- Versie
- Downloaden 36
- Bestandsgrootte 291.99 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 27 juli 2019
- Laatst geüpdatet 18 februari 2021
24 januari 2016
Derde zondag door het jaar
Lezingen: Neh. 8,2-4a.5-6.8-10; Ps. 19; 1 Kor. 12,12-(14-27)30; Luc. 1,1-4; 4,14-21 (C-jaar)
Inleiding
Nehemia 8,2-10
De lezingen uit het Oude en Nieuwe Testament vertonen heel wat gelijkenissen. In beide lezingen is er iemand die opstaat en een Bijbeltekst voorleest aan toehoorders. De priester-schriftgeleerde Ezra uit de oudtestamentische lezing leest heel de Thora voor, terwijl Jezus in het evangelie volgens Lucas een kort stukje voorleest uit de profeet Jesaja. Beide doen ze dit in de context van een gebedsdienst. Beide lezingen tonen drie belangrijke stappen in het lezen van de Bijbel. Eerst en vooral moet de tekst voorgelezen en beluisterd worden. Ezra doet dit van op een verhoog, Jezus leest voor aan de gemeente in de synagoge van Nazaret, voor zijn mededorpelingen. Vervolgens moet de tekst ook uitgelegd worden. Uitleggen betekent in deze context: het verhaal op je eigen leven leggen. Ten derde is Bijbellezen ook nooit vrijblijvend. Het woord dat voorgelezen werd en uitgelegd, moet immers ook gedaan worden. Door Ezra’s lezing komt het volk tot besef dat ze de Thora van God zo vaak naast zich neerlegt en toont berouw. Ze barsten in tranen uit. Ook de jesajaanse woorden die Jezus voorleest, vragen om concrete inzet. De woorden van de profeet worden het levenswerk van Jezus: in zijn eigen woorden en daden gaat het Schriftwoord in vervulling.
1 Korintiërs 12,12-30
Zie: H.M.J. Janssen, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen/Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, blz. 51-53
Lucas 1,1-4
We lezen vandaag ook de eerste verzen van het Lucasevangelie. Aansluitend bij de gebruiken van hellenistische geschiedschrijvers, opent Lucas zijn evangelieboek met een korte proloog (vgl. Luc. 1,1-4). In deze proloog verduidelijkt hij de gekozen werkwijze en de bronnen – de overlevering van de oorspronkelijke ooggetuigen – die hij gebruikte. Zoals blijkt uit het bovenstaande citaat, geeft Lucas tevens het effect aan dat hij met zijn evangelie wenst te bereiken. Hij wil een zekere Theofilus overtuigen van de betrouwbaarheid van de overlevering van de oorspronkelijke ooggetuigen. Vermits Lucas aan de lezer niet verduidelijkt wie Theofilus is, heeft men in het verleden heel wat pogingen ondernomen om de historische figuur achter deze naam gestalte te geven. We weten immers niet meer van Theofilus dan wat Lucas ons van hem meedeelt.
Het is interessant om ons af te vragen wat er gebeurd zou zijn, als Lucas Theofilus nooit zou hebben ontmoet. Zou Lucas dan de moed gevonden hebben om zijn versie van de feiten neer te schrijven? Misschien hadden we dan wel nooit vier evangeliën gekend? De sleutel om het belang van Theofilus’ rol voor Lucas bij het neerschrijven van zijn evangelie en het boek Handelingen in te schatten, vinden we in het laatste versdeel van Lucas 1,4: ‘de berichten die u hebt ontvangen’. Uit dit versdeel blijkt dat Theofilus al op de hoogte was van datgene wat Jezus van Nazaret teweeg bracht, nog voor Lucas zijn evangelie neerschreef. Theofilus kan dus niet zomaar vergeleken worden met een Romeinse gastheer die gasten uitnodigde aan zijn rijkelijk gedekte tafel om nieuwe gedichten of verhalen te horen. Integendeel, Theofilus maakte reeds deel uit van een publiek dat het Jezusverhaal had horen vertellen en er vertrouwd mee was. Maar het verhaal zou misschien nooit neergeschreven zijn door Lucas als Theofilus hem niet om verduidelijkingen had gevraagd. Naar het motief van Theofilus’ vraag om meer verduidelijking hebben we het raden. Niet zelden functioneert een geplande reis als katalysator. Mensen voelen vaak pas de noodzaak om dingen neer te schrijven als ze op het punt staan om te vertrekken of als hun leven een andere wending neemt, of als de leermeester de stad zal verlaten; wie heeft er een boek nodig als de leermeester zelf in de buurt is? Nadenken over de rol van Theofilus betekent dus zoveel als nadenken over de totstandkoming van het Lucasevangelie. Mensen hebben de gewoonte om te denken dat wanneer een tekst eenmaal voor handen is, deze altijd al heeft bestaan. De proloog van het Lucasevangelie benadrukt net de contingentie die aan de oorsprong ligt van het evangelie en het boek Handelingen: ‘Ik heb besloten alles van voren af aan nauwkeurig na te gaan…’ Het confronteert ons niet alleen met de toevalligheden die Lucas aanspoorden om de orale traditie vast te leggen op schrift, maar ook met de sociale situatie waarin het evangelie tot stand kwam. In de proloog erkent Lucas de rol van Theofilus als diegene die hem van inspiratie voorzag én hem aanspoorde om zijn evangelie neer te schrijven.
Lucas 4,14-21
De tweede perikoop van het Lucasevangelie die vandaag gelezen wordt, betreft het eerste deel van de Nazaretperikoop (Luc. 4,14-30). Het betreft enkel de aanzet; de eerste gespreksronde, zeg maar (vgl. Luc. 4,16-20). Er volgen nog een tweede (vgl. Luc. 4,21v) en derde gespreksronde (vgl. Luc. 4,23-29). De Nazaretperikoop mag je beschouwen als een scharnierverhaal. Scharnierverhalen hebben een belangrijke functie in het Lucasevangelie. Ze zijn veel meer dan alleen maar bindteksten. In een scharnierverhaal blikt Lucas samen met zijn lezers terug op de voorbije gebeurtenissen, maar kijkt hij ook al vooruit. De Nazaretperikoop betekent het begin van Jezus’ openbaar optreden in het Lucasevangelie. In de voorgaande perikopen werd hij in de woestijn door de duivel op de proef gesteld.
De Nazaretperikoop is programmatisch voor Jezus’ optreden in het Lucasevangelie. In de eerste gespreksronde plaatst Jezus zichzelf in de lange traditie van profeten die opstonden om het heil van Godswege te verkondigen. Hij is gezonden en gezalfd ‘om aan de armen de blijde boodschap te brengen, om aan gevangenen hun vrijlating te verkondigen, en aan blinden de terugkeer van het gezicht, om verdrukten te bevrijden en om een gunstig jaar te verkondigen van de Heer’ (Luc. 4,18-19; vgl. Jes. 61,1; 58,6; 61,2). In de geest van Jesaja schat Jezus zijn eigen maatschappelijke situatie in. Hij pleit voor een inclusieve houding en toont aan dat een exclusieve houding, een houding die het heil en de bevrijding voor zichzelf wil houden en daarom anderen uitsluit of dreigt uit te sluiten, juist geen heil bewerkt. Armen, blinden en verdrukten horen erbij en worden in het centrum geplaatst. Voor Lucas vertaalt de goede boodschap zich ook steeds in een sociale dimensie: bevrijding voor de armen, die tegelijkertijd een bekering voor de rijken inhoudt (16,19-31; 19,1-10). De nadruk valt op het woordje ‘bevrijding’ (afesis) dat in de verkondiging van Johannes een oproep tot bekering betekende. De goede boodschap van bevrijding en vergeving bevat daarmee ook impliciet een oproep tot bekering aan zijn toehoorders.
De evangelist eindigt deze eerste gespreksronde met de melding dat alle ogen op Jezus waren gericht – ogen van verwondering, zo zal op het einde van de tweede gespreksronde blijken. Op het einde van de derde gespreksronde wordt de sfeer grimmig. Ondanks die blijde boodschap zal de profeet Jezus op tegenstand stoten, niet alleen in Nazaret, maar evenzeer en definitief in Jeruzalem (vgl. Luc. 13,31-35). Jezus ontsnapt niet aan het lot der profeten. Dat hangt samen met zijn optreden. Hij verkondigt de blijde boodschap van het koninkrijk Gods met woorden en parabels en met daden van bevrijding: hij geneest inderdaad zieken en biedt armen een hoopvol perspectief. De uitgestotenen en gemarginaliseerde mensen zoals tollenaars en zondaars geeft Jezus een duidelijke plaats (bv. Luc. 18,9-14; 19,1-10), maar met die houding stoot hij op onbegrip van de religieuze leiders van zijn tijd. Zij ergeren zich en spreken schande over hem (vgl. Luc. 15,1). Zo’n visie op het koninkrijk Gods hadden zij niet verwacht.
Preekvoorbeeld
De geschiedenis van Israël is, zoals van ieder volk, vol van hoogtepunten maar ook van dieptepunten. Spontaan denken wij bij de dieptepunten aan de verschrikkingen van de Holocaust. Miljoenen Joden zijn toen door de nationaal-socialisten op een wrede wijze om het leven gebracht. In Bijbelse tijden moeten wij natuurlijk de ondergang van de Tempel in het jaar 70 noemen maar ook de Babylonische ballingschap in de zesde eeuw voor Christus. Alle verbondstekenen, het land, de tempel en de koning, waren toen verloren gegaan. God leek het verbond met zijn volk te hebben opgezegd. Maar na deze tijd van lijden en duisternis komt er ook weer een andere tijd. De ballingen krijgen weer nieuw perspectief. Onder Cyrus, de Perzische koning, mogen de ballingen terugkeren naar het oude land van belofte.
Nehemia neemt ons vandaag mee naar de Waterpoort te Jeruzalem. Het is voor moderne oren, zo vermoed ik, zowel een vreemd als indrukwekkend verhaal. Ezra, de priester, is met teruggekeerde ballingen bij de Waterpoort samengekomen. En de tranen vloeien rijkelijk. Het zijn waarschijnlijk tranen van schuldbesef. Want Israël was er vast van overtuigd dat door de eigen ontrouw Jeruzalem door de vijand was ingenomen en de tempel was verwoest. Maar dat is allemaal voorbij. De mensen mogen weer vooruitkijken nu de wederopbouw ver is gevorderd. Daarom zijn er ook tranen van blijdschap om de terugkeer en het herstel van de stad. En tranen van vreugde om de Wet die is voorgelezen. Want dat is wat vandaag gebeurd is. Uren lang hebben de Joden bij de Waterpoort staan luisteren naar Gods Woord en de uitleg daarvan. Van de dageraad tot de middag, zo horen wij bij Nehemia. Zij drinken de Schriftwoorden als voedsel ten leven.
Voor katholieke oren klinkt dat waarschijnlijk allemaal iets teveel van het goede. Maar kunnen wij niet het nodige leren van deze joodse liefde voor de Heilige Schrift? Wij vinden een preek van meer dan tien minuten al lang. En een Eucharistie van meer dan een uur roept het nodige gemor op. Voor velen van ons vormt de Bijbel helaas een gesloten boek. Juist in onze dagen komt het echter aan op een persoonlijk ontwikkeld geloof. Zonder kennis van de Heilige Schrift is ons geloof letterlijk ontworteld. Door de Schriftverhalen krijgt God immers een gezicht. Zijn woorden en daden in de geschiedenis van het Joodse volk geven hem contouren. Door de Schriftverhalen krijgt ook Jezus gestalte. Als de Bijbel niet in ons midden open gaat, wordt ons geloof steeds vlakker, steeds algemener, steeds meer vrijblijvend. Al in de vroege Kerk horen wij de visie van Hiëronymus, dat zonder kennis van de Schrift geen kennis van en liefde voor Christus mogelijk is. Wij kennen de Heer immers in het gewaad van het evangelie.
Vandaag ontmoeten wij Jezus in de synagoge van Nazaret. Hij treedt daar op als leraar. Het vormt bij de evangelist Lucas het begin van zijn openbare leven. Jezus leest de eeuwenoude woorden van de profeet Jesaja. Het zijn woorden van hoop en uitzicht. Het gaat om vrijheid en recht; om vrede en vergeving. Wat Christus voorleest zal zijn leven bepalen. Wat hij hier schetst zijn de contouren van het Koninkrijk waar hij zo vol van is. In hem, zo horen wij in het evangelie, zijn die woorden in vervulling gegaan. Hij is Gods bevrijding en gerechtigheid voor armen, verdrukten en gevangenen. Christus maakt Gods mensenliefde onder ons zichtbaar. Met de komst van Jezus is Gods genadejaar definitief begonnen.
Bevrijding, gerechtigheid, nieuwe vrijheid, het zijn grote woorden. Misschien klinken zij voor sommigen van ons wel té groot in de oren. Want waar is die bevrijding dan te zien? Waar is de gerechtigheid voor de armen, voor blinden en gevangenen? En trouwens, zijn wij zelf op de keper beschouwd wel zo bevrijd? Wij hebben de mond vol over vrijheid en emancipatie maar zijn er niet allerlei krachten die onze vrijheid dreigen te frustreren? Paulus noemt in een van zijn brieven Christus onze vrede. De persoonlijke relatie met Christus, de biddende omgang met hem kan ons een vrijheid en vrede geven die alles te boven gaat. Je mag dat soms meemaken bij zieken of mensen die op een andere manier beproefd worden. In alle ellende blijven zij overeind omdat de Heer hen draagt en hun vrede is geworden.
Wij hebben vandaag de Heilige Schrift geopend en geluisterd naar woorden uit het Oude en Nieuwe Testament. Wij hebben in de tweede lezing ook geluisterd naar de apostel Paulus, die de Kerk vergelijkt met een lichaam. Als geloofsgemeenschap vormen wij het lichaam van Christus. Wij zijn allemaal ledematen van dat lichaam en leven in onderlinge afhankelijkheid. Christus is het hoofd; wij zijn de ledematen. Gods liefde in Christus wil ook vandaag zichtbaar worden in ons eigen bestaan. De Heer wil onze ogen en oren, onze handen en harten gebruiken om in de wereld van vandaag tekens van het Koninkrijk op te richten.
Een half jaar geleden publiceerde onze paus zijn encycliek Laudato Si’. Het is een indringende tekst, waarin de paus alle mensen van goede wil oproept om zorg te hebben voor onze aarde als ons gemeenschappelijk huis. Inzet voor de armen van onze wereld moet gepaard gaan met een inzet voor een meer duurzaam leven. De paus doet een beroep op de verantwoordelijkheid die met ons doopsel gegeven is. Wij mogen Christus present stellen in daad en woord. Het gaat dan om een leven met aandacht voor stilte en meditatie. Maar ook om het verheffen van de armen en het troosten van de zieken. Schuldige mensen moeten wij niet op hun kwaad vastpinnen maar een nieuwe start gunnen.
Samen met Christus kunnen wij onze levensweg gaan. En in kracht van de Geest zijn wij geroepen om in tekens Gods bevrijding en gerechtigheid zichtbaar te maken. Totdat de definitieve bevrijding komt, eens als het genadejaar van de Heer definitief doorbreekt.
inleiding dr. Martijn Steegen
preekvoorbeeld mgr. dr. Gerard J.N. de Korte
Literatuur
Encycliek Laudato Si’ van paus Franciscus, SRKK Breda 2015