- Versie
- Downloaden 54
- Bestandsgrootte 211.54 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 27 juli 2019
- Laatst geüpdatet 18 februari 2021
1 mei 2016
Zesde zondag van Pasen
Lezingen: Hand. 15,1-2.22-29; Ps. 67; Apok. 21,10-14.22-23; Joh. 14,23-29 (C-jaar)
Inleiding
Handelingen 15,1-2.22-29
De lezing uit Handelingen van de Apostelen voor deze zondag sluit vrijwel naadloos aan bij de lezing van de vorige zondag (Hand. 14,21-27). Paulus en Barnabas zijn na een intensieve rondreis langs nieuwe gemeenschappen weer teruggekeerd in Antiochië (vv. 26-28). Beiden doen verslag van ‘al wat God met hen gedaan had, en dat hij ook voor de heidenen de deur des geloofs had geopend’. En dat voert ons midden in de brandende kwestie van de lezing van vandaag. Moeten deze heidenen niet besneden worden naar het gebruik van Mozes (Hand. 15,1)? De kwestie loopt hoog op. Paulus en Barnabas krijgen de opdracht zich, samen met een aantal anderen, naar Jeruzalem te begeven om uitsluitsel te vragen van de apostelen en oudsten.
Het is jammer dat de samenstellers van het lectionarium de passage weglaten die ons verhaalt over de discussie in Jeruzalem (Hand. 15,3-21). Daarmee missen we de argumentatie van de apostelen en die is voor het verstaan van de draagwijdte van de tekst van belang.
Voor Petrus is – dankzij een visioen waarin God hem tot driemaal toe ‘heeft doen zien’ – inmiddels helder geworden, dat hij ‘niemand onheilig of onrein mag noemen’ (Hand. 10,28; vgl. 10,1-16). Zijn argument is dan ook duidelijk. ‘Wat stelt ge God op de proef door een juk op de hals der discipelen te leggen, dat noch onze vaderen, noch wij – geboren Joden – hebben kunnen dragen?’ (Hand. 15,10).
Jakobus plaatst naast de persoonlijke ervaring van Petrus, ‘hoe God van meet af aan erop bedacht geweest is een volk voor zijn naam uit de heidenen te vergaderen’, als argument uit de Schrift de volgende woorden van Amos.
Daarna zal ik weerkeren
en de vervallen hut van David weer opbouwen,
en wat daarvan is ingestort,
zal ik weer opbouwen,
en ik zal haar weer oprichten,
opdat het overige deel der mensen de Heer zoeke,
en alle heidenen, over welke mijn naam is uitgeroepen,
spreekt de Heer, die deze dingen doet,
welke van eeuwigheid bekend zijn.
(Hand. 15,16vv = Amos 9,11v; vertaling NBG)
Dat zijn woorden die ook de lofzang van Simeon in herinnering roepen aan het begin van het evangelie van Lucas (Luc. 2,29-32) en vooruit wijzen naar wat er komen gaat en wat er op het spel staat. Immers, de besnijdenis heeft niet afgedaan, laat staan Israël zelf. Nee, de toegang voor de heídenen wordt geopend. En dat is een weg die juist leidt tot eerherstel van Israël. Een overtuiging, die van nu af aan vast onderdeel gaat worden van de wijze van argumenteren van Paulus: ‘Want zo heeft ons de Heer geboden: ik heb u gesteld tot een licht der heidenen, opdat ge tot heil zoudt zijn aan het uiterste der aarde’ (vgl. Hand. 13,13-49; met name v. 47).
Judas en Silas worden als getuigen meegezonden om het uitsluitsel mondeling te kunnen bekrachtigen. Want het zijn woorden met gezag, die op één lijn worden geplaatst met woorden van de Heilige Geest zélf (Hand. 15,28). Voortaan kan volstaan worden met het zich onthouden van afgodenspijs, van bloed en van verstikt vlees en van ontucht (v. 29).
Zie: K. Touwen, ‘Handelingen 15,1-2.22-29’ in: Henk Janssen/Klaas Touwen (red.), In naam van Paulus, Vught 2014, 27-29
Psalm 67
De kernelementen uit het citaat van Amos in Handelingen vinden we ook weerspiegeld in de antwoordpsalm. Te beginnen met de openingsbede: ‘Mogen de volken u eren o God’ (vv. 4.6). Want daar is Gods heil op gericht: op alle volken. Dat hij over ons zijn aanschijn moge doen lichten (v. 2).
Apokalyps 21,10-14.22-23
Vergelijkbaar met Petrus, die in een visioen ziet wat Gods bedoelingen zijn met de mens, ziet Johannes in visoenen hoe het zal vergaan met hemel en aarde. In het visioen waarvan de lezing van vorige zondag melding maakt, ziet Johannes een níeuwe hemel en een níeuwe aarde. En Johannes ziet de heilige stad, een nieuw Jeruzalem. En hij hoort de woorden: ‘Zie, de tent van God is bij de mensen en hij zal bij hen wonen en zij zullen zijn volken zijn’. Ja, God zelf zal bij ons zijn en alle tranen afwissen en de dood zal níet meer zijn...’ (Apok. 21,1-4).
In de lezing van deze zondag krijgen we een nog diepere inkijk in dit hemels/aardse Jeruzalem. De twaalf poorten en de twaalf grondstenen laten ons een hersteld Israel zien en een volledig aantal apostelen van het Lam (vv. 10-14). Maar een tempel is er niet. God zélf, de Almachtige, is samen met het Lam haar tempel. Evenals zon en maan niet meer nodig zijn, want Gods heerlijkheid zélf verlicht de stad en haar lamp is het Lam (vv. 22-23).
Dan volgen de slotwoorden van dit hoofdstuk en deze liggen zozeer in het verlengde van de profetie van Amos en van de andere referenties, die we aantreffen in de lezing van Handelingen en in de antwoordpsalm, dat we ze hier integraal opnemen.
En de volken zullen bij haar licht wandelen
en de koningen der aarde brengen hun heerlijkheid in haar;
en haar poorten zullen nooit gesloten worden des daags,
want er zal geen nacht zijn;
en de heerlijkheid en eer der volken
zullen in haar gebracht worden.
En in haar zal niets onreins binnenkomen,
en niemand die gruwel en leugen doet,
maar alleen zij, die geschreven zijn
in het boek des levens van het Lam.
(Apok. 21,24-27; vertaling NBG)
Johannes 14,23-29
We horen hier de afscheidswoorden van Jezus doorklinken die hij in het Evangelie uitspreekt bij de laatste maaltijd (Joh. 13–16). Deze woorden worden door de samenstellers van het lectionarium hier verplaatst naar de vooravond van Hemelvaart en het Pinksterfeest dat over enkele dagen in de liturgie zal volgen.
In Jezus’ oproep tot liefde ligt de garantie voor eenheid met hem zelf en met de Vader. Ja, hijzelf en de Vader zullen komen en bij ons wonen (Joh. 14,23; vgl. Joh. 1,14!; vgl. hierboven Apok. 21,3v!). En de garantie waarop deze liefde zich baseert is het bewaren van de geboden (Joh. 14,15-21).
In deze liefde ligt ook de toezegging van de komst van de Trooster. Deze zal ons alles leren en opnieuw in herinnering brengen wat Jezus ons gezegd heeft, ook wanneer hij niet meer onder ons is. Deze is de Helper die ons op zijn beurt zal bewaren in de eenheid met Jezus in de Vader. En dat is ware vrede.
Preekvoorbeeld
Het is de zesde zondag van Pasen. Langzaam groeien we uit de sfeer van Pasen weg. In de evangelielezing van vandaag zie je dat ook terug. Jezus is in het midden van zijn leerlingen, maar hij heeft het over de tijd dat hij niet meer bij zijn leerlingen is. De tekst van vandaag is een klein gedeelte uit een gesprek dat hij met zijn leerlingen heeft op de avond van de voetwassing. Judas Iskariot is net vertrokken om Jezus te verraden. In de evangelielezing spreekt Jezus over de helper die de Vader ons zenden zal: de heilige Geest die ons zal onderrichten. Die zin roept bij mij een vraag op, want ook al noemen we hem elke keer als we een kruisteken slaan, toch is het niet makkelijk om te zeggen wie de heilige Geest is.
Ik wil proberen de betekenis van wat heilige Geest is terugbrengen tot wat die in de Bijbel is: de Geest van de Vader en van de Zoon. Want dat is het in de Bijbel. Het is heilige Geest omdat het de Geest van God is. Heilige Geest staat nooit los van de Vader of los van de Zoon.
Het is eigenlijk net als bij mensen. Als ik zeg: ik doe dit in de geest van mijn vader of van mijn moeder, dan bedoel ik te zeggen dat ik een beslissing neem, zoals ik denk dat mijn vader of moeder ook zou doen. Ook al kunnen ze niet meer tegen me zeggen wat ze willen of wat ze zouden doen, toch heb ik daar een idee over. Ik heb er een indruk van en vaak is die indruk helemaal niet ver van de waarheid. We weten vaak heel goed wat een ander mens zou willen of doen. En zo is het met God ook. Leven in de geest van God wil zeggen: zo leven als God van ons vraagt, zo leven zoals we denken dat God het van ons wil. Jezus zegt tegen ons: ‘Ik geef jullie de kans en de mogelijkheid om te handelen alsof ik er bij ben en zeg wat jullie moeten doen.’
Heilige Geest is een ander woord voor het verbond, het verband dat er is tussen God en mensen. De Geest van God is datgene wat wij als mensen op deze aarde van God merken en weten. Daarmee is het belang van de heilige Geest niet kleiner, maar groter dan we wel eens denken, want zonder heilige Geest is er geen geloof, geen vertrouwen, zonder heilige Geest kunnen we nooit de weg van God gaan. Hij is het verbindend element. In zijn heilige Geest is God aanwezig onder ons mensen opdat wij zijn weg gaan.
En die weg van God vat Jezus vandaag samen in een woord: vrede. Vrede laat ik u, mijn vrede geef ik u. Nu is het woord vrede in de Bijbel veel voller en rijker dan wat wij er vaak onder verstaan. Wij spreken al van vrede als er geen oorlog is. In de Bijbel staat het woord vrede, sjalom, echter voor de volheid van het leven. Het woord is een voorafspiegeling van de wereld van God, de wereld zoals die eigenlijk moet zijn. Een wereld waar geen plaats is voor het leed dat mensen elkaar aandoen. Een wereld waarin we de volheid van het geluk en de blijdschap leren kennen. Veel groter en voller is dat Bijbelse woord vrede dan wij ons eigenlijk kunnen indenken. In het woord vrede ligt het verleden, het heden en de toekomst van God verborgen. Vrede is meer dan de afwezigheid van oorlog en conflict. Het is het besef dat het leven meer is dan wat wij hier en nu meemaken. Leven is pas echt leven als er ook een belofte, een toekomst in verborgen is. Leven wil zeggen uitzicht, toekomst en opnieuw beginnen.
Daarom moeten we ons binnen en buiten de kerk altijd de vraag stellen of we door wat we denken en doen op zoek zijn naar die echte vrede.
Het is ook die boodschap waarmee Paulus en Barnabas en hun metgezellen in de eerste schriftlezing teruggestuurd worden naar de gemeente van Antiochië: de geest van de heer is gelijkelijk gekomen voor zowel joden als heidenen. Het gaat er dus niet om elkaar voor te schrijven hoe we moeten leven. We delen allemaal in de genade van Jezus Christus. De belofte dat er een wereld zal zijn waarin echte vrede, echte sjalom mogelijk is. Het is onze opdracht om in het hier en nu te leven, met uitzicht op de toekomst.
Nergens zien we dat beter dan bij kinderen. Kinderen zijn zichzelf, maar tegelijk schuilt er in hen de belofte dat er een dag komt dat het wel goed is op deze wereld. In kinderen mogen we een belofte zien. Kinderen leven in het hier en nu, en tegelijkertijd zie je in hen het verlangen om groot te zijn en verder te groeien.
Kinderen leren ons dat er steeds toekomst is, en dat geldt ook voor mensen wanneer die toekomst van het eigen leven beperkt is. In kinderen kun je immers zien dat het leven verder gaat, ook al weten we dat ons eigen leven eindig is. Het leven zelf gaat door. Net zoals het leven van Jezus ook niet was afgelopen met zijn dood. Zijn leven gaat door, als wij leven in zijn geest. En dat proberen we al tweeduizend jaar. En voor ons geldt ook dat de gave van zijn geest ons kracht geeft en ons steeds weer helpt de rechte weg van Gods goedheid terug te vinden. Gods geest geeft ons de kracht om niet gevangen te zijn in onszelf. Ook na ons gaat het leven door. Ook wijzelf zijn er een teken van dat leven nooit ophoudt en dat Gods geest ons steeds opnieuw de kracht geeft om het leven te aanvaarden zoals het is. Met zijn hoogte- en met zijn dieptepunten, met zijn goede en met zijn kwade dagen. Want eens zal de belofte uitkomen dat er leven is voor iedereen.
Het is die belofte en die hoop die God ons door zijn geest wil geven.
inleiding drs. Jo Beckers
preekvoorbeeld Frans Broekhoff