de dictaturen in Latijns-Amerika en in Afrika, maar ook door toedoen van de maffia en terroristische bewegingen zoals de radicale islam. Zijn conclusie: nooit eerder zijn zoveel christenen vermoord als in de twintigste eeuw, minstens drie miljoen.
Daar zijn namen bij als Titus Brandsma, Edith Stein, Dietrich Bonhoeffer, Martin Luther King en Óscar Romero, maar ook talloze ‘gewone’ vrouwen en mannen. Riccardi concludeert dat er voor de kerk ‘geen enkele rustige periode is geweest’ en voegt daar de conclusie aan toe dat martelaarschap ook in de 21ste eeuw aan de orde van de dag zal zijn. Uit de cijfers van Open Doors, een internationale organisatie die zich inzet voor vervolgde christenen, blijkt zijn gelijk: 7100 christenen werden gedood in 2015, 3000 meer dan in het jaar daarvoor.
We mogen Stefanus de eerste christelijke martelaar noemen. Een man die vol is van Gods Geest en op grond daarvan over de gave van het woord beschikt. Een hoofdstuk eerder lezen we dat hij ‘het gelaat van een engel’ bezit. Daar wordt niet mee bedoeld dat hij een vroom smoeltje heeft, maar dat zijn lijntje met de hemel kort is. Het Griekse angelos betekent immers ‘bode’, en Stefanus is met recht een doorgever van een hemelse boodschap. Maar in weerwil van zijn engelengezicht is hij des duivels op het volk, dat zijn roeping ontrouw is geworden. Sinds de dagen van Abraham heeft het volk inclusief zijn leiders fout op fout gestapeld, omdat men doof was voor Gods heilige Geest. De wet van God hebben de mensen niet onderhouden en degenen die dit aan de kaak stelden, de profeten, hebben ze vermoord. Is het dan verwonderlijk dat God zijn heil elders zoekt of liever gezegd: naar de andere volkeren brengt?
Uit blinde woede wordt Stefanus gelyncht. Zijn engelengezicht kan hem niet redden; in de ogen van de mensen is hij een onheilsbode. Opvallend is hoe zijn houding en zijn laatste woorden overeenkomen met die van Jezus in zijn stervensuur. ‘Vader, in uw handen beveel ik mijn Geest’, zegt Jezus aan het kruis, terwijl Stefanus zegt: ‘Heer Jezus, ontvang mijn geest.’ Jezus zegt: ‘Vader, vergeef hun, want ze weten niet wat ze doen’, terwijl Stefanus zegt: ‘Heer, reken hun deze zonde niet aan.’
Het grote verschil met Jezus echter is dat Stefanus uitvoerig van leer trekt tegen zijn aanklagers, terwijl Jezus er het zwijgen toe doet. Bovendien gaat voor Stefanus als de nood het hoogst is de hemel open, terwijl Jezus aan het kruis ten prooi valt aan godverlatenheid.
Al die mensen die in de afgelopen eeuw omwille van hun geloof om het leven zijn gebracht, ze zijn niet over één kam te scheren. Sommigen van hen waren welbespraakt als Stefanus; ze waren militant en zochten de confrontatie. Anderen beleefden hun geloof in stilte en bleken toch niet veilig voor hen die hen vijandig gezind waren. Sommigen waren zich zelfs van geen gevaar bewust. Maar één eigenschap hebben al die martelaren wellicht gemeen: ze zijn mensen uit één stuk. Het woord ‘heilig’ immers komt van ‘heel’; de simpelste definitie van een heilige is daarom ‘mens uit één stuk’. Een heilige is een mens wiens innerlijk bijeen wordt gehouden door het geloof in de rechtvaardige God.
Jezus voegt daaraan toe: ‘Bewaar in uw Naam hen die gij mij gegeven hebt, opdat zij één mogen zijn zoals wij.’ Zo innig als de Zoon één is met de Vader, zo innig mogen mensen die op hem vertrouwen één zijn met hem – en met elkaar. Deze bede van Jezus kan door gelovigen gemakkelijk worden misverstaan als: wij tegen de rest van de wereld. Dat echter leidt tot fanatisme en fanatisme leidt tot volksgerichten die mensenlevens kosten, zoals we hebben gehoord in de eerste lezing.
Toch stelt Jezus hen die in hem geloven wel degelijk tegenover de wereld – kosmos in het Grieks – die hem nog niet heeft leren kennen. Dat is opmerkelijk, want in de Griekse gedachtewereld betekende kosmos ‘sieraad’ of ‘schone ordening’. In werkelijkheid echter is de kosmos geen eenheid: ze is getekend door een innerlijke breuk, en deze crack in all things (Leonard Cohen) zet zich voort in het innerlijk van de mens.
Jezus draait de verhoudingen om: niet de mens moet zich voegen naar de kosmos, zoals de stoïcijnen beweerden, maar de kosmos naar de gelovige mens, de mens uit één stuk die één is met de Vader en de Zoon en met alle andere mensen. Een mens die net als Stefanus een kort lijntje heeft met de hemel, om zo een microkosmos te worden waarin alle machten en krachten in evenwicht zijn.
Andrea Riccardi heeft gelijk: de kerk zal nooit echt rust kennen. Toch zullen er ook altijd ‘hele’ mensen zijn, die eenheid stichten in onze vaak zo verdeelde wereld. Bidden wij daarom met Jezus om eenheid: eenheid met hem en zijn Vader, eenheid tussen mensen onderling, maar ook om een geheeld innerlijk. Bidden we ook dat wij zelf mensen uit één stuk mogen zijn, naar het voorbeeld van al die mannen en vrouwen die ook vandaag worden vervolgd omwille van hun christenzijn.
Literatuur
Willem Barnard, Tot in Athene. Handelingen 1-17 – Leesoefeningen bij het tweede boek van Lukas, Zoetermeer, 2005
Andrea Riccardi, De eeuw van de martelaren. Geschiedenissen van christenen uit de twintigste eeuw, vermoord omwille van hun geloof, Tielt, 2002
inleiding dr. Eric Ottenheijm
preekvoorbeeld drs. Victor Bulthuis