- Versie
- Downloaden 48
- Bestandsgrootte 292.47 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 27 juli 2019
- Laatst geüpdatet 18 februari 2021
13 maart 2016
Vijfde zondag van de Veertigdagentijd
Lezingen: Jes. 43,16-21; Ps. 126; Fil. 3,8-14; Joh. 8,1-11 (C-jaar)
Inleiding
Johannes 8,1-11
In de commentaren wordt deze evangelieperikoop gezien als een ‘zwervend stuk’, omdat het niet in alle handschriften voorkomt en/of op verschillende plaatsen. Bezien we het gebeuren in het bredere kader van de hoofdstukken er voor en er na, dan is het verhelderend omdat het ingaat op Jezus’ beleving van de Thora en op zijn handelen als gezonden zijn door God.
Er is sprake van een uitdaging door schriftgeleerden en Farizeeën om Jezus te pakken op zijn wijze van omgaan met de Wet van Mozes. Concreet hier inzake echtbreuk. Een heel pijnlijke situatie voor de vrouw om zo publiekelijk beschuldigd te worden. Dit wordt nog verscherpt door het feit dat haar situatie misbruikt wordt om Jezus te kunnen betichten van onjuist omgaan met de Wet. Spreekt hij haar vrij, dan houdt hij zich niet aan de Wet. Verklaart hij haar schuldig, dan moet steniging volgen, en daarmee wordt hij in het nauw gedreven want de Romeinse overheid verbiedt Joden de doodstraf uit te voeren. Het is een geënsceneerde situatie. Het Marcusevangelie kent een gelijke uitdaging (Mar. 10,1v).
Aandacht is nodig voor de kern van het verhaal: hoe reageert Jezus? Hoe verhoudt hij zich tot de Wet? Bij Jezus beluister je de vraag: hoe gaan jullie om met mensen? Een altijd actuele vraag. In het geding is de spanning tussen gerechtigheid en barmhartigheid, tussen recht en humaniteit, tussen het systeem en het individu, tussen het gebod en de wijsheid. Jezus’ kennis van en trouw aan de Mozaïsche Wet als het woord van Godswege is niet aan twijfel onderhevig (zie o.a. Mat. 5,17v en Mat. 22,34-40). Het Johannesevangelie verschilt in stijl en opzet van de synoptici maar is in de inhoud over Jezus’ optreden fundamenteel gelijk.
Jezus doorziet de situatie. Hij zwijgt en schrijft in het zand. Hij legt de gewetensvraag terug bij zijn uitdagers: ‘Wie zonder zonde is, werpe de eerste steen’. Ze sluipen weg. Iedereen voelt zich aangesproken. Dan zegt Jezus tot de vrouw: ‘Ik veroordeel u ook niet. Ga nu maar en zondig voortaan niet meer.’ Geen vernietigende veroordeling voor de vrouw, wel aandacht voor de zonde, het ingaan tegen Gods gebod.
Tussen het voorafgaande hoofdstuk 7 en het vervolg van hoofdstuk 8 neemt dit verhaal een sleutelpositie in. Het thema spitst zich toe: met welk gezag onderricht Jezus, nota bene in de tempel (8,2)? Overheden en volk vragen zich af: is hij de Messias? Zijn gezag wordt evenwel in twijfel getrokken gezien zijn afkomst uit Galilea (7,40-52). Jezus blijft zich beroepen op zijn gezonden zijn door de Vader (7,14-18 en 29). In hoofdstuk 8,12-30 wordt dit versterkt en relateert Jezus zijn wijze van oordelen met die van de Vader, die hem geleerd heeft zo te spreken. Zij moeten zijn taal leren verstaan (8,43). De grondtoon daarvan is: ‘Weest barmhartig, zoals uw Vader barmhartig is’ (Luc. 6,36 zie de vele andere plaatsen in de evangeliën waar dit accent wordt gelegd). Tegenover de in zichzelf gekeerde ‘wereld’ – een karakteristiek woord bij Johannes – de wereld die haar eigen maatstaf stelt met hardheid en geweld, benadrukt Jezus aandacht voor de zwakke, de geschonden en bedreigde mens. Daarin dienen wij navolgers te zijn van de Allerhoogste, die zich zorgzaam toont voor misdeelden, zieken, schuldigen, naakten en hongerigen. In de rabbijnse traditie krijgt dit accent door het doen van ‘weldaden’, dat is: God navolgen in zijn goede werken. Deze visie is ook sturend in de Bergrede (Mat. 5) en het Oordeel (Mat. 25,31vv). De houding van onbevangen, meelevende, vergevende liefde draagt de geest van het Johannesevangelie en de andere Johanneïsche geschriften. Het woord van God is mens geworden en moet geschieden van mens tot mens.
De Thora moet volbracht worden in concrete daden. Daar vraagt de gerechtigheid om. Dat heeft tot gevolg het doorbreken van verstarde situaties. Er komt ruimte in de mens voor een nieuw begin. Johannes plaatst ons zo ìn de werkelijkheid, waar zich de openbaring voltrekt van de Messias in zijn tekenen en daden: in Jezus en in wie in hem geloven en hem volgen. Waarheid die de mens vrij maakt (8,32). Die gerechtigheid zal verbondenheid en gemeenschap creëren van mens tot mens. Zo volbrengt Jezus de opdracht van de Vader en maakt hij het ultieme doel waar van de Thora: inzet voor gerechtigheid en vrede tot eenheid onder de mensen.
Jesaja 43,16-21
Deze tekst is onderdeel van de Deutero-Jesaja. Zoals de Heer ooit bevrijdend handelde bij de Uittocht uit Egypte, zo blijft hij bevrijdend voor zijn volk later. Hoofdstuk 43 is te situeren tegen het einde van de Babylonische ballingschap en is getoonzet als lied van bevrijding en hoop onder leiding van de Dienaar van de Heer (40–42). Het onderwerp is de hoop op herstel. De Heer zal (telkens) iets nieuws beginnen. Dit vertrouwen zagen we ook bij Johannes: opdat wij gelovig volharden – ook bij de pijn van ‘de wereld’.
Psalm 126
De psalm is een van de bedevaartsliederen (120–134). Ook hier is de relatie voelbaar met de ervaringen van de ballingschap en de terugkeer en het herstel. De dynamiek van Gods woord, Gods geest, is de stuwende kracht om zijn volk te sterken bij wat er gebeurt: ‘Die in tranen op weg gaat... zal zingend naar huis teruggaan’. Het zijn de momenten in het permanente Messiaanse proces. Johannes ziet en belijdt Jezus, die ons in wat ons overkomt doet leven in verbondenheid met de Vader en waardoor wij zo de weg ten leven ontvangen. De dynamiek van het geloof in de tijd en de werkelijkheid tot over grenzen van tijd heen.
Filippenzen 3,7-14
Paulus spreekt op eigen wijze over deze overtuiging van de jonge Kerk. Inhoudelijk geheel verwant met de boodschap van Johannes. In Christus – door hem en met hem en in hem – voltrekt zich de diepgaande wending tot een nieuwe wijze van leven. De concrete stap moet gezet worden: ‘vergetend wat achter mij ligt en me richtend op wat voor me ligt’ (v. 13). Zo openbaart zich het woord Gods, dat in Jezus mens geworden is om ook in ons (nieuwe) mens te worden.
Literatuur
‘Jezus’, Schrift. Tijdschrift over de Bijbel 47,4 (sept. 2015)
L.J. Lietaert Peerbolte, ‘Filippenzen. Wat navolging verdient’ in: Henk Janssen/Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 90-95
Preekvoorbeeld
‘Heer, doe mij recht’
Wreed, dat is het. En vernederend, dat ook.
Je ziet het voor je, het tafereel. Op heterdaad betrapt, hebben ze háár meegenomen. En je ziet de kring van mensen om Jezus heen uiteen wijken. Zij wordt daar binnengebracht. Daar staat ze nu, voor hem met al die mensen er omheen. De vingers van de ‘hoeders van de wet’ wijzen naar háár. Zij zou gestenigd moeten worden. Hoe zou ze zich voelen? Hoe angstig, hoe vernederd in die gesloten kring?
Ook nu nog in de eenentwintigste eeuw kunnen we ons dit beeld voor ogen halen. Zo gaat dat soms nog. Je reageert met onbegrip en met Amnesty International teken je bezwaar aan. Terecht!
‘Heer, doe mij recht’, is de naam van deze zondag, ontleend aan de introïtusantifoon Psalm 43,1v). En dat kleurt dit gebeuren helemaal in. Wie doet haar recht? Het is een roep van de aarde, die de eeuwen door steeds opnieuw klinkt. Zwakke, geschonden, bedreigde mensen. De laatste instantie bij wie je aan kunt kloppen: God. ‘God, doe mij recht!’
Hoe doen we recht? Hoe is er te oordelen? Mensen kunnen elkaar maken en elkaar breken. Toen en nog altijd. Dit soort dingen gebeuren in onze wereld. Alleen maar ver van ons bed? Is het ook dichterbij dan we denken?
Het oordelen, de publieke schandpaal, breeduit in de media, het vastpinnen van mensen op hun gedrag, hun vermeende misdragingen en ze dan als mens de maat nemen, veroordelen. Mensen zó vastpinnen op hun verleden, dat ze geen toekomst meer hebben. Dat is niet alleen iets van het Nabije Oosten.
Er zit een rare adder onder het gras in dit verhaal. Het gaat de schriftgeleerden uiteindelijk niet om die vrouw, zo blijkt. Ze brengen haar bij hem om met hem over de wet te discussiëren. Dat is overigens een serieuze aangelegenheid. De wet van Mozes gold als dragend voor het samenleven van het Joodse volk. Zo’n wet, daar ga je niet lichtvaardig mee om. Die schuif je niet zomaar aan de kant. Zeker de schriftgeleerden niet; het is hun táák zelfs om in de samenleving ‘hoeders van de wet’ te zijn. Wat moeten we met de wet? Hoe passen we die toe? Hoe kijken we naar mensen?
Wat een tafereel! De schriftgeleerden met die vrouw, de andere mensen in een kring daar weer om heen en middenin ook Jezus… Hij schrijft in het zand… Je ziet het voor je. Wat zou hij schrijven? Wat zou het kunnen betekenen dat hij in het zand schrijft? We weten het niet.
Maar het is een intrigerend beeld. Tegenover de wet, gebeiteld in woorden van steen en vastgelegd in het rechtssysteem, helder en strak geformuleerd, schrijft hij in het zand. En in het zand kun je alles met één gebaar weer uitvegen. Is dat tafereel misschien toch een beetje een beeld van wat zich hier inhoudelijk in de discussie afspeelt?
In ieder geval, de schriftgeleerden brengen de wet van Mozes in. Eerst na aanhoudend aandringen kijkt Jezus op en dan komt die reactie: ‘Hij die zonder zonde is, moet de eerste steen maar gooien.’
Een boeiende zin, heel sympathiek ook, maar goed beschouwd ook een vreemde reactie. Want als dat gaat gelden, kun je dan nog wel rechtspreken? Waar blijft dan de wet? Gaat dan iedereen vrij uit?
Zoals vaker in het evangelie haalt Jezus de vanzelfsprekendheid van onze kijk op het leven onderuit. Hij laat onze blik kantelen: Denk ook eens vanuit die kant. Kijk nog eens goed, kijk nog eens opnieuw.
Die zin van Jezus ‘Wie zonder zonde is, werpe de eerste steen‘ luidt namelijk een oordeel in dat mensen dieper en beter begrijpt dan de wet.
Kijk, de wet moet zorgvuldig naast het leven van mensen gelegd worden; naast hun gedragingen en misdragingen. Het gaat om goed of fout, acceptabel of zonder meer af te wijzen; in ieder geval oordelend. De wet beoordeelt onze gedragingen, maar oordeelt die ook wie wij zijn als mens?
Wat we ook van rechtspraak verwachten, uiteindelijk is de wet beperkt. Het leven is meer. Een mens is meer, meer dan zijn daden. Die zin ‘wie zonder zonde is …’ confronteert ons met onszelf, met ons eigen mens-zijn; ons eigen onaffe, halfslachtige, onze eigen mislukkingen; confronteert ons ermee, dat we het allemaal van barmhartigheid moeten hebben.
Die zin ontregelt ons, als we dachten allemaal precies te weten hoe het leven in elkaar steekt. Die zin maakt dat we misschien iets minder stellig met onze vinger van onszelf af naar de ander wijzen, háár daden, zíjn fouten. We sluiten de ander daar zo gemakkelijk in op. Maar in en achter haar/zijn daden weet Jezus, weet God, zijn Vader, een mens.
Eén voor één, te beginnen bij de oudsten, gaan ze nu weg; gaat die gesloten kring om haar heen door Jezus’ woorden weer open. Ze gaan weg. Het betekent, dat ze het begrijpen; te beginnen bij de oudsten komt er openheid voor hoe je ook naar de ander kunt kijken.
Jezus opent het inzicht dat wij mensen bij zijn Vader, zoals hij dat formuleert, meer zijn dan onze fouten, meer dan ons verkeerde gedrag. Zonder het woord te noemen, brengt Jezus dat tweede kernwoord van de Bijbel in. Naast gerechtigheid, gaat het om barmhartigheid. Vanuit die blikrichting kijkt God naar mensen. Stellig, er moet recht gedaan worden en mensen moeten tot hun recht komen, maar dan wel zo dat zij te-recht komen, en dat gebeurt als er tegelijkertijd met barmhartigheid naar mensen wordt omgezien. Dat is hoe God naar mensen kijkt.
En daarom is misschien wel het meest hoopvolle van dit bijzondere verhaal, dat Jezus aan het eind tegen die vrouw zegt ‘Ga naar huis en zondig vanaf nu niet meer’. Je wordt niet vastgepind op je daden, op je verleden. Ik veroordeel je niet, je krijgt een tweede kans, een toekomst. Kom op, laat dat andere achter je, je bent zoveel meer, begin opnieuw.
‘Heer, God, doe mij recht’, luidt de naam van deze zondag. Daar zit iets dubbels in. Het is een bede, die elk van ons na dit verhaal kan zeggen. Gelukkig ben je als deze God jou recht doet. Maar deze bede uitspreken voor jezelf, verplicht ook tot nieuw kijken naar en nieuw omgaan met de ander.
Wij lezen dit bijbelgedeelte tijdens onze gang door de veertigdagentijd. Het is een hoopvol verhaal dat ons nu al bepaalt bij het nieuwe begin van het Paasfeest; bij opstaan in de morgen, een nieuwe dag.
inleiding drs. Frans H. Zwarts
preekvoorbeeld prof. dr. Jaap J. de Lange