- Versie
- Downloaden 48
- Bestandsgrootte 201.08 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 27 juli 2019
- Laatst geüpdatet 18 februari 2021
28 februari 2016
Derde zondag van de Veertigdagentijd
Lezingen: Ex. 3,1-8a.13-15; Ps. 103; 1 Kor. 10,1-6.10-12; Luc. 13,1-9 (C-jaar)
Inleiding
Exodus 3,1-8a.13-15
Met het oog op de evangelielezing is in dit verhaal vooral belangrijk dat God zich aan Mozes openbaart als ‘Hij is’. In het Hebreeuwse denken drukt het begrip ‘zijn’ of bestaan’ altijd een zekere dynamiek uit. Het bevat een belofte. Het ‘zijn’ van God is altijd een zijn met of voor de anderen. Het is een krachtdadig zijn, dat zich realiseert door helpend en bevrijdend in te grijpen in de geschiedenis. Het wezen van God is er te wezen.
Het is zeker niet toevallig dat deze Naam van God verbonden wordt met de uittocht uit de slavernij in Egypte en het in bezit nemen van Kanaän, het beloofde land. Dat is voor Israël inderdaad het grote heilsgebeuren waarin het ‘zijn’ van JHWH zich bij uitstek openbaart en verwezenlijkt. God ziet en kent de ellende van zijn volk en hij daalt af om reddend en bevrijdend tussenbeide te komen.
Psalm 103
Onze God is geen boeman die er genoegen in schept mensen te straffen. Neen, hij is een barmhartige God, die schulden vergeeft, die geneest en van de ondergang redt. Zo heet hij niet alleen, maar zo handelt hij ook, want hij maakte aan Mozes zijn wegen bekend en toonde zijn werken aan Israëls zonen.
1 Korintiërs 10,1-6.10-12
Paulus brengt de oude verhalen over de uittocht in herinnering en hij kerstent of verchristelijkt ze. Hij zegt dat de geestelijke rots die met het volk meeging en de uittocht begeleidde, Christus was. Christenen moeten uit deze verhalen leren dat zij niet het kwade mogen verlangen zoals vele Israëlieten toen deden, maar moeten oppassen dat zij niet vallen.
Zie: H.M.J. Janssen, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen/Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, blz. 50
Lucas 13,1-9
Dit verhaal behoort tot de eigen stof van de evangelist Lucas.
Mensen houden van nieuwsberichten, hoe sensationeler hoe liever, ook al in Jezus’ tijd. Lucas vertelt dat mensen bij Jezus komen met twee nieuwsberichten over tragische ongelukken die in Jeruzalem gebeurd zijn. Galileeërs werden door soldaten van landvoogd Pilatus omgebracht en hun bloed werd vermengd met het bloed van hun offerdieren. Ook de toren van Siloam is ingestort, waarbij achttien mensen de dood vonden. Jezus reageert anders dan verwacht. Hij vraagt geen verdere details en gaat ook niet in op het ‘waarom’ van deze gebeurtenissen, want op die vraag kan enkel God antwoorden. Hij zegt wel: ‘Denken jullie dat die Galileeërs grotere zondaars waren dan alle andere Galileeërs, omdat ze dat ondergaan hebben? Of die achttien die stierven doordat de Siloamtoren op hen viel – denken jullie dat zij schuldiger waren dan alle andere mensen die in Jeruzalem wonen? Zeker niet, zeg ik jullie, maar als jullie niet tot inkeer komen, zul je allemaal net zo sterven als zij.’
Op die manier reageert Jezus tegen de mening dat een ongeluk een straf van God moet zijn voor een of andere zonde, een opvatting die in die tijd vrij algemeen verspreid was en die ook vandaag nog altijd bestaat. Vaak hoor je mensen die beproefd worden of met tegenslagen te kampen hebben ook nu nog zeggen: ‘Waaraan heb ik dat verdiend? Ik heb toch niets verkeerd gedaan en ik ga toch iedere zondag naar de kerk?’
Jezus zet de mensen die gekomen waren om over anderen te praten en wat te filosoferen over hun schuld en hoe God daarop reageert, met de rug tegen de muur. Hij nodigt hen uit eerst naar zichzelf te kijken en zich af te vragen of ze ook zelf geen zondaars zijn, die volgens hun eigen totaal verkeerde theorieën een gelijkaardige dood zouden verdienen. In plaats van zelf voor God te spelen en te suggereren dat die verongelukten zondaars waren en daarom door God gestraft werden, zouden zij beter wat medelijden hebben met die mensen en met hun familieleden. In plaats van zichzelf voor te doen, ook al zeggen ze dit niet uitdrukkelijk, als voorbeeldige en onberispelijke mensen op wie niets aan te merken valt, zouden ze zich beter zelf bekeren, want anders zijn ook zij niet waard dat ze leven.
Jezus heeft een totaal andere voorstelling van God. God is er niet op uit om mensen te straffen. Hij is geen boeman die op de loer ligt om zondaars de dood in te jagen en onder bouwvallige torens te verpletteren. De God in wie Jezus gelooft heeft de mensen hartgrondig lief. Hij ziet de ellende van zijn volk en hij daalt af om mensen die in nood zijn te helpen en te bevrijden. Hij is er voor en met de mensen, niet tegen hen.
De God van Jezus is ook een oneindig geduldige God. Hardleerse, verdorde en eigenzinnige mensen, die al jaren geen goede vruchten meer voortbrengen, roept hij op tot bekering en geeft hij een nieuwe kans om weer vruchtbaar te worden. Hij blijft hopen op hun ommekeer en rekent daarvoor op de inzet en het goede voorbeeld van mensen die wel open staan voor Gods wil en die wel hun best doen in de wijngaard van deze wereld. Met die bedoeling stuurde hij ook zijn Zoon Jezus naar deze wereld, Jezus van Nazaret, eindelijk een mens naar Gods hart. Hij is het grote voorbeeld om na te volgen. God hoopt dat de mensen naar hem zullen opkijken en in zijn voetsporen zullen treden, om op die manier samen te bouwen aan een wereld van liefde en vrede, waarin iedereen graag gezien wordt en tot zijn recht kan komen.
Om duidelijk te maken dat God een geduldige God is, vertelt Jezus de parabel van de vijgenboom. Iemand wil hem omhakken omdat hij al drie jaren geen vruchten voortbrengt. De wijngaardenier echter (namelijk God en in zijn spoor ook Jezus van Nazaret) is een andere mening toegedaan. Hij wil de boom nog een kans geven. Hij stelt voor de aarde rondom de boom nog eens goed om te spitten en er mest op te doen. Misschien zal dat helpen. Zo is God en zo is ook Jezus. Jezus die vaak op onbegrip botst en vaststelt dat er in zijn wijngaard vele onvruchtbare bomen staan zal tot de laatste snik, tot op het kruishout, zijn uiterste best blijven doen om mensen te bekeren en vruchtbaar te maken. Met zijn goede woorden en daden en uiteindelijk met de gave van zijn leven zal hij de mensen die hij ontmoet, hoe eigenwijs en hardleers ze ook zijn, proberen om te spitten en te bemesten, in de hoop dat hun ogen eindelijk zullen opengaan en dat zij zich zullen bekeren. God is geduldig, maar dit geduld is niet eindeloos. Hopelijk komt de bekering, ook onze bekering, nog juist op tijd.
Preekvoorbeeld
Lieve mensen,
Dat merkwaardige auto-ongeluk gisteren op de Voorstraat – daar hebt u vast al over gehoord. Niet? Ik zie sommigen van u vragend kijken. En dat die man eerst thuis een slaande ruzie gehad schijnt te hebben met zijn vrouw. Nee? Zal ík het u dan maar vertellen?
Er was geen ongeluk, en hopelijk ook geen ruzie. Neemt u me niet kwalijk. Maar voelde u hoe de aandacht daarnet even heel sterk werd, toen ik erover begon? Voelde u hoe graag we met z’n allen een nieuwtje willen horen? U zag zich al thuiskomen met een primeur, iets om het over te hebben vanmiddag bij het familiebezoek. Dat u zelfs wist waarover ze ruzie hadden gehad – maar helaas, deze preek begint met een tegenvaller.
Maar op deze manier wil ik uw aandacht vragen voor twee dingen die in het openbare leven, in ons alledaagse bestaan, een rol spelen. Ten eerste, dat we zo gewend zijn om toeschouwers te zijn, toeschouwers die met elkaar praten over wat er gebeurt en met wie. En ten tweede, dat veel van onze toeschouwersgesprekken gaan over dingen die ons niet vrolijker maken. Er wordt meer over ongeluk dan over geluk gepraat. Meer over pijn dan over genot. We wisselen uit wie er óók al een enge ziekte schijnt te hebben. We zijn goed in het opstapelen van slecht nieuws. Als iemand vertelt dat er gelukzoekers onder de vluchtelingen zijn, weet iemand anders dat er ook kruimeldieven bij zijn, en een derde heeft over terroristen gehoord. Van gewone toeschouwers worden we argwanende toeschouwers, bange toeschouwers.
Hoe was dat toen, tweeduizend jaar geleden, in de omgeving van Jezus? Hij was uit zijn thuisgebied Galilea (in het Noorden van Israël) op weg gegaan naar het zuiden, stukje bij beetje op weg naar Jeruzalem. En nu kwamen er mensen naar hem toe die zeiden: hebt u het al gehoord? Van die Galileeërs in Jeruzalem? Vermoord door de soldaten van gouverneur Pilatus, op heilige grond nota bene, op het tempelplein. Weet u zeker dat u ook daar heen wilt? Als Galileeër?
Het waren onrustige tijden, toen. Minstens zo onrustig als nu. Joodse strijders uit het arme Galilea keerden zich niet alleen tegen de Romeinse bezetting, maar ook tegen de rijke Jeruzalemse priesterklasse die het met de Romeinen op een akkoord had gegooid. Het moeten wel zulke guerrillastrijders zijn geweest die Pilatus in de tempel te grazen had genomen. Heel andere mensen dan Jezus, hoewel… Jezus zou ook in conflict komen met de priesters, en ook hij nam het op voor de armen en de outcasts, en ook hij had het over een koningschap van God dat anders was dan de gevestigde orde.
Volgens mij was het dus echte bezorgdheid van die mensen die bij Jezus kwamen met hun nieuwsbericht. Ze waren niet uit op goedkope aandacht. Ze wilden Jezus waarschuwen, denk ik – hoop ik. Maar het antwoord van Jezus is erg fel. Als jullie je niet bekeren, zegt hij, dan gaan jullie er ook aan. En dan legt hij er nog een tweede nieuwsbericht naast, over mensen, ook in Jeruzalem, die de dood vonden toen er een toren instortte. En ook daarbij zegt hij: als jullie je niet bekeren, gaan jullie er ook aan.
Als toeschouwer schrik ik hier wel van. Ik ga direct redeneren: ja, maar – die mensen vonden toch niet de dood omdat ze niet bekeerd waren? En ik ga vragen stellen: waarom houdt Jezus deze twee gevallen naast elkaar? Galileese verzetsstrijders, en argeloze Jeruzalemse burgers. Gedood in de strijd, en toevallig omgekomen bij een ongeluk. Als toeschouwer denk ik: wat een onredelijke reactie van Jezus. Hij had toch op zijn minst waardering kunnen hebben voor mensen die hem waarschuwen, die met hem meedenken; die bezorgd om hem zijn?
Zo denk ik als toeschouwer – maar misschien wil Jezus zijn toehoorders wel juist uit die rol schudden. Hij wil misschien niet hun ideeën horen over de wereld, de situatie, de risico’s. Zulke analyses, hoe goedbedoeld en hoe goed ze soms ook zijn, gaan altijd over iets waar de spreker zelf buiten staat.
Wat Jezus vraagt van de mensen met wie hij in contact komt, is bekering. Daarmee bedoelt hij niet dat ze van geloof veranderen of tot geloof komen, maar dat ze op een nieuwe manier in hun eigen situatie gaan staan. Dat ze niet over anderen praten, maar zichzelf resetten, zeg maar, vanuit het koningschap van God. Dat Gods genade en bewogenheid bepalend worden voor hoe ze in hun eigen situatie denken en doen. Zoals Gods genade en bewogenheid ook bepalend zijn voor zijn eigen denken en doen.
Daarbij vertelt Jezus de parabel over de vijgenboom in de wijngaard. Die staat daar alleen maar te staan. Hij staat zonlicht op te vangen dat voor de druiven bestemd is. Als je in zijn schaduw gaat zitten tegen de avond, vertellen zijn bladeren misschien wel de verhalen die de wind uit de verte naar hem toe blaast. Maar hij is bedoeld om vruchten te geven, om hongerige monden te voeden. Als hij dat niet doet, zegt de eigenaar, weg ermee. De verzorger van de wijngaard vindt dat zonde. Hij houdt nu eenmaal van de boom. Hij hoopt dat de boom met extra tijd en zorg en aandacht toch vruchten zal dragen.
Dat is waarom Jezus tijd en zorg en aandacht besteedt aan de mensen die hij ontmoet: hij hoopt zo dat ze zullen worden zoals ze bedoeld zijn. Dat ze geen toeschouwers en buitenstaanders blijven die elkaar onrustig maken met slecht nieuws – maar dat ze voertuigen worden van Gods goedheid, gewoon op de plek waar ze op dat moment zijn. Precies dat wordt vandaag van ons gevraagd.
inleidingdr. Sylvester M.J.M. Lamberigts
preekvoorbeeld dr. Piet van Veldhuizen