- Versie
- Downloaden 44
- Bestandsgrootte 295.49 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 27 juli 2019
- Laatst geüpdatet 18 februari 2021
24 april 2016
Vijfde zondag van Pasen
Lezingen: Hand. 14,21-27; Ps. 145; Apok. 21,1-5a; Joh. 13,31-33a.34-35 (C-jaar)
Inleiding
Handelingen 14
De passage uit Handelingen maakt deel uit van het verslag door Lucas de evangelist, die ook de auteur is van Handelingen der Apostelen, van Paulus’ eerste missiereis naar Cyprus en Klein Azië (Aziatisch Turkije). Over die eerste missiereis wordt verhaald in Handelingen 13-14. De perikoop die hier wordt besproken vormt het einde van dit verslag: de terugkeer naar Antiochië in Syrië vanwaar de missiereis begonnen was. Die terugreis wordt in onze perikoop samenvattend verteld: de moeilijke tocht over het Taurusgebergte van Derbe naar Attalia aan de zuidkust van Turkije wordt in vijf verzen afgedaan waar de vorige perikoop de dramatische gebeurtenissen in Lystra (de wonderbare genezing van een lamme waarna de inwoners Paulus en Barnabas als goden willen vereren) en Ikonium (waar de joden hen willen stenigen) uitvoerig beschreven heeft. De nadruk in onze perikoop ligt op ‘bemoedigen’ en consolideren van de nieuwe gemeenten die Paulus heeft gesticht, en dat aan de hand van twee thema’s: in het geloof blijven en het lijden aanvaarden dat omwille van het Rijk Gods op ons afkomt. Dat bemoedigen komt ook in Paulus’ brieven (waarvan Lucas zelfs het bestaan nooit vermeldt in Handelingen) telkens terug (zie bijv. 1 Tess. 2,14vv; 3,2vv). Ook de aanstelling van de oudsten in iedere gemeente als leider van de nieuw gestichte gemeenten wordt zeer kort en samenvattend vermeld. Aan het eind wordt alweer samenvattend gezegd dat de twee apostelen in Antiochië verslag deden van die eerste missiereis waarmee God de deur van het geloof voor de heidenen heeft geopend. Deze zeer korte mededeling vormt evenwel de hoofdtaak die Paulus zichzelf heeft opgelegd: tijdens de eerste missiereis is een begin gemaakt van de heidenmissie; in de rest van Handelingen wordt beschreven hoe hij dat verder heeft uitgevoerd.
Zie: K. Touwen, ‘Handelingen 14,21b-27’ in: Henk Janssen/Klaas Touwen (red.), In naam van Paulus, Vught 2014, 20-33
Apokalyps 21,1-5a
De Apokalyps van Johannes staat in de context van de verheerlijking van de Romeinse keizer in de keizercultus. In de tijd dat de Apokalyps werd geschreven, hoogstwaarschijnlijk tijdens de regering van keizer Domitianus (81-96 n.Chr.) werd de Romeinse keizer als een god vereerd, vooral in Azië waar het Christendom een snelle ontwikkeling had doorgemaakt. Er werden zelfs tempels gebouwd waar een beeld van de keizer werd vereerd. In Efeze, de belangrijkste stad van Klein-Azië (West-Turkije) die in de traditie nauw met Johannes is verbonden, stond een tempel ter ere van keizer Domitianus. Deelnemen aan deze cultus was een plicht voor de Romeinse staatsburgers, niet alleen een religieuze plicht maar ook een politieke en economische verplichting. De Christenen wilden aan deze afgoderij niet deelnemen, en werden daarom vervolgd; en de Apokalyps ondersteunt hen om vol te houden in hun verzet tegen het beest, waarmee de keizer wordt bedoeld. Tegenover dit ‘beest’ staat het lam (Christus), dat geslacht werd maar uit de dood is verrezen en daardoor redding zal brengen aan alle onderdrukten. Wanneer dit conflict in het voordeel van Christus is beslist, zal een nieuwe schepping ontstaan, die wordt beschreven in 21,1–22,5: een nieuwe hemel en een nieuwe aarde (21,1-8), een nieuw Jeruzalem (21,9-27) en een nieuw paradijs (22,1-5). Daarna volgt nog de epiloog van de Apokalyps waarmee het boek afsluit. De perikoop van deze zondag komt dus uit het slot van het boek; het kwaad en de dood zijn reeds overwonnen en een nieuwe eutopische schepping wordt tot stand gebracht. De zee, die symbool staat voor instabiliteit en chaos, bestaat niet meer. Het nieuwe Jeruzalem, dat in de verzen 9-27 verder wordt beschreven, komt uit de hemel neergedaald, als een bruid voor God. Ze is een tent van God bij de mensen. De stad is dus de nieuwe tempel; omdat God nu tussen de mensen woont, heeft hij geen tempel meer nodig. Er is geen onderscheid meer tussen een sacrale ruimte voor God en een profane voor de mensen. In de nieuwe schepping zal alles één zijn. Die vernieuwing wordt door een stem uitgelegd in negatieve formuleringen: er zal geen verdriet, rouw of dood meer zijn. Oorzaak hiervoor is dat de gelovigen Gods volk en hij God-met-ons zullen zijn. Het is helder dat de auteur van de Apokalyps een hele reeks oudtestamentische profetische teksten aan elkaar rijgt, om zo een nieuwe realiteit te beschrijven.
Johannes 13,31-33a.34-35
De evangelieperikoop van deze zondag staat tussen de voorspelling van Judas’ verraad (13,21-30) en Petrus’ verloochening (13,36vv). Met deze omlijsting wordt duidelijk dat Jezus navolgen onverbiddelijk moet zijn en met liefde. Het thema van de verheerlijking van Jezus wordt herhaaldelijk aangevoerd door Johannes: in 11,4 zei Jezus dat Lazarus’ ziekte uit zou lopen op de verheerlijking van God: God zal Lazarus uit de dood redden. In 12,23.27v sprak Jezus over zijn eigen dood als zijn verheerlijking. In 17,1-5 zal Jezus nog explicieter zijn verheerlijking van de Vader omschrijven als het werk dat hij op aarde heeft gedaan: eeuwig leven schenken aan allen die de Vader hem heeft toevertrouwd. Hier in 13,31v spreekt hij over zijn verheerlijking op het kruis en in de verrijzenis. Jezus zegt dat hij nog kort bij zijn leerlingen zal zijn, in vergelijking met de eeuwige tijd bij de vader. Daar zal hij nu spoedig heengaan en de leerlingen zullen hem daar niet kunnen volgen. Dat had hij tegen ‘de joden’ ook al gezegd in 7,34 en 8,21v. Met de joden bedoelt Johannes de joodse leiding, de Farizeeën en schriftgeleerden, die hem niet zullen vinden omdat ze in zonde zijn (8,21). Ook de leerlingen zullen Jezus na zijn opstijgen naar de Vader niet vinden, maar hun scheiding van Jezus is tijdelijk. Jezus gaat naar de Vader om voor hen een plaats klaar te maken (14,3). In die tussentijd krijgen de leerlingen een nieuw gebod: ze moeten elkander liefhebben. Het gebod is nieuw omdat het behoort bij het nieuwe verbond en tevens omdat het gebaseerd is op de wederkerige liefde tussen Jezus en zijn leerlingen. In 1 Korintiërs 13 en 1 Johannes 3,11vv kunnen we lezen hoe die liefde in praktijk moet worden gebracht. Als de leerlingen dat doen, zal zichtbaar worden dat zij echte leerlingen van Jezus zijn.
Literatuur
E. Eynikel e.a. (eds.), Internationaal Commentaar op de Bijbel, Kampen: Kok, 2001, pp. 1716-1717. 1757.2172
Preekvoorbeeld
In het tweede deel van zijn evangelieverhaal beschrijft Lucas de uitbreiding van wat later in de christelijke kerk zou gaan heten: Handelingen van de Apostelen. In de loop van het verhaal (16,11), vrij kort na de huidige perikoop, gaat de verteltrant over op wij om duidelijk te maken dat Lucas dan zelf tot het reisgezelschap behoort.
Tot op de dag van vandaag kun je de sporen van Paulus’ reizen volgen. Van Lystra is niet veel meer over dan een zogenaamde Paulusbron. Ikonium heet tegenwoordig Konya en is een grote universiteitsstad. Van Antiochië in Pisidië zijn machtige ruines overgebleven. Perge is een enorme opgraving met grote resten uit de tijd van Paulus. Attalia is de drukke toeristenstad Antalya geworden. Antiochië ad Orontes is een bruisende Frans aandoende stad, waar kerken, moskeeën en een synagoge oecumenisch bijeen zijn. Hier is de groep volgelingen van Jezus van Nazaret voor het eerst met christenen (11,26) aangeduid.
Het resultaat van al die missionaire reizen was zeer wisselend. Joden en niet-joodse Godvrezenden kwamen tot geloof, maar soms ging het helemaal mis en werd de prediker zwaar mishandeld. Lucas gebruikt nu, ongeveer halverwege zijn verhaal, een heel beeldende omschrijving, wanneer hij zegt (14,27) dat aan het einde van de eerste zendingsreis God een deur naar geloof heeft geopend. Er is een beweging in gang gezet van openheid. Wereldwijd open voor de volkeren.
Die open deur komen we opnieuw tegen in de Apokalyps, het laatste Bijbelboek. Onder die naam wil de ziener van Patmos zijn medegelovigen troosten en een hart onder de riem steken. Dat is iets heel anders dan zeggen: ‘Het zal wel meevallen’ of ‘De tijd heelt alle wonden’of ‘Kom op, moed houden’ of andere nietszeggende algemeenheden. Troosten betekent dat je de realiteit onder ogen ziet, hoe moeilijk dat ook kan zijn. De troost is gericht tot de mensen die lijden onder de vervolgingen van Domitianus. Zoals Lucas het in zijn Handelingen zegt: door vele verdrukkingen heen.
In zeven brieven wordt de kerkelijke gemeente van die tijd samengevat en doorgelicht. Wanneer Johannes dat kerkelijke overzicht heeft gegeven, schrijft hij (4,1): hierna zie ik, zie! een geopende deur in de hemel... Opnieuw is hier die beweging van openheid, welkom in de hemel. Met caleidoscopische beelden wordt daarna de actualiteit geschilderd. De machten zijn draconische monsters die het leven dreigen te verslinden. Het is niet altijd even gemakkelijk om door de beelden en de beeldspraak heen te kijken en te lezen.
Vaak blijft dat laatste boek dan ook dicht, behalve de perikoop waar het nu om gaat. Woorden over een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, waar geen zee meer is als beeld van chaos. Waar ook geen aparte tempel meer nodig is: God zal zijn als mens voor de mensen. Hij is er voor hen, want zijn volkeren zullen zij zijn. Deze woorden vormen het hart van de boodschap: de troost die boven alles uitgaat: hij zal afwissen alle tranen uit hun ogen. De wereld zal nieuw zijn als een stralende bruid (21,5a): Zie! ik maak alles nieuw. De open deur naar de hemel zet de vernieuwende beweging in gang.
In het Johannesevangelie (10,7.9) zegt Jezus: Ik ben de deur. Als de goede herder is hij de deur van de schaapskooi. Je kunt alleen maar bij de kudde komen, via de herder. Die herder is de zoon van de mens. In eerste instantie betekent dat gewoon: mensenkind. De profetieën van Ezechiël leveren de basis voor veel beelden uit de Apokalyps. Maar ook komt het begrip ‘mensenkind’ herhaaldelijk voor, zoals in het roepingsvisioen (Ezech. 2,1): ben Adam. Jezus is het mensenkind bij uitstek: zo moet het kunnen. Zo leeft hij het ons voor.
Zo is hij mens voor de mensen. Zoals een kerklied (Zingt Jubilate 509, tekst en melodie van M. Weemaes) het zingt: Mens voor de mensen zijn, herder als God. Trooster voor groot en klein, zo lief als God. Zo deelt hij met zijn medemensen in de heerlijkheid van de schepping. De verheerlijking van het mensenkind weerspiegelt de heerlijkheid van God. Wanneer ik je hemel zie, het werk van je vingers, maan en sterren die jij hebt geplaatst — wat is het mensje dat jij hem gedenkt, het mensenkind [ben Adam] dat jij hem telt. En je hebt hem weinig minder gemaakt dan Elohim [= goden als pluralis majestatis] met gewicht en eer omgeven.
Psalm 8 kan hier niet buiten beschouwing blijven, hier is het fundament van het evangelie-woord: Nu wordt de zoon van de mens verheerlijkt. Op die grondslag bouwt Jezus het huis van de liefde. De deur van het geloof staat open naar een nieuwe wereld een nieuwe opdracht geef ik jullie. Dat is de onderlinge liefde. Het mensenkind komt pas in de liefde tot haar en zijn recht.
Zowel de woorden uit de Apokalyps als die uit het Evangelie zijn bekende passages geworden. Vaak aangehaald bij de uitersten in een mensenleven, bij rouw en trouw. Het zijn geen lange of ingewikkelde teksten: ze kunnen op een klein papiertje. Wanneer de deur opengaat, dwarrelt het op de adem van de wind, zomaar weg, de wijde wereld in. Het papiertje, of het perkament, of de papyrus heeft al eeuwen allerlei situaties doorstaan, van woestijnzand tot overstromingen.
Je kunt de tekst nog net lezen: Nieuwe aarde, nieuwe opdracht: onderlinge liefde. Het papiertje waait naar binnen door een open raam en wervelt neer op de grote tafel van een multinational, een synode, een ministerie en de secretaris vermeldt: ‘Het volgende agendapunt is... onderlinge liefde. Het papiertje fladdert door een dakraampje in de favela’s, het wordt gladgestreken in een tentje van de jungle bij Calais, in het vluchtelingenkamp overal ter wereld. Het zwiert door de tralies van de gevangenis, het blijft plakken op de reling van de vluchtboot.
En ja, het komt ook terecht op de kansels van kerken, tussen de bladzijden van de huisbijbels, in de portefeuille van de directeur, in de wachtkamer van de dokter, op het nachtkastje naast het ziekenhuisbed. Het dwarrelt neer tussen de deelnemers aan moeizame vredesonderhandelingen, tussen vechtende troepen. Het vindt zijn weg in al die apocalyptische beelden waarin de actualiteit zich nog altijd voordoet: Nieuwe aarde, nieuwe opdracht: onderlinge liefde.
inleiding dr. Erik M.M. Eynikel
preekvoorbeeld drs. Frans Wiersma